Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GODS EEUWIGE SOEVEREINITEIT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GODS EEUWIGE SOEVEREINITEIT

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Hij zeide tot mij: Mensenkind, zullen deze beenderen levend worden? En ik zeide: Heere, Heere, Gij weet het. Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen en zegt tot dezelve: Gij dorre beenderen, hoort des Heeren Woord." Ezechiël 37: 3-4

Van sommige mensen kan wel eens betwijfeld worden of ze waarlijk tot God bekeerd zijn, maar ge behoeft er nooit aan te twijfelen of Ezechiël wel waarlijk tot God bekeerd was. Hij was ook niet zo maar in de wijngaard gelopen om te prediken. Ezechiël was ten eerste door God bekeerd, ten tweede van 's hemelswege geroepen, ten derde gezonden, en ten vierde kwam de goddelijke zalving in hem openbaar.

De profeet Ezechiël was waarlijk van God geroepen om dat volk van Israël, dat weggevoerd was onder koning Jojachin, in het dal Kebar, enerzijds het oordeel Gods aan te zeggen, maar ook aan de andere zijde te spreken tot troost van Gods volk. Ezechiël werd niet door de Heere verheven. De Heere noemde hem steeds: „mensenkind". Ja, de Heere bracht hem steeds terug tot die naam, ondanks de visioenen, ondanks hetgeen waarin God hem onderwees om tot het volk te spreken, hetzij van gerechtigheid, hetzij van vertroosting.

De profeet Ezechiël werd gebracht op een plaats, waar de mens van zichzelf nooit wil zijn.- Want ons tekstwoord wijst ons erop hoe die profeet geplaatst werd te midden van dorre doodsbeenderen. Wie wil dat nu? Daar is geen aangenaamheid of begeerlijkheid in te vinden. Wij lezen in ons tekstverband hoe de Heere de profeet bracht in het midden ener vallei, vol beenderen. En dan staat er: „En Hij deed mij dezelve voorbijgaan geheel rondom, en zie; daar waren zeer vele op de grond der vallei; en zie, zij waren zeer dor". Het waren zeer dorre doodsbeenderen. Geen verwachting meer was ervan. Het was een prediking des doods, een prediking der ontbinding, een prediking van onvruchtbaarheid. Daar werd de profeet tussen geplaatst. En toen kwam de Heere tot hem met een vraag, want wij lezen: „En Hij zeide tot mij: Mensenkind, zullen deze beenderen levend worden? " God de Alwetende, kwam hier met een vraag tot Ezechiël.

Nu is het zeer terecht — waar ook de verklaarders op wijzen — dat dit Schriftgedeelte een historische verklaring heeft. Dit in verband met het volk Israël dat was weggevoerd en dat nu in ballingschap vertoefde, en klagen moest dat er geen verwachting was, dat het was afgesneden en dat de Heere de beloften van het genadeverbond niet meer zou vervullen. De beloften van het genadeverbond, dat van eeuwigheid gesloten is in Christus, hst Hoofd van Zijn Kerk. Het oordeel Godswas in vervulling gegaan. De profeet had het volk aangezegd dat Jeruzalem verwoest zou worden, alsmede de tempel. Nu worden wij in ons teksthoofdstuk geplaatst in de tijd waar het oordeel Gods was voltrokken.

Dit is was geweest voor Ezechiël. Hij was één met zijn volk. Wij lezen toch in Ezechiël 3 vers 24c: „Ga, sluit u op binnen in uw huis". Ezechiël woonde met de ballingen en hij had zijn volk zo lief. De verklaarders wijzen erop dat Ezechiël ook een ontwikkeld man is geweest. Van de ondergang van het Assyrische wereldrijk gewaagt hij in Ezech. 32 : 22. Hij beschrijft ook de strijd van Mesech tegen Sargon onder hun koning Mita, de bekende Midas van Frygië, en van het met hen verwante volk. Toebal, niet minder hardnekkige bestrijders der Assyriërs. Verder was Ezechiël ook van priesterlijke afkomst. In het boek van Ezechiël komt niet alleen het profetisch ambt, maar ook de priesterlijke bediening openbaar. De profeet was bidder voor zijn volk. Het bericht van Jeruzalems verwoesting was ook gekomen tot de ballingen. Er is een grote moedeloosheid onder het volk in de omgeving van Babel. De weeklachten worden vernomen. Hoor hun geroep: „Onze beenderen zijn verdord en onze verwachting is verloren; wij zijn afgesneden". Het is voor het volk een verloren zaak.

Houdt onze tekst echter alleen een prediking in aangaande de nationale toestand van het volk? Nee, dit visioen geeft ons ook een geestelijke prediking van wat de mens geworden is in zijn diepe val in het paradijs: een dorre doodsbeen.

Dit visioen predikt ons onze diepe ellendestaat. En wie wil nu een doodsbeen zijn? Van nature wil niemand dat. En toch, het zal niet minder kunnen. Wij zullen ons zelf als een dorre doodsbeen voor God moeten leren kennen. Dat is een eeuwig wonder Gods, daar wij het van nature niet zien en niet geloven. Wij zijn er blind voor.

Al hebben wij nog zo veel uitwendige godsdienst. Het is en blijft een eeuwig wonder als wij het leren verstaan, dat wij een zeer dor doodsbeen voor een rechtvaardig en heilig God zijn.

Nu wordt de profeet geplaatst te midden van die dorre doodsbeenderen. God is de Alwetende; Hij weet alle dingen. Toch wordt door de Heere de vraag gesteld aan Ezechiël: Zullen deze beenderen levend worden? Nu komt de zalving in het leven van de profeet openbaar, nl. dat hij met de wil van God verenigd wordt. Als de Heere in een mens gaat werken, hetzij in Nederland, in Amerika of Afrika, waar hij ook is, dan zal hij voor de waarheid, die naar de godzaligheid is, invallen. Dan gaat hij niet twisten: Er moet niet steeds over de doodstaat gepredikt worden, en er wordt teveel gesproken over verkiezing en verwerping. Het is een onbedriegelijk kenmerk van genade, als de mens aan de zijde Gods mag vallen. Is dat reeds in uw leven gebeurd lezer? "En nu het geheim van vrije genade. Er staat: „Heere, HEERE, Gij weet het". Als ge een Statenbijbel bezit, moet ge het eens lezen. Dan zult gij lezen dat het eerste woord Heere met kleine letters geschreven is en het tweede met grote letters.

Het eerste woord Heere met kleine letters betekent in de oorspronkelijke taal van Gods Woord: Adonai, dat wil zeggen: „Bezitter". Het tweede woord HEERE, met grote letters, dat wil zeggen: Jehova: „Ik zal zijn Die Ik zijn zal".

Het woord Adonai, Bezitter, wijst op de gerechtigheid Gods; dat God de God des gerichts is. Wat een eeuwig wonder als wij het uit vrije genade mogen beleven om God in Zijn recht toe te vallen. Want buiten dat recht gaat het niet en zullen wij ons zeker bedriegen voor de eeuwigheid.

Maar nu dat tweede woord: „HEERE", geschreven met grote letters. Het wil zeggen: Jehova, de Verbondsgod. Er zijn slechts twee verbonden aangaande des mensen eeuwige staat: het werkverbond en het genadeverbond. In dat genadeverbond nu ligt van eeuwigheid vast, in Christus, de zaligheid van de gegevenen des Vaders. En dat volk, dat behoort tot dat bundelke van Gods verkiezing, zal op Gods tijd levend gemaakt worden. De profeet moet gaan prediken. Merkwaardig is echter wel dat in onze tekst staat niet: Uitverkorenen, hoort des Heeren Woord, maar er staat: „dorre doodsbeenderen". Hier wordt gesproken van de uitwendige, en de inwendige roeping. Ezechiël gaat prediken tot dorre doodsbeenderen. Wat een Wonderlijke zaak. De Heere Jezus heeft ook tot Zijn discipelen gezegd: „Predikt het Evangelie aan alle kreaturen".

De profeet moest getuigen: Hoort des Heeren Woord. En gebeurde er toen een wonder? Ja. Het is tot onze lering geschreven. Er kwam een grote beroering van die dorre doodsbeenderen, en de beenderen kwamen alle tot elkander. Er kwam ook vlees en zenuwen op en het werden lichamen. Alles was klaar, maar een ding werd gemist. Er was geen geest in hen. Wat is het noodzakelijk om dat te overdenken. Ik schrijf u nogmaals, er was geen geest in hen. Er kan een overtuiging zijn, veel beroering, ja, een algemene verlichting die echter niet genoeg, is ter zaligheid, Saul was toch ook onder de profeten. Wij lezen zelfs in Hebr. 6 van een proeven en smaken van het goede Woord van God en de krachten der toekomende eeuw.

In de algemene werkingen kan het zover gaan. En wie trekt dat juist naar zich toe? De ziel die daar roepende en schreeuwende over de aarde gaat in het godsgemis. Kent ge die strijd? Wat moest Ezechiël nu doen. Hij moest wederom profeteren. Hij moest profeteren tot de geest. O eeuwig wonder, want nu werden de beenderen levend en stonden op hun voeten, ja een gans zeer groot heir. Wij zien hier de geestelijke verlossing van Israël beschreven. Een beeld van de opstanding des vleses aan het eind der eeuwen. Het ziet op de heerlijke toekomst van Gods volk. Wat een rijkdom: uit het graf der zonde tot een nieuw geestelijk leven.

Welk een vertroosting ligt er dan in het feit van de opstanding van Christus. Het is in Hem, dat de Heere spreekt tot dat volk: „Zo zegt de Heere Heere: Ziet, Ik zal uw graven openen en zal ulieden uit uw graven doen opkomen. O Mijn volk en Ik zal u brengen in het land Israels". Hoevelen zijn er dan in de loop der tijden door Gods genade uit het zondegraf opgewekt. Israël werd na zijn opwekking uit Babels graf naar zijn vaderland teruggevoerd. En die eenmaal geestelijk opgewekt zijn, worden ook in het leven behouden. Hoe gaat deze opwekking? Wij lezen in Ezechiël 16 van een volk dat nederligt in hun bloed op de vlakte des velds en dat de Heere zegt: Leef, ja Ik zeide tot u in uw bloed: Leef.

Wij lezen in Romeinen 4 : 25 dat Christus overgeleverd is om onze zonden en opgewekt is tot onze rechtvaardigmaking. Christus, de Prediker in Zijn volheid, is uit het paleis des Vaders nedergedaald in die vallei des doods en Zijn liefde deed Hem gaan tot in de dood des kruises, ter verheerlijking van de deugden des Vaders en tot verlossing van Zijn kerk.

Mijn onbekeerde medereizigers, de algemene roeping door het Woord komt tot u allen. God is vrij, maar God maakt Zich ook vrij. Die roeping legt de verantwoordelijkheid op ons. Van deze algemene roeping hebben de Geref. Vaderen in de Dordtse Leerregels geschreven: Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in den gekruisigden Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte alle volken en mensen tot welke God naar Zijn Welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden met bevel van bekering en geloof. Doch dat velen, door het Evangelie geroepen zijnde, zich niet bekeren, maar in het ongeloof vergaan, zulks geschiedt niet door gebrek of ongenoegzaamheid van de offerande van Christus, aan het kruis geofferd, maar door hun eigen schuld.

Wat onze Geref. Vaderen op grond van de Schrift beleden is, dat de schuld op de mens blijft, dat de mens verantwoordelijk blijft voor zijn daden. En de Heere wil om de genade gebeden worden. De verantwoordelijkheid mocht uitdrijven tot de Heere, Die zegt geen lust te hebben in de dood van goddelozen. Maar nimmer zal de mens de schuld van zijn onbekeerlijkheid aan God kunnen geven, gelijk de Dordtse Leerregels ook zeggen: Dat er velen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God Die door het Evangelie roept.

Het zal toch wat zijn om voor eeuwig verloren te gaan. Volk des Heeren, de tijden zijn bang. Maar wij lezen in Num. 11 : 29, dat Mozes getuigt: Och, dat al het volk des Heeren profeten waren. Dat deze profetische roeping van Gods kerk eens verstaan werd, om getuigenis te geven in het jaar 1975. Dan zal het worden: Verzoen de zware schuld, Die ons met schrik vervult. Bewijs ons eens genade. Amen.

Tholen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1975

De Saambinder | 8 Pagina's

GODS EEUWIGE SOEVEREINITEIT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1975

De Saambinder | 8 Pagina's