Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BRIEF AAN FILEMON (12)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BRIEF AAN FILEMON (12)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

STOFFELUK EN GEESTELIJK

De apostel Paulus heeft aan Filémon geschreven dat deze geen proces moet voeren met zijn weggelopen slaaf over de gestolen geldsom. Want in di{ geval zal Paulus zelf als schuldenaar de plaats van Onesimus innemen. Paulus heeft geschreven dat Filémon hem mag toerekenen wat de slaaf Onesimus aan schuld had bij zijn vroegere meester. Paulus zal betalen wat Onesimus aan Filémon schuldig is.

Hierna gaat de apostel nu verder om de gedachte, die de gehele brief bevat, weer op te vatten nl. Filémon moet de bekeerde slaaf als zijn broeder zonder straf weer in zijn huis opnemen. Dit doet de apostel nu door er direkt aan toe te voegen: „Opdat ik u niet zegge, dat gij ook u zelf mij daartoe schuldig zijt", vers 19b. 

De apostel houdt dl gedachte van schuld en terugbetahng nog even vast als hij zegt: Ik sta nu bij u, Filémon, in uw boekhouding als een schuldenaar te boek, maar het omgekeerde is ook waar. In mijn boekhouding staat gij, Filémon, ook als schuldige te boek. De apostel Paulus zegt: Uw naam Filémon staat ook bij mij in het boek van de schuldenaren. En eigenlijk is de schuld, Filémon, die gij bij mij hebt veel groter dan de schuld die ik bij u heb.

Paulus doelt erop dat hij als dienstknecht Gods en prediker van het Evangelie het middel geweest is van de bekering en de behoudenis van Filémon. Om welke grote weldaad Filémon niet alleen zijn goederen, maar zichzelf schuldig is (kantt.). Het bedrag dat Filémon nu bij Paulus schuldig is, is een grote schuld. Het is een bedrag dat geheel de persoon van Filémon waard is nl. naar lichaam en ziel. Jezus Christus heeft door Zijn lijden en sterven, door koping en verwerving met Zijn bloed, door toepassing door Zijn Geest Filémon verlost naar lichaam en ziel. Ook al is de genade die Filémon ontvangen heeft alleen van Christus en komt de waarachtige bekering als diepste oorzaak alleen de Heere toe, Filémon heeft toch schuld te betalen aan Paulus.

En als we, zo bedoelt Paulus te zeggen, de zaak nu eens gaan vereffenen Filémon, dan kunt u maar beter de schuld van Onesimus direkt op uw eigen boekhouding aftrekken, dan zal er nog schuld voor u aan mij, Paulus, overblijven.

Ongetwijfeld volgt de apostel ogenschijnlijk een wat wonderlijke redenering. De schuld die Onesimus aan Filémon toegebracht had was van stoffelijke aard. De schuld die Filémon bij Paulus had was ongetwijfeld van geestelijke aard. En nu wil Paulus dat er uitwisseling van de twee zo verschillende soorten van schuld plaats zou vinden. Zeker spreekt de apostel hier in beeldspraak en is door Paulus niet voor­ gesteld als werkelijk uit te voeren. Maar dan toch ook weer niet, zoals het wel eens voorgesteld wordt, dat dit alleen humor van Paulus zou zijn. Nee, het is bij de apostel diepe ernst. Want door deze voorstelling, het moge dan beeldspraak zijn, wil de apostel nogmaals bij Filémon terugroepen de herinnering op welke wijze Filémon genade van de Heere heeft ontvangen, nl. als een schuldig, doemwaardig, veroordeeld, arm en ellendig zondaar. Alleen onverdiende en vrije genade heeft Filémon ontvangen als een rechteloos mens. Waarom was het op mij gemunt, daar anderen gaan verloren? Zijn Gods kinderen in zichzelf beter dan andere mensen? Zijn in hun harten niet alle zaden van boosheid te vinden? Wordt het juist niet zo geleerd als de Heere Zijn genadevolle bediening uit Christus door Zijn Woord en Geest aanvangt, dat zij dan wel menen dat anderen eerder in aanmerking zouden komen voor genade en verlossing. God bekeert Zijn volk toch zo dat zij als een vijand met God verzoend moeten worden, en dat zij in zichzelf „de grootste van alle zondaren" worden. Juist dan zal er plaats komen voor het wonder van genade. Een wonder Gods dat alle berekeningen en beschouwingen op recht van de hemel uitsluit. Maar dit wonder van vrije genade dat persoonlijk beleefd wordt. God de Heere doet altijd stukwerk, zal toch altijd moeten blijven nopen tot verootmoediging en dankbaarheid. De goddelijke begenadiging en het kwijtschelden van schuld en oordeel roept ook op om barmhartigheid te bewijzen aan één die als medeschuldenaar tot God bekeerd is. De moordenaar aan het kruis sprak de woorden tot de medemoordenaar: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En wij rechtvaardig, want wij ontvangen straf, waardig, hetgeen wij gedaan hebben (Luk. 23).

Het is één van de zonden na de bekering dat Gods kinderen vleselijk gaan handelen met ontvangen genade. Dan menen ze, ondanks alle vroom gepraat, dat zij nu beter zijn dan andere onbegenadigde mensen of mensen die niet zo ver in het genadeleven zijn ingeleid. Dan worden ze rechthebbend in het farizeïsch vlees en beleven niet meer het zondig en schuldig zijn voor God. Dan is er een zich verheffen boven anderen zonder dat God en Christus de eer krijgt en zijn ze niet dienstbaar meer voor de eer van God en het nut van de medemens. Dit laatste wordt alleen beleefd in een dagelijkse bekering als een zondaar voor God, want zo krijgt Christus door het geloof een gestalte in hun hart.

Maar er is nog een andere zaak op te merken wat betreft de geestelijke en stoffelijke schuld, waarover Paulus schrijft.

De offers der dankbaarheid voor ontvangen weldaden moeten allereerst zijn: Gods offers zijn een gans verbroken geest (Ps. 51). Dit is een oprecht en diep berouw van zonden en een

hartelijk verlangen en zuchten naar de vergeving ervan. Alleen deze zielsgestalte maakt het offer aangenaam voor de Heere. Het eigen „ik" moet allereerst als een offer de Heere opgebracht worden. De offers van geld en goed zonder dit offer van zichzelf behagen de Heere niet. En voor wie dit gebroken en verslagen zijn van hart beleeft en doorleeft, verliest het natuurlijke zoveel van zijn waarde. „Voor een kus van Jezus' mond, geef ik al die zwarte grond." Maar dit is dan ook weer geen reden om het minderwaardig natuurlijk goed in eigen zak te houden. Integendeel, dan zal ook dit minderwaardig natuurlijk goed toch zoveel mogelijk gebruikt worden om de zaak van Gods Koninkrijk te dienen. Dan wordt ook stoffelijk bezit gebruikt om als een dankoffer voor geestelijke ontvangen weldaden gebracht te worden.

Daarom was ook Paulus niet bevreesd om aan Filémon voor ontvangen geestelijke gaven stoffelijke weldaden terug te vragen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 1975

De Saambinder | 8 Pagina's

DE BRIEF AAN FILEMON (12)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 1975

De Saambinder | 8 Pagina's