Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zielsbegeerte van David

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zielsbegeerte van David

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Eén ding heb ik van de Heere begeerd, dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren, om de lieflijkheid des Heeren, te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel". Psalm 27 : 4.

Deze psalm is door David gedicht onder bange omstandigheden, wat uit het verband van deze woorden blijkt. Maar nu mag hij zich sterken in de Heere, ook daarvan spreekt hij, want hij zegt: de Heere is mijn licht, mijn heil, de Heere is mijn levenskracht, voor wie zou ik vervaard zijn? En dan kan het niet uitblijven, of er komt een verlangen naar Gods huis, de tabernakel, de tent der samenkomst. Daarvan spreken deze tekstwoorden.

David zegt: „Eén ding heb ik van de Heere begeerd", dat zal ik zoeken. Wil dat zeggen dat David maar één begeerte kende? O nee, maar te midden van al de omstandigheden had deze begeerte de overhand. Daar zijn natuurlijke begeerten als eten, drinken, rust, enz. Daar zijn zondige, onheilige begeerten waar de mens van nature mee vervuld is.

Zo was het ook met David, want sinds wij in Adam van God zijn afgevallen zijn wij gans verdorven, onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.

Deze begeerte van David was echter door de Heere Zelf gewerkt. Dit was een heilige begeerte, krachtens een vernieuwing naar Gods beeld. In de wedergeboorte wordt het hart en de wil vernieuwd en het verstand verlicht waardoor de zondaar niet alleen zijn zonde en dwaasheid leert zien, dat hij zich heeft opgehouden met de dingen buiten God, maar dan komt er ook een begeerte, een lust in de dingen Gods.-Bij David had deze heilige begeerte de overhand, hij begeerde te wonen in het huis des Heeren.

Waar een mens woont, voelt hij, als het goed is zich thuis, daar vindt hij rust, troost en liefde. Zo verlangde David naar Gods huis, om de Heere te ontmoeten in de weg van Zijn instellingen. Om Hem was het David te doen geworden. In Psalm 42 zegt hij: Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God. Daar is geen betere plaats op de aarde, om zo in Gods huis te mogen verkeren, om daar het hart voor de Heere uit te storten, om vergeving van zonden te zoeken in het bloed des Lams, om te mogen horen verkondigen wat in de binnenkamer geschiedt, te horen verklaren wat ze zelf niet kunnen verklaren. Ja, dat is een gespijzigd worden met het goede van Zijn huis en met het heilige van Zijn paleis (Psalm 65).

Dat is een uitgezet worden uit alle bekommeringen van het leven. Dan mag ervaren worden wat staat in Psalm 138: Ik zal mij buigen op Uw eis naar Uw paleis, he' hof der hoven. En om Uw gunst en waarheid saam. Uw grote naam, eerbiedig loven.

Zie, daarom zoekt David te wonen in het huis des Heeren, om de lieflijkheid des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel. Hij spreekt hier van de lieflijkheid des Heeren en bedoelt daarmee de eeuwige liefde Gods, de eeuwige vredegedachten Gods, dat God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende. Want rechtvaardig had de Heere het ganse schepsel in zijn val kunnen laten liggen. In Rom. 3 : 19 zegt de apostel: Opdat alle mond gestopt worde, en de game wereld voor God verdoemelijk zij.

Maar dat heeft de Heere niet behaagd en daar was Davids oog ook door genade voor geopend. En al Gods volk krijgt naar de mate des geloofs iets van die lieflijkheid des Heeren te aanschouwen. Ook zij zijn van nature als alle mensen. , Geen oog hebben wij voor onze ellende en vloekwaardigheid, geen oog voor de lieflijkheid des Heeren, daar moeten onze ogen voor geopend worden.

Davids ziel mocht daar, in het huis des Heeren weiden met een verwonderend oog. En dat aanschouwen van de lieflijkheid des Heeren leidt tot onderzoek. Hoor, David zegt zelf, niet alleen dat hij begeerte had om de lieflijkheid des Heeren te aanschouwen, maar ook om die te onderzoeken in Zijn tempel. Aan dit onderzoek is geen einde: aan alles heb ik een einde gezien, maar Uw gebod is zeer wijd, en daarin komt een ziel nooit uitgeleerd. Paulus zegt: O, diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods. Hoe ondoorzoekelijk zijn. Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen (Rom. 11 : 33). Het volmaakte is er pas in de hemel, dan zal alles wat hier ten dele is, volmaakt zijn. Wat mocht David in 's Heeren huis aanschouwen en onderzoeken?

Wel, in de tabernakel was de voorhof, daar stond het brandofferaltaar met vier hoornen, bestreken met het bloed, v/at zag op het verzoeningswerk van Christus. Ook stond daar het koperen wasvat, waarin de priesters hun handen en voeten moesten wassen voor ze in het heiligdom ingingen. Het wees erop, dat zonder de reiniging van Christus' bloed niemand tot God kon naderen. In het heilige stond de gouden kandelaar, die zeven lampen had, welke het werk van de Heilige Geest afbeeldde. Ook was er de tafel der toonbroden. Deze zag op de geestelijke vruchten, dat Zijn volk zich aan de Heere moet wijden. Ook stond in het het heilige het gouden reukofferaltaar, wat zag op het gebed. En ten laatste stond in het heilige der heilige, de ark des Verbonds. Boven het verzoendeksel was de wolk, wat afbeeldde de troon des Heeren, de plaats waar Hij woont, dat sprak van Zijn gunst en liefde tot Zijn volk.

Onder het verzoendeksel lag de wet, die vervloekte allen die niet gebleven zijn in hetgeen in dit boek der wet geschreven was. Dit sprak van de rechtvaardigheid, de heiligheid en de waarheid Gods, dat God buiten Christus is een verterend vuur en een eeuwige gloed bij wie niemand wonen kan. Op het verzoendeksel stonden twee engelen afgebeeld turend op het verzoendeksel, betekenende, dat zij begerig waren in te zien, hoe het mogelijk was dat God mét een mens gemeenschap hebben kon. O, dat geheim is hun geopenbaard in de velden van Efratha, toen het Woord vlees geworden is. Daar hebben zij van gezongen: Ere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde.

Zie, slechts iets gezegd van hetgeen David in het huis des Heeren mocht aanschouwen en onderzoeken. Door het geloof mocht hij dit doen. En nu, naar de mate dit geheim van zalig worden mag verklaard en verstaan worden, zijn woorden te arm om uit te drukken wat daar in ervaren wordt. Wie zal de hoogte, lengte, breedte en diepte van de liefde Gods ooit kunnen peilen? En dat niets hen ooit meer zal kunnen scheiden. Zeker, velen van Gods volk gaan bekommerd over hun zielestaat daarheen, veel is voor hun ziel bedekt, maar als de liefde Gods de overhand mag hebben leren zij het David nazeggen: Eén ding heb ik van de Heere begeerd om de lieflijkheid des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel. En, zegt David: dat zal ik zoeken. Dit is geloofstaal, hij ziet van alles buiten God en Zijn dienst af. Zoeken doen we alléén als we iets missen dat voor ons waarde heeft. En hoe groter de waarde is, des te naarstiger zal gezocht worden. Nu in deze omstandigheden waarin David zich bevond, moest hij het opgaan naar Gods huis missen, en dan is zijn hart met een vurige begeerte vervuld. Hij wist uit ervaring wat de Heere hem daar deed ondervinden. Daarom zegt hij: Dat zal ik zoeken, en dat, al de dagen mijns levens. Hij wenste er altijd wel te verkeren. Zou hij dan geen andere tijden gekend hebben? Want dat is toch de ervaring van Gods volk dat er geesteloze en behoefteloze tijden zijn? Dat Zijn Woord hen is als een laffe spijze.

O, zeker, maar al is die begeerte niet altijd even sterk, weg gaat deze nooit meer, daar zorgt de Heere Zelf voor. Hij wekt die op Zijn tijd op. Kermen wij deze heilige door de Heere gewerkte begeerte? Of gaan we uit sleur, gewoonte, of omdat het moet naar Gods huis? Niemand mag het laten, het is een goddelijke eis, maar als de ware gestalte gemist wordt, is dat onze schuld.

O, dat de Heere onze ogen mocht openen voor de lieflijkheid van Zijn huis. Want Zijn dienst is een liefdedienst. En de Heere heeft de middelen der genade Zelf gegeven en ingesteld. Dat het Woord niet zou zijn voor ons een reuke des doods ten dode, maar een reuke des levens ten leven en een kracht Gods tot zaligheid. Moge het toch in het leven van Gods volk veel zijn om met David te zeggen: Eén ding heb ik van de Heere begeerd, dat zal ik zoeken, dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren om de lieflijkheid des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel.

Want zo in Gods huis te verkeren dat geeft een voorsmaak van wat het eenmaal eeuwig met God zal zijn. Het is hier alles maar bij ogenblikken, het zijn dan uren, die kort duren, maar als het volmaakte zal gekomen zijn, zal hetgeen hier in beginsel en ten dele was wegvallen. En in het nieuwe Jeruzalem zal geen tempel meer zijn, daar zal God zijn alles en dat in allen. Daarvan zong de dichter van Psalm 43 : 4:

Dan ga ik op tot Gods altaren.
Tot God, mijn God, de bron van vreugd;
Dan zal ik, juichend, stem en snaren
Ten roem van Zijne goedheid paren.
Die, na kortstondig ongeneugt'.
Mij eindeloos verheugt.

Yerseke

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 november 1975

De Saambinder | 8 Pagina's

De zielsbegeerte van David

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 november 1975

De Saambinder | 8 Pagina's