Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE STRIJD OM HET KIND (8)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE STRIJD OM HET KIND (8)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In 1857 had Groen zijn dramatische beslissing genomen om zich terug te trekken uit de Tweede Kamer. Daar was immers het wetsontwerp aangenomen, waarbij de openbare school aan het ongeloof was prijsgegeven. Ouders, die wilden dat Gods Woord de grondslag zou vormen van het onderwijs dat hun kinderen dagelijks zouden ontvangen, mochten bijzondere scholen stichten. Van> deze vrijheid hebben onze vaderen dankbaar gebruik gemaakt, hoewel dit een zware opdracht was. Deze christelijke scholen kregen immers van de regering geen enkele subsidie, zodat de ouders het geld voor de gebouwen, de schoolmeubelen, de leermiddelen, de salarissen enz. zelf bij elkaar moesten brengen.

Bovendien trachtten de voorstanders van het openbaar onderwijs, met name de gemeentebesturen, die in de, christelijke scholen een gevaarlijke concurrent zagen, dit bijzonder onderwijs zoveel mogelijk te bestrijden. Eén van de wapenen was de bepaling, dat de leerlingen van de openbare school gratis onderwijs kregen. Hoewel de wet van 1857 slechts sprak over de mogelijkheid daartoe, waren in 1863 reeds 238 openbare scholen ertoe overgegaan om daardoor een grotere aantrekkingskracht te kunnen uitoefenen op die ouders, voor wie het schoolgeld op de bijzondere school een te zware belasting vormde. Merkwaardig was dat de gemeenteraden veelal dan pas besloten tot de invoering van kosteloos onderwijs over te gaan, wanneer er bij de ouders plannen bestonden om een bijzondere school te stichten. De consequentie van dit besluit was een verhoging van de gemeentelijke belastingen, die uiteraard ook drukte op degenen die hun offers brachten voor de bijzondere school.

Oneerlijke concurrentiepogingen ~ Sommige gemeentebesturen gingen in hun concurrentiepogingen nog verder: kinderen van arme ouders kregen „gratis schoolboterhammen". Bij minvermogende ouders, die bedeeld werden door het Burgerlijk Armbestuur, werd de geldelijke ondersteuning ingehouden, wanneer ze hun kinderen naar de bijzondere school stuurden. „Die geen gebruik maken wil van het onderwijs door de Gemeente gegeven, zal ook van de Gemeente niet eten", heette het dan. Een doeltreffend wapen in de strijd tegen de bijzondere school was de verplichte vaccinatie, die de gemeentebesturen de ouders oplegden. Ouders, die hiertegen gemoedsbezwaren hadden, moesten hun kinderen maar huisonderwijs laten geven. (Wie zou hiervoor de kosten kunnen dragen? ) Hoe onverbiddelijk de autoriteiten waren bleek in 1864 in Goes, waar een bloeiende school met 257 leerlingen, die geen financiële zorgen kende, moest worden gesloten, omdat de ouders weigerden him kinderen te laten inenten.

Veel gemeentebesturen trachtten in de vacatures op de openbare school te voorzien, door de te benoemen onderwijzer de mogelijkheid van een hoger salaris aan te bieden, door hem een kerkelijke nevenfunctie in het vooruitzicht te stellen. Hierdoor werd het vervullen van een functie bij het openbaar onderwijs, waar het salaris meestal toch al hoger lag dan bij het bijzonder onderwijs, nog aantrekkelijker. Zo stonden in het jaar 1858 in een advertentie in de gemeente Stedum (Groningen) de volgende voordelen uitgestald: „eene woning en twee tuinen, tezamen groot 23 roeden en een gemiddeld inkomen van ƒ 305, — 's jaars, waaronder de ontvangsten van schoolbehoeften begrepen zijn; én — indien de betrekking van koster, voorlezer, voorzanger en organist bij de Hervormde gemeente aan den te benoemen onderwijzer wordt opgedragen, een waarschijnlijke jaarlijksche opbrengst van ƒ 371, 30". Een combinatie van de 5 betrekkingen, die in het laatste gedeelte van deze advertentie genoemd worden, is thans niet meer denkbaar. In de 17e en 18e eeuw, toen Kerk en School nauw met elkaar verbonden waren, kwam deze cumulatie van ambten echter veel voor. Voorzover de onderwijzers in de 19e eeuw nog bereid waren de vloer van de kerk te vegen, de klokken te luiden enz. kwam dit alleen maar voort uit de financiële nood, daar de functie van onderwijzer schraal bezoldigd werd.

De voorstanders van het openbaar onderwijs hebben vaak getracht de derde alinea van artikel 194 van de grondwet letterlijk uit te voeren. Daar stond vermeld: „Er wordt overal in het Rijk van overheidswege voldoend lager onderwijs gegeven". Groen heeft dit eens genoemd „de ellendige zinsnede", daar deze bepaling kostbare financiële gevolgen had. De overheid moest immers naar de letter van de wet in elke plaats, groot of klein, zorgen dat er een openbare school was. Als voorbeeld van ziekelijke doordrijverij van de liberale Gemeenteraad kan genoemd worden de stichting van de openbare schooltjes in Wons en Schraard, twee gehuchten in Friesland. Voor deze schooltjes waren geen leerlingen, wél voor de bijzondere scholen aldaar. Tenslotte werden er uit de omtrek enkele leerlingen aangetrokken, respectievelijk 4 en 3, die de dorpsgemeenschap uiteraard op hoge kosten joegen. Wanneer de leden van de Gemeenteraad niet zo door haat verblind waren geweest, dan zouden ze de dwaasheid van hun koppigheid hebben moeten inzien. Zij dachten er evenwel niet aan; in Schraard verscherpten ze de strijd zelfs nog. Hoewel zij een lening van ƒ 37.000 moesten sluiten om de uitgaven te dekken, voerden ze kosteloos onderwijs in op het openbare schooltje.

Grote offers van rijk en arm Er was moed nodig om de strijd met het openbaar onderwijs vol te houden. Ondanks de grote offers die vereist werden en de vele problemen hebben onze vaderen, uit liefde tot het beginsel, tot het bittere einde volhard. Men trachtte op allerlei manieren geld bij elkaar te brengen om het christelijk onderwijs te kunnen bekostigen. Hier en daar werden Stuiversverenigingen opgericht; iedere week gingen jonge mensen, meestal leden van jongelings- en jongedochtersverenigingen de huizen langs om stuivers op te halen. Ook zamelden ze vodden en oude kleren in, om die ten bate van de bijzondere scholen te verkopen.

Op andere plaatsen zaaide men schoolkoren of hield men schoolschapen. Deze ondernemingen leverden niet altijd de beoogde winst op; meerdere malen brachten ze een schadepost met zich mee.

Soms waren er rijken, die van hun schatten een deel afzonderden voor het christelijk onderwijs. Zo offerde een weduwe in Delft in tien jaar tijds meer dan honderdduizend gulden. In Dordrecht beloofden twee gezinshoofden voor de stichting van de eerste christelijke school in de Steenstraat samen veertigduizend gulden; toen het nodig was werden ze ook betaald. Een weduwe te Heteren schonk een geheel nieuw schoolgebouw met onderwijzerswoning aan de schoolvereniging.

Voor het grootste deel waren het echter de „kleine luyden", die hun gaven offerden op het altaar van de school, die hun lief was. Ik denk aan die arme weduwe in Amsterdam, die het schoolgeld niet betalen kon, maar de 35 cent gaf, die haar kinderen met Nieuwjaar hadden gekregen van vrienden en familie. En aan die andere twee vrouwen waarvan er één kousen breide ten bate van de school met de Bijbel en de ander voor hetzelfde doel wekelijks van haar armoede twee centen afzonderde.

De onderwijzers van de christelijke scholen verdienden jaarlijks honderden guldens minder dan hun gelijk-bevoegde collega's aan de openbare scholen. Zij kregen dan ook terecht de ere naam van „de grootste contribuanten van de christelijke school" te zijn. Daarbij komt dat ze onder veel moeilijker omstandigheden moesten werken dan hun collega's. Vaak moesten ze in sombere schoollokalen werken met gescheurde leien en versleten boekjes. De leerlingen zaten op lange, verveloze banken, die soms voor negen of tien leerlingen berekend waren; één onderwijzer had vaak de zorg voor 70 tot 100 leerlingen. Gelukkig waren er soms kwekelingen aan de school verbonden, die overdag assisteerden en s' avonds voor hun akte studeerden.

Om meerdere redenen was de verleiding groot om onderwijs te gaan geven op de openbare school. Er zal wel eens een enkeling overgelopen zijn; de overgrote meerderheid heeft echter armoede willen lijden, heeft spot en smaad van de tegenpartij willen verduren om de Naam en de zaak des Heeren.

R.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 1975

De Saambinder | 8 Pagina's

DE STRIJD OM HET KIND (8)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 april 1975

De Saambinder | 8 Pagina's