Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IN SION GEBOREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IN SION GEBOREN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En toen zij uit het water waren opgeklommen, nam de Geest des Heeren Filippus weg en de kamerling zag hem niet meer, want hij reisde zijn weg met blijdschap." Hand. 8 : 39.

De kamerling, een Moorman, was gekomen helemaal uit Ethiopië, wiens naam niet bekend is, naar Jeruzalem om te aanbidden. Hij had de rol van Jesaja gekocht met het doel om op de zo lange terugweg rustig te lezen, want hoewel hij een heiden van geboorte was en nog weinig geestelijke kennis had, was hij reeds een ernstig man. Dit ondanks zijn hoge positie, die hem niet bevredigde, doordat hij een gerucht gehoord had, dat in Jeruzalem de ware levende God werd aangebeden.

Onrustig gemaakt door de Geest Gods was hij een zoekend mens geworden, en daarom was hij naar Jeruzalem gekomen, menende daar te vinden wat hij zocht. Maar dat viel tegen, hij vond er wel wettische eigengerechtigheid en vormdienst, want de Heilige Geest was uit de tempel geweken. De ontwaakte zondaar had het onwetend op de verkeerde plaats gezocht, namelijk bij de wet van Mozes. Teleurgesteld was de verre terugreis aanvaard, wel gezeten in een prachtige reiswagen, getrokken door vurige edele paarden. De weg liep door een woeste bergstreek en dus las hij in de rol van Jesaja, daar geen natuurschoon hem boeien kon. Hij las met eerbied, hij overdacht wat hij las, hij ontroerde van hetgeen hij las. Maar hij was nog zo onkundig en wie zou hem de Schrift uitleggen?

De Heere Zelf beschikte hem een uitlegger. De Heere wist waar het die man om te doen was. De Heere had Zelf de behoefte aan geestelijk onderwijs gewerkt in het hart door Zijn Woord en Geest. De Heere werkte middellijk en beschikte hem een wijze, zachtmoedige leermeester in de persoon van Filippus, een diaken, die Christus met grote zegen verkondigde aan de Samaritanen.

Een engel des Heeren zond Filippus, zeggende: „Sta op, en ga heen tegen het zuiden op de weg, die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza, welke woest is". En hij stond op en ging heen en kwam in die woeste bergstreek en daar zag hij een zeer prachtige koets, waarin een heel deftige Moorman gezeten was. Deze las en was door hetgeen hij gelezen had ontroerd en peinsde er nog over na. En vol verbazing hoorde Filippus hem Jesaja 53 lezen. Nee, het was geen heidense orakeltaal, het was geen roman, het was Gods Woord wat die deftige heer las. Maar hij was wel onkundig en wie zou het hem uitleggen?

De houding die Filippus aannam zou als voorbeeld kunnen dienen voer allen die anderen moeten onderwijzen. Hij was uitlokkend en vriendelijk, niet minachtend of verwijtende. Lezen van Gods Woord : was goed, maar het verstaan ervan is een andere zaak, en daarom zei de Geest tot Filippus: „Ga toe en voeg u bij deze wagen". En Filippus liep toe en vroeg: „Verstaat gij ook, hetgeen gij leest? " En wat kreeg hij ten antwoord? „Hoe zou ik toch kunnen, zo mij niet iemand onderricht? " En hij bad Filippus, dat hij zou opkomen en bij hem zitten. En de Heere wilde het van nature verduisterde verstand verlichten. Dit is groot, want de natuurlijke mens verstaat niet de dingen die des Geestes Gods zijn, en zelfs Gods kinderen kunnen Gods Woord ook nog zo verkeerd verstaan. Ook zij blijven behoefte overhouden aan hemelse onderwijzingen en goddelijke lessen.

De houding van de Moorman was oprecht, hij bekende eerlijk zijn onkunde, al was hij een kamerling van Candacé, de koningin der Moren, die over al haar schat was. Al was hij ook een machtig heer, hij had een lage en geringe gedachte van zichzelf, met al zijn kennis en gaven. Hij achtte Filippus hoog, en beschouwde hem niet als een indringer. Hij wees de eenvoudige man niet af, hij had geen afkeer van een gewone Israëliet gelijk voorname heidenen gewoon waren. Hij nodigde Filippus zelfs op zijn wagen, hij wilde Gods volk bij zich hebben, hij bewandelde de weg der middelen en vandaar uit wilde Christus hem de zaligheid schenken aangezien zijn naam, die ons onbekend is, geschreven stond in het boek des levens en des Lams.

Hij las Jesaja drieenvijftig uit de Septuagint, de Griekse vertaling en hij vroeg aan Filippus: „Ik bid u, van wien zegt de Profeet dit? van zichzelf of van iemand anders? " En Filippus deed zijn mond open en beginnende van diezelfde Schrift, verkondigde hem Jezus. De plaats der Schriftuur, die de Moorman las en Filippus hem ging uitleggen was: Hij is gelijk een schaap ter slachting geleid.

Filippus leerde dat Jesaja eeuwen tevoren reeds geprofeteerd had aangaande Jezus van Nazareth, tegen Wie niet een misdaad kon worden ten laste gelegd en Die toch vernederd en verworpen, zelfs gruwelijk behandeld en ten laatste gekruisigd was. Als een lam dat geofferd werd, was Hij aan het kruishout geslagen. Zijn leven werd van de aarde weggenomen en Hij was onrechtvaardig ter dood gebracht. En gelijk een lam stemmeloos is voor dien die het scheert, alzo deed Hij Zijn mond niet open. Nooit was er een voorbeeld van zoveel geduld en zelfverloochening als dat van Jezus Christus. Maar Hij zou Zijn geslacht Zelf verklaren, als zijnde van eeuwigheid en tot in der eeuwigheid. Hij zou Zich in de harten der Zijnen openbaren als de eeuwige Zoon van God.

De Moorman was een ontwikkeld mens met scherpe opmerkingsgaven, maar hij nam genoegen met de wellicht eenvoudige uitlegging van Filippus. Hij maakte geen kritische opmerkingen, maar was tevreden met de algemene strekking van de woorden die hem hadden aangegrepen. De edele Moorman, zoon uit Chams vervloekt geslacht geboren, was niet zo hard van hart als de zonen van Abraham, Izak en Jakob. En de rijke dezer wereld werd onderwezen door een rijke in genade.

De prediking van Filippus was een Christusprediking, want hij verkondigde hem Jezus naar en aan de hand van Jesaja drieenvijftig. Hij verklaarde dat het lijden en sterven van Christus het leven was voor allen die in Hem geloofden en Hem liefhadden. Het Lam was volkomen rechtvaardig, maar was gestorven voor onrechtvaardigen, opdat het uitlopen zou op de eer van God en hun zaligheid. Zijn oordeel was weggenomen, voor Christus was er geen recht. Hij moest sterven naar de wil des Vaders, opdat des Vaders welbehagen door Zijn hand gelukkig zou voortgaan. Hij wilde geduldig dragen het vreselijk lijden, en Hij wilde aanvaarden een gruwzame dood. Maar Hij zou daarna opstaan om eeuwig te leven in de hemel. Filippus wees de Moorman op de onmisbaarheid van Christus en Zijn gerechtigheid; Zijn volkomen algenoegzaamheid om een zondaar zalig te maken. Zijn gepastheid voor een ontdekte zondaar heeft Filippus ongetwijfeld de Moorman voorgehouden.

De dierbaarheid van Christus maakt arme zondaren onnoemelijk rijk. Die Middelaar Gods en der mensen, die zwijgende bad voor het vijandige Sanhedrin, gaf Filippus rijk en ruim van Hem te spreken. De engelen, die gesproken en gezongen hadden bij Zijn geboorte, gingen op aarde zwijgen, en gevallen Adamskinderen moesten gaan spreken van de genade Gods die in Christus Jezus te verkrijgen is. En het geslacht, zijn geestelijke familie is niet te verhalen.

Jezus was ook voor de Moorman gekomen om hem zalig te maken, al was zijn huid van een donkere kleur, de Heilige Geest ontstak een groot licht in zijn hart. De gevolgen van die ontmoeting waren verrassend vanwege het snel doorbrekende licht en de doortrekkende genade.

Toen Filippus en de Moorman verder reisden en met elkander over Christus spraken, kwamen zij aan een zeker water. De kamerling sprak: „Zie daar water, wat verhindert mij gedoopt te worden? " Met andere woorden, waren er nog bezwaren, waarom hij door Filippus geweerd kon worden van de doop? Of zag hij hem toelaatbaar als discipel en volgeling van Jezus Christus? De kamerling was eerlijk en wilde ook eerlijk behandeld worden. Hij gevoelde heel goed dat hij met al de vurigheid van geest zich aan de orde en regel van de gemeente moest onderwerpen. Hij begeerde wel de doop en tenzij Filippus wettige bezwaren had, waarom het niet mocht, wilde hij de doop geen ogenblik uitstellen.

Filippus sprak: „Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd". En de Moorman antwoordde: „Ik geloof, dat Jezus Christus de Zone Gods is". Hoe verlangde de kamerling Christus te belijden, en hoe begeerde hij zich door de doop plechtig de Heere toe te wijden. Hij had de betekende zaak en dus begeerde hij nu ook het teken.

Filippus handelde ook juist en voorzichtig, wetende dat met het hart geloofd moet worden wat met de mond beleden wordt. Hij legde de verantwoordelijkheid op de Moorman zelf, maar de geloofsbelijdenis was zo kort en krach­tig, dat Filippus niet twijfelde aan waarheid en oprechtheid. De langdradige uithalen, met de vele lange overwegingen, maken alles vaak veel onduidelijker. De Moorman beleed het eeuwige Zoonschap van de Middelaar, hetgeen buitengewoon belangrijk was. Christus te belijden met hart en mond als de gezalfde Knecht des Vaders, houdt tevens in, dat men gelooft dat Jezus de Zaligmaker is en dat voor gans verloren zondaren, dat Hij is de Zone Gods met twee naturen verenigd tot de goddelijke Persoon. De belijdenis des geloofs van de zo bevoorrechte kamerling was niet alleen voorwerpelijk, maar ook onderwerpelijk waarachtig, en dat was genade bij God.

Het toevluchtnemend geloof was daar in een krachtige oefening. Het geloof aanvaardde en omhelsde Christus als de enige Naam Die onder de hemel gegeven is, door welke wij moeten zalig worden.

Filippus werd onverwacht, plotseling weggenomen en de kamerling reisde zijn weg met blijdschap. Zijn plichten riepen hem huiswaarts en al zag hij Filippus niet meer, zoveel te meer zag hij op Christus. Een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde vervulde hem. En dat te meer, omdat hij in zijn land de goede tijding brengen mocht uit een ver gelegen land. De Geest des Heeren had wel Filippus weggenomen, maar was tegelijkertijd bij de Moorman gebleven. Wellicht was het gemis van de vrome, geestdriftige gids even pijnlijk, maar op de woeste weg was hij eenzaam met God gemeenzaam. Hij ging naar Gaza, naar Egypte en door naar Ethiopië, het heidenland. Daar moest hij zijn geloof belijden aan het heidense hof onder kruis en hoon..

Men verhaalt dat oude overleveringen vermelden dat na enige tijd de koningin der Moren ook zelf geloofde en dat de Koptische kerk daaraan haar ontstaan te danken heeft. Hoe het ook zij, de kamerling reisde zijn weg met blijdschap, hij was op reis niet alleen naar zijn land op aarde, maar ook naar het hemelse Kanaan. Hij reisde zijn weg met blijdschap. Met de levende hoop in het hart dat hij eenmaal met Filippus en met al Gods volk voor altijd verenigd, de Heere en Zaligmaker Jezus Christus verheerlijken zou.

Werkendam

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 mei 1975

De Saambinder | 8 Pagina's

IN SION GEBOREN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 mei 1975

De Saambinder | 8 Pagina's