Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Maria's lofzang

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Maria's lofzang

„Ere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen". Lucas 1 vers 7.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maria's plaats in de heilsgeschiedenis is een geheel enige. Zij was waarlijk de gezegendste onder de vrouwen, want nimmer is een vrouw tot de waardigheid geroepen, waartoe zij geroepen werd en nimmer zal ook meer een vrouw tot deze eer, aan haar geschonken, verwaardigd worden. Zij werd de moeder des Heeren en met die erenaam

staat zij dan ook in de Heilige Schrift aangeduid. Tot een bijzondere genade is zij verwaardigd, maar dit heeft voor haar ook betekend, dat zij tot een bijzonder lijden geroepen is. Dit is toch de opmerkelijke weg, die de Heere met al Zijn kinderen houdt, dat Hij hen door lijden heiligt en hoe groter nu de genade, die geschonken wordt, hoe smartelijker dikwijls ook het lijden, waardoor deze begenadigden moeten gaan. En wel: lijden om deze Heeren wil. We kunnen in ons leven

lijden vanwege onze zonden. Wanneer wij door op een zondige weg te wandelen onszelf in allerlei moeiten en in allerlei ellende brengen. Dit lijden is echter geen lijden „om des Heeren wil". Dit laatste is een geheel ander lijden. Daarin moeten we de versmaadheid van Christus dragen.

Nu, dat lijden is wel geheel in het bijzonder het lijden van Maria geweest. Zij toch, die uit de Heilige Geest zwanger geworden is, omdat God haar tot die grote genade verwaardigde om de moeder des Heeren te worden, heeft juist ook daardoor geleden, want zij is mikpunt van spot geweest, van versmaadheid en verachting. Heeft zelfs Jozef niet gemeend haar heimelijk te moeten verlaten, daar ook hij het niet begreep? Nooit zullen wij kunnen peilen, wat Maria ook in deze geleden heeft „om des Heeren wil".

Hoe moet het dan niet Maria te moede geweest zijn, toen zij in het huis van Elisabeth kwam en de bijzondere groet uit de mond van haar nicht hoorde, waarin al hetgeen de Heere haar door de engel betuigd had, bevestigd werd. Toen werd Maria's mond geopend om de lof des Heeren te vertellen. Neen, niet Maria behoefde haar geheim te openbaren, want God Zelf openbaarde het in Elizabeths hart. Het verdient wel onze bijzondere opmerking, dat eerst nu Maria haar lofzang zingt. Heeft niet de engel des Heeren Elisabeth aangewezen als een teken voor Maria, dat de zaak door de engel gesproken geschieden zal? En is het

door Elisabeth gesproken niet dadelijk een bevestiging van het gegeven woord? Dan buigt Maria in verwondering neer. Neen, niet Maria wenst eer te ontvangen, want al hetgeen aan haar geschieden zal is het werk des Heeren alleen. De genade, daar zij staat tegenover haar onwaardigheid.

Zij opent dan ook haar mond om God groot te m^en en uitdrukking te geven aan de vreugde, die haar geest vervult. Het waarachtige geloof spreekt in haar, wanneer zij zegt: ... en mijn geest verheugt zich ia God, mijn Zaligmaker. Wie toch durft Maria een zondeloze te noemen, waar zij zelf zich verheugt in Degene, Die de oorzaak van haar zaligheid zal zijn. Alle dwaze en zondige verering van deze vrouw, wordt door haar eigen woord veroordeeld.

Door het geloof mag zij het onmogelijke geloven, namelijk, dat naar menselijke beschouwing onmogelijk is, maar door Gods almacht en genade mogelijk werd. Zij mag zich verlaten op het woord van de engel, als zijnde het woord van de almachtige God. In deze lofzegging ligt allereerst de belijdenis van haar verlorenheid. Die, die toch in de Zaligmaker zich mogen ver­heugen, belijden in de erkentenis van Eén, Die hen zaligen zal, eigen rampzaligheid van nature. Ook Maria was met alle mensen verdoemelijk voor God.

De Schrift leert ons nergens, dat zij de onbevlekte en de zondeloze was. Met alle mensen deelt zij in de gemeenschappelijke schuld en ligt zij onder het gemeenschappelijk oordeel.

Zij was ook in zonden ontvangen en in ongerechtigheden geboren en daarom onrein in de ogen des Heeren. Maar God heeft deze Maria aangezien en haar gegeven in haar leven niet alleen draagster van de Zoon Gods te worden, doordat Hij in haar schoot is verwekt, maar zij heeft Hem in haar hart gedragen door het waarachtige geloof en daarom roemt zij in Hem als in haar Zaligmaker.

Neen, niet omdat zij Christus in haar schoot gedragen heeft is zij zalig. Dan zouden ook zalig zijn de vaderen uit wiens lendenen Hij verwekt is. Maar Maria roemt in Hem als in haar Zaligmaker. Zij is door het geloof Hem ingelijfd en heeft Hem, als de nog ongeborene, maar in het Woord des Heeren toegezegde, als haar Zaligmaker geroemd.

Wanneer wij dan ook de woorden uit deze lofzang overdenken, letten wij niet allermeest op Maria, die hier de Heere groot maakt, maar veel meer op het werk des Heeren, waardoor zij Hem groot maken mag. En al wordt niemand de gezegende, zoals Maria was, toch zal het werk des Heeren, dat haar hier roemen deed, in de harten van ons moeten worden gekend, zullen wij ook eenmaal zalig worden. Dat is in wezen niet onderscheiden van de geloofswerkzaamheden van Maria.

De Zaligmaker, Die geboren is, moet in ons hart geboren worden. Zal er van waarachtige roem sprake zijn, dan moet Hij onze roem worden en onze verwachting worden. Daartoe is nu het werk des Geestes van node. De Geest heeft Hem in Maria's schoot doen ontvangen worden, maar diezelfde Geest maakt nog plaats voor Hem in de harten der Zijnen, opdat-Hij door het Woord Gods in hun harten

Voor tekst: Zie origineel

zal geboren worden. We kunnen nooit Zijn komen in ons leven kennen zonder de werking van de Heilige Geest, want die Geest des Meeren maakt plaats voor Hem.

Hoe nodig, dat wij allereerst leren, dat wij ook een Zaligmaker nodig hebben. Van nature weten wij dat niet, want dan is de heilige onrust niet in onze harten. Waar echter Gods Geest aan het werk is, daar wordt de rust opgezegd en de ware verontrusting geboren; daar ziet men zich buiten God en Zijn zalige gemeenschap; daar leert men beseffen, dat wij zo niet meer leven kunnen, als wij immer gedaan hebben; daar zal geleidelijk aan de ziel overtuigd v/orden van de totale onmacht en de schuld der zonde; ook van de ongenoegzaamheid van onze werken en noodzakelijkheid van de voldoening aan het recht des Heeren.

Hoe dierbaar wordt voor zo'n ellendig en arm volk de boodschap, die door God op de aarde gebracht Wordt en die Hij- nog door Zijn dienaren doet verkondigen, dat er Eén gekomen is om een doodwaardig en schuldig volk zalig te maken van hun zonden.

O, gezegende boodschap, o, zalige verkondiging. Er kwam er Eén, Die God was en bleef, maar mens werd onder de mensen en dat, opdat Hij zaligmaken zou en verlossen van de grote ellende, waaronder verdoemelijke Adamskinderen terneder liggen. Wie zal ooit de grootheid van de wijsheid en de liefde Gods kunnen ten uitdrukking brengen, die hierin geopenbaard is, dat God Zijn eigen Zoon zond, opdat Hij door Hem de deur der hoop in de weg van recht zou ontsluiten.

In Hem nu is een eeuwige ruimte, waar nimmer genoeg van gezegd worden kan. Daarin kunnen de goddelozen gezaligd worden en de vijanden met God verzoend. Maar nu is het geloof nodig om tot Hem te kunnen komen. Ook al zouden wij de boodschap aangaande de komst des Zaligmakers nog rechtstreeks uit de mond van de engel des Heeren beluisteren, dan zou dit geen waarde hebben, indien dit „met het geloof niet gemengd was in degenen, die het gehoord hebben".

Nu, dit geloof brengt nu de geheel schuldige en machteloze zondaar buiten zichzelf, opdat hij in deze Zaligmaker ook zijn heil en zaligheid zoeken zou. Door het geloof wordt die boodschap dierbaar en gepast voor de verdoemelijke ziel en ziet hij daarin zulk een waarde, dat een hartelijk verlangen geboren wordt om die Zaligmaker als de zijne te mogen kennen en te bezitten. Met niets minder dan met deze Zaligmaker kan de ziel het dan doen. Het gebed en het verlangen wordt uitgedrukt in de woorden: „Geef mij Jezus, of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf". Naar die hartelijke en volkomen vereniging gaat dan ook de ziel uitzien en men hijgt naar de kennis, die Maria deelachtig geworden was en waarvan zij in deze woorden getuigenis gaf — mijn Zaligmaker.

Dat de Heere Hem in die volkomen toeëigening des geloofs aan Zijn kinderen schenken mocht, opdat wij ook bij de herdenking van Zijn geboorte zo in Hem roemen mochten. De ruimte is er in Hem en welgelukzalig degenen, die Hem vinden mogen, want zij zullen met Hem niet beschaamd worden. Wanneer gij, mijn lezer, het geboortefeest van Koning Jezus herdenkt, is er dan ook deze roem, hetzij als een innig verlangen, hetzij als een dadelijk bezit:

Ik zal, o Heer', die ik mijn Koning noem.
De luister van Uw Majesteit en roem
Verbreiden, en Uw wonderlijke daan
Met diep ontzag aandachtig gadeslaan.

Dan zal er waarlijk van Maria's blijdschap iets in uw hart zijn; dan zal het waarlijk Kerst dat is een Christus-feest bij u worden.

Veen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 december 1976

De Saambinder | 8 Pagina's

Maria's lofzang

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 december 1976

De Saambinder | 8 Pagina's