Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dankdag 1976 een goddelijke oproep

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dankdag 1976 een goddelijke oproep

„Nu dan, alzo zegt de Heere der heirscharen: Stelt uw hart op uwe wegen". Haggaï 1:5.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere heeft Zijn profeten gezonden tot Israël, om hen van Zijnentwege te waarschuwen en op te wekken. Alzo Haggaï door wie het Woord des Heeren geschiedde tot Zerubbabel de vorst van Juda, en tot Jozua de hogepriester, maar in hen ook tot het ganse volk der weergekeerden uit Babel. Op de eerste dag der maand, wanneer het volk vergaderd was, om de Heere het bijzonder feestoffer te brengen.

Van Haggaï's persoon en afkomst is ons niets bekend. Dat is ook niet belangrijk, daar het volle licht moet vallen op de boodschap, die hij brengt van de Heere der heirscharen, de Onoverwinnelijke, die Zich zodanig betoond heeft en betonen zal, want Hij is de Getrouwe voor Zijn volk. Daar is die volksvergadering rondom het brandofferaltaar een bewijs van. Zij zijn door 's Heeren hand teruggeleid uit Babel en mogen Hem weer dienen te Jeruzalem.

Maar waarom dan dit woord: „Stelt uw hart op uwe wegen", op deze plaats gesproken? Omdat hun wegen niet waren zoals deze voor het aangezicht van de onoverwinnelijke Koning Israels behoorden te zijn! Er was geen antwoord op Zijn weldadigheid en trouw. Zij gedroegen zich niet als Zijn volk. Daarom spreekt Hij in vers 2: „Dit volk zegt, in plaats van Mijn volk.

De plaats waar zij stonden om te offeren was er het bewijs van. Wél was er het brandofferaltaar, maar het stond op de fundamenten van het Huis Gods. Deze waren vele jaren tevoren gelegd, doch daarna was het werk opgehouden door de tegenstand der Samaritanen en de veranderde houding van de koning der Meden en Perzen. (Ezra 4).

De Joden waren gegaan ieder tot zijn akker en koopmanschap, en zij legden zich met ijver toe op het bouwen van hun eigen huizen, die „gewelfd" d.i. onderschoten waren, tot gemak en vermaak ingericht. En dat, terwijl des Heeren huis „woest" was, zelfs nog geen muur op het fundament opgetrokken.

„De tijd is niet gekomen", zei het volk! Immers, de omringende volken die de teruggekeerden met vijandschap en verachting behandelden, wilden het herbouwen van de tempel niet toestaan. Bovendien was het een zorgelijke tijd. zoals blijkt uit vers 6 en 9. Ook nog de last van de tempelbouw erbij is te véél. Betere tijden afwachten maar!

Wat is nu 's Heeren aanklacht? Dat zij méér op de vijanden en omstandigheden zagen dan op Hem, die Israels overwinning is, alles in Zijn handen heeft! Wilden z-j eerst andere tijden afwachten, de Heere daarentegen zegt: die tijden komen niet, tenzij begonnen wordt het huis Gods te bouwen; vers 8.

De zorgelijke omstandigheden zijn veroorzaakt „om Mijns huizes wil, hetwelk woest is en dat gij loopt elk voor zijn eigen huis". Het gevolg is geweest „zo blaas Ik daarin" namelijk: in het werk en de inkomsten, zodat alles te kort is en teniet gaat.

's Heeren werk moet „voorrang" hebben en dat kan alléén door Hem boven alles te beminnen, Zijn eer vóór alles te zoeken, in afhankelijkheid van Hem, gelijk David beoefenen mocht, die geen rust kon vinden, totdat hij voor de Heere een plaats gevonden had, om de Ark des Verbonds te brengen, (Ps. 132). De heilige drang der liefde, in ootmoedige erkenning van Gods hoogheid en goedheid, kan door geen tegenstand van mensen weerhouden worden. Die liefde verstaat ook dat niet in het zoeken van eigen gemak en vermaak, maar in de verhoging van Gods eer en de bevordering van Zijn rijk het waarlijk welzijn van een volk, van de kerk, het gezin en in het persoonlijk leven gediend wordt.

Zo geldt het Woord des Heeren ook ons: , ", Zet uw hart op uwe wegen". Want de bevordering van 's Heeren eer en rijk vindt door alle eeuwen tegenstand. Géén bouwen van een aardse tempel is nu de roeping, maar arbeiden in biddend opzien tot de Heere der heirscharen aan de bouw van het geestelijk Godsgebouw, dat naar Zijn gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen.

Van dat Godsgebouw is het fundament de beproefde Grondsteen, door God Zelf gelegd en van dat gebouw worden de muren opgetrokken van levende stenen (1 Petr. 2) door het cement des Geestes en des geloofs gehecht op het fundament Christus, tot de verheerlijking Gods! Dat is de vraag aan ons, als wij samenkomen m-herdenken van Gods daden, in erkenning van Gods zegeningen op dankdag, met onze bijzondere offers: „zet uw hart op uwe wegen". Is er een geestelijke arbeid om levende stenen op het éne Fundament, dat gelegd is, te verkrijgen? Om zelf daarop gelegd te worden, of onze kinderen? Of zijn wij tevreden als het Fundament maar onder ons vertoond wordt, dat Christus gepredikt wordt zónder dat het ons een smart, een schuld wordt, dat er geen levende werkzaamheden der ziel zijn, dat de ware muren van Sion zo onzichtbaar blijven?

Wél klagen over de vreselijke tijd, dat de vijanden zelfs het Fundament nog zoeken te verwoesten, weg te krijgen. Over de moeilijke, zorgvolle tijd, waarin door de aardse zorgen voor het geestelijke schier geen tijd meer overblijft. Als de Joden: „de tijd is niet gekomen".

Maar, is de lust, is de liefde er wél? Zou het daar niet aan schorten? Wel lust om te arbeiden voor het stoffelijk welzijn van ons en onze gezinnen, ook nog wel van de kerk, maar géén begeerte tot de geestelijke werkzaamheden, omdat de liefde tot Gods eer en de bevordering van Zijn rijk ontbreekt of verflauwd is?

Daarom worden de bezwaren zo hoog aangeslagen en zónder droefheid het verval van Sion aanschouwd.

De zorgvolle tijden zijn er! De droge zomer heeft grote zorgen gegeven. In de industrie stijgt de produktie, maar toch moeten vele bedrijven sluiten. Door de concurrentie, maar mede door de onverantwoordelijke opdrijving van de sociale lasten en de druk van het geldverslindende overheidsapparaat.

Maatregelen worden wel genomen om de crisis het hoofd te bieden, maar zij hebben vaak een averechtse uitwerking, verergeren de zaak. En het loon? Het wordt ontvangen als in een doorgeboorde buidel, het is zó weer uitgegeven.

Wat is de oorzaak? De Heere blaast erin „om Zijns huizes wil dat woest is en dat elk loopt voor zijn eigen huis". Deze boodschap is tot de vorsten, de overheden die hun roeping om het kwade te weren en de prediking van Gods Woord te bevorderen, verzaken. Tot herders in de kerken, die veelal zichzelf weiden en het zieleheil der kudde verwaarlozen. Tot het volk, ons allen, die het niet ter harte gaat, dat de muren van het huis Gods niet gezien worden!

Ja, die het rustig aanzien dat door aanvallen op leer en leven het Fundament zelfs wordt aangerand.

Toch zijn er zoveel goede voorbeelden in de geschiedenis van kerk en volk. Overheden als Keurvorst Frederik van de Paltz, die niet rustte, eer zijn volk een leerboek (de Heidelb. Catechismus) ontvangen had. Prins Willem van Oranje, die goed en bloed offerde tot hulp van het verdrukte volk, bouw van Gods kerk. Herders als ter Dordtse Synode in de verdediging der Waarheid tot Gods eer en heil der gemeente Gods. Als De Cock en Ledeboer, die smaad en gevangenis verdroegen, opdat het huis Gods, woest vanwege de liberale prediking, gebouwd werd.

Met hen ouders van gezinnen en anderen, die vervolging en beroving van goederen gewillig aanvaardden, omdat zij voor zich en hun kinderen begeerden door Geest en Woord als levende stenen gebouwd te worden, op het fundament Jezus Christus en Die gekruist. De liefde tot Gods eer en het heil der zielen deed hen lijden en strijden.

De zegen daaronder verkregen bleef niet verborgen. De muren van het geestelijk Godsgebouw werden zichtbaar in de bekering van velen en in een Godegeheiligd leven. Vrucht op biddend worstelen aan Gods genadetroon en biddend werken in prediken en onderwijzen. Vrucht ook in beschaming van de tegenstanders, in zegeningen die de Heere gaf, waarin wij nóg mogen delen.

Maar die wij bezig zijn te verspelen door het werk aan Gods huis te laten rusten, waardoor Gods ongenoegen openbaar wordt. Daarom: „zet uw hart op uwe wegen". Keert weder tot Mij, zo zal Ik tot u wederkeren, zegt de Heere. Dat zij de overdenking op de dankdagen onder de boodschap van Gods Woord. En de vrucht een ware verootmoediging in schuldbelijdenis en een zich opmaken in afhankelijk opzien tot God, om te bouwen aan de muren van Zijn huis.

Opdat het de Heere behage ons en onze kinderen als levende stenen te leggen op dat geestelijk fundament Christus, door wedergeboorte en geloof aan Hem verbonden door Zijn Geest. Opdat ook het leven van Jezus in onze sterfelijke lichamen moge geopenbaard worden tot Gods eer en tot trekking van de naaste. Alléén

in de waarachtige bekering, in het verlaten van ónze wegen, in het wandelen in 's Heeren wegen is zegen te verwachten. Vraagt naar de Heer' en Zijne sterkte, Naar Hem, Die al uw heil bewerkte;

Zoekt dagelijks Zijn aangezicht;
Gedenkt aan 't geen Hij heeft verricht,
Aan Zijn doorluchte wónderdaan;
En wil Zijn straffen gadeslaan.

R'dam-A.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 november 1976

De Saambinder | 8 Pagina's

Dankdag 1976 een goddelijke oproep

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 november 1976

De Saambinder | 8 Pagina's