Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor wie is het avondmaal des Heeren ingesteld? (2)

Bekijk het origineel

Voor wie is het avondmaal des Heeren ingesteld? (2)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het vorige artikel wezen we erop, dat in de Reformatiekerk wel terdege is aangewezen, dat er voor het gaan ten Avondmaal een ernstige beproeving van hart en leven gewenst is.

Men heeft krachtig gewaarschuwd, opdat onbekeerden weten zouden, dat de toorn Gods op hen ligt en zij zich een oordeel eten en drinken.

Ook wend gewaarschuwd tegen een valse inbeelding. In deze tijd, die aan velerlei doorvloeiing ook ten aanzien van het Avondmaal zo rijk is, is een „separerende voorbereiding" nodig. De dienaren des Woords moeten daar hun werk van maken. Ze mogen niet vergeten, dat indien zij de weg naar de Verbondsdis voor de onbekeerden zouden banen, het oordeel ook hen treft. Wanneer het gewicht van deze heilige zaken recht op ons weegt, willen we op geen andere wijze met zielen omgaan, dan de Heere beveelt.

Aan de andere zijde mag natuurlijk niet voorbijgezien worden aan het feit, dat de Heere deze tafel voor Zijn volk aanricht. En de nodiging, zoals de Heere die doet uitgaan, moet door de dienaren ook getrouw worden overgebracht. Er is hier en daar ook sprake van een zondige Avondmaal-mijding. Laten we er ons niet in beroemen, dat soms maar enkele mensen tot de tafel des Heeren komen, 'k Weet van een gemeente (buiten ons kerkverband dan wel) waar men het Avondmaal niet meer bedient, want er zijn naar het oordeel van de kerkeraad (!) geen mensen, die het waardig gebruiken zouden; en wanneer een leraar het Avondmaal niet bedient uit vrees dat er iemand aan zou komen, die er niet aan hoorde, dan zijn we heel duidelijk ook op de verkeerde weg. Ook zijn we er wars van om de bediening afhankelijk te doen worden van een gebleken behoefte, zoals ook in ons land schijnt voor te komen. Veelal blijkt die behoefte dan niet met het gevolg dat in een grote gemeente al jaren geen Avondmaalsbediening plaatsvindt.

Dat zijn on-gereformeerde opvattingen, die met kracht dienen afgewezen te worden. Schijnbaar wordt het als een blijk van „bijzondere rechtzinnigheid" aangemerkt, maar het is onschriftuurlijk, want de Heere beveelt het Avondmaal te bedienen; het is in strijd met de leer en praktijk van de vaderen, die op een rechte Avondmaalbediening acht gaven; het is één van de tekenen van het ware Kerk zijn, dat de sacramenten, dus ook het Avondmaal, bediend worden naar de inzetting des Heeren.

Daarom moeten we ons door zulke schijnbaar rechtzinnige redeneringen niet van het spoor van de schriftuurlijke belijdenis aangaande het Avondmaal laten afbrengen. Dat is tot oneer van de Heere en tot schade van een waarachtig geestelijk leven.

Terwijl we onbekeerden moeten waarschuwen om het Avondmaal niet te ontheiligen, zullen we ook de bekeerden moeten onderrichten in een recht gebruik van dit gezegend' teken en zegel. Laten we ook nu a Brakel raadplegen.

Dan lezen we daar:

„Bekeerden mogen niet afblijven, als ze gezond zijn, en gelegenheid hebben om het te kunnen gebruiken; want (a) het is tegen de vriendelijke nodiging van Christus, (b) 't Is tegen hun eigen vertroosting, (c) 't Is tegen hun eigen wasdom, (d) 't Is tegen de belijdenis van Christus, (e) 't Is tegen de gemeenschap der heiligen, en tegen al het goede, dat wij boven hebben voorgesteld'.

Indien zij door ergernis te geven, of in twist en haat te leven, of aan een zonde zo te kleven, dat zij voor dien tijd geen volkomen besluit willen nemen om op te staan, zich des Heiligen Avondmaals onwaardig maken, zo bezondigen zij zich dubbel, en hebben zich voor de Heere te vernederen. Laat de zodanigen onder de bediening in de kerk blijven, van verre staan, en zien de gelovigen aangaan, en dan bij zichzelve treuren en denken, daar mag ik niet onder zijn.

Als iemand in zichzelven te beproeven niet kan komen tot kennis van zijn staat, en geen besluit kan maken of hij bekeerd is of niet, wat staat zulk een te doen? Mag zulk een' niet wel afblijven? Antwoord: Men heeft het nooit voor een voorrecht te rekenen, dat men afblijven mag; maar het moet een zeer grote smart verwekken, dat men niet aangaan mag, dat men afblijven moet; 't is een zeer verkeerde handeling, als men redenen zoekt om 't gemoed te stillen, dat men afblijven mag. Men heeft niet van node, eer men aangaat, een volkomene, vaste, merkzame verzekering zonder bekommernis, dat men in de staat der genade is, en een wederkeren op die verzekering; maar 't is genoeg, dat men overtuigd is van de uitgaande daden des geloofs en der bekering, al durft men dit besluit daaruit niet opmaken: ik geloof ik ben bekeerd.

Een waar gelovige zal in zich bevinden, (a) dat hij met geheel zijn hart, de ene tijd wel gevoeliger dan de andere, uitgaat naar de Heere Jezus, om door Zijn bloed gerechtvaardigd, om door Zijn volbrenging van de Wet met Zijn heiligheid bekleed, en door Zijn Geest veranderd en geheiligd te worden; dat hij naar Jezus uitziet, verlangt, roept, loopt, wacht, zich aan Hem. daartoe overgeeft, dat hij tegen het ongeloof worstelt, om Jezus in het hart te brenger», en om verzekerd te worden, dat men in 1 Hem gelooft, en deel heeft aan Hem en Zijne goederen.

(b) Hij zal bevinden, dat hij niet tevreden kan zijn met te geloven, dat hij genade verkregen heeft, maar dat hij met geheel zijn hart begeert het genot, de smaak van de goederen des verbonds; dat hij verheft op een dadelijke vereniging met God, op een leven met een indruk van des Heeren tegenwoordigheid, op vrede der consciëntie, op de liefde en vreze des Heeren. Als hij dit mist, zo is hij ontroerd; heeft hij het verloren, hij kan niet rusten totdat hij het wederom verkrijgt; want 't is zijn leven, zijn zoetigheid, zijn zaligheid.

(c) Hij zal in zich bevinden een haat en afkeer van de zonde, een smart als hij zondigt, een telkens weer opstaan, een lopen naar 't bloed van Jezus tot verzoening, een lust en liefde om de Heere welbehagelijk te leven. Hij bevindt in zich een strijd tussen vlees en geest; dat de aardse begeerlijkheden hem gedurig tot de aarde, en van God aftrekken, en dat de Geest het herboren gedeelte, het geestelijke leven, dat in hem is, hem gedurig wederom van de zonde tot God trekt, en dat in deze strijd, dan het vlees tot zijn smart de overhand heeft, en somtijde tot zijn blijdschap de Geest. Als iemand in waarheid deze gestalte en werkingen in zich bevindt, zo is hij in staat om ter tafel toe te treden, al heeft hij de klare verzekering niet; daar hapert het vele gelovigen aan, of door onkunde van het Woord, of door de zwakheid van het historisch geloof, of door vreze, dat zij zich bedriegen mochten, of dat ze bij de genade nog zovele zonden zien. De zodanigen mogen zich niet afhouden, maar zijn verplicht om onder de feesthoudende menigte toe te treden, om door het gebruik van de tekenen verzegeld te worden van de beloften, die aan zulken, al nu gemeld, gedaan zijn."

Uitvoerig lieten we a Brakel aan het woord, opdat we zouden bemerken hoe grondig hij te werk ging, zowel in het waarschuwen tegen een onrechtmatig gebruik als wel tegen een onrechtmatig verzuim van het Avondmaal. Wie enigermate met de geschriften van onze vaderen bekend is, zal kunnen en moeten weten hoe teer zij in deze zaak te werk gingen; zeer krachtig zijn altijd weer hun waarschuwingen, maar ook zeer dringend hun nodigingen.

De openbare Belijdenis des Geloofs Nu in deze tijd van het jaar velen zich weer op de openbare Belijdenis des Geloofs voorbereiden, mag toch zeker wel ingegaan worden op het verband tussen de openbare Geloofsbelijdenis en het Avondmaal des Heeren.

Is er dan verband tussen? Welzeker want alleen zij, die de openbare Geloofsbelijdenis hebben afgelegd mogen tot de tafel des Heeren toetreden. In verschillende oude catechisatie-boekjes kan het nog gelezen worden, dat er onderricht gegeven werd aan hen „die wilden toegaan tot het Avondmaal des Heeren". We weten ook dat er vele kerken zijn, waar dit nauwe verband heel sterk benadrukt wordt en men de hele groep jonge leden verplicht om na de openbare Belijdenis tot het Avondmaal te komen. In sommige Gereformeerde Kerken heeft men jonge mensen geweigerd de geloofsbelijdenis te laten afleggen, wanneer niet beloofd werd om van het Avondmaal des Heeren gebruik te maken. Hoe moeten we hierover denken?

In de eerste plaats moet bedacht worden, dat de openbare geloofsbelijdenis een zeer betekenisvolle gebeurtenis is. En bij de voorbereiding erop mag zeker de nadruk gelegd worden op de grote ernst, waarmee dit gebeuren moet. De catechisanten zullen moeten bedenken, dat wanneer zij voor het aangezicht van de gehele gemeente betuigen, dat zij de „leer onzer kerk houden voor de ware en zaligmakende leer, overeenkomende met de Heilige Schrift" het „ja" van onze lippen niet genoeg is. De Heere

eist het „ja" van ons hart. Dat dringe een ieder naar de Heere om van Hem genade te begeren. We moeten deze zo belangrijke gebeurtenis niet laten uithollen tot een formaliteit, waarbij we slechts vanuit het doopledenboek overgeschreven worden naar het boek van de belijdende lidmaten.

In de tweede plaats gaan we echter niet voorbij aan het feit, dat in de praktijk van ons kerkelijk leven het afleggen van geloofsbelijdenis beslist niet „beleefd" wordt als een belijdenis van waar, persoonlijk en zaligmakend geloof.

Wanneer we het zo zouden willen zien, dan meen ik dat velen ervan zouden terugschrikken en eerlijk zouden zeggen er niet toe te kunnen komen. Toch willen we jonge mensen, die de waarheid der Schriften met een „historisch geloof" belijden en hun uiterlijke leven daarnaar willen richten niet van het afleggen van openbare belijdenis afhouden. Wel moeten we altijd blijven zeggen, dat de Heere zegt: Mijn zoon, geef Mij uw hart.

Vervolgens zal wel terdege bij de voorbereiding op de geloofsbelijdenis gewezen moeten worden op het feit, dat er een verband met het Heilig Avondmaal is, maar nooit zal mogen worden veronachtzaamd, dat tussen openbare Geloofsbelijdenis en de Avondmaalsgang moet staan de waarachtige zelfbeproeving.

Wanneer er een automatisch verband zou ge­legd worden, meen ik, dat er hele grote veroppervlakkiging in de hand gewerkt wordt. Bij een Avondmaalsbediening degenen, die belijdenis hebben afgelegd slechts daarop aanspreken en hen tot het komen tot de dis des Heeren willen aansporen, moet dan ook als zeer verwerpelijk worden afgewezen.

Het is wat anders, wanneer ook bij de voorbereiding, de bediening en de nabetrachting de gehele gemeente bij het Avondmaal betrokken wordt. Want zeker, wanneer we niet kunnen en mogen aankomen, omdat we missen wat we daartoe nodig hebben, moet het ongeloof en de onbekeerlijkheid wel als schuld gepredikt worden. We behoren mensen die zoals we wel eens horen zeggen „eerlijk onbekeerd" zijn, , toch altijd voor te houden, dat de schuld van het feit van hun onbekeerd zijn niet is in het Evangelie, in God of Christus, maar in de mens zelf, die geroepen wordt: „van dewelken sommigen, zorgeloos zijnde, het woord des levens niet aannemen ..." (D.L.R. II, par. 9).

Maar hoe ernstig dat dan ook de onbekeerden behoren vermaand en gewaarschuwd te worden, toch zal een nauwgezette onderscheiding tussen doen en leven de heiligheid van de tafel des Heeren-hebben te dienen.

Veen

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1977

De Saambinder | 8 Pagina's

Voor wie is het avondmaal des Heeren ingesteld? (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1977

De Saambinder | 8 Pagina's