Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gebruik van de formulieren bij de doop

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gebruik van de formulieren bij de doop

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naar aanleiding van een vraag die mij hierover gesteld werd, dan het volgende.

Reeds in het Nieuwe Testament blijkt, dat de bediening van de doop vergezeld ging van een eenvoudig godsdienstig gebruik. Zo doopte Filippus op zijn verzoek de Moorman, na het afleggen van een geloofsbelijdenis, door onderdompeling en met het uitspreken van een doopsformule (Hand. 8). Al spoedig werden er enkele vragen opgesteld, die door de volwassen dopelingen moesten worden beantwoord. En bij de kinderen moesten de doopheffers deze vragen beantwoorden. Nog later werden er bepaalde formulieren opgesteld, zoals bij de roomse kerk, die in het Rituale Romanum, het boek, waarin de liturgische handelingen bij de sakramentsbediening werden beschreven, tot in bijzonderheden alles regelde wat bij de doopsbediening nodig was.

De Reformatie had op het gebied van de sakramenten, met name van de doop, tweeërlei strijd. Enerzijds met Rome en anderzijds met de dopersen. Rome leerde, dat de sakramenten genade en gerechtigheid meedeelden, waarbij de erf- en dadelijke zonden werden uitgedelgd en genade ingestort werd om de kwade begeerlijkheden te beteugelen. Geheel tegenovergesteld hieraan was de leer van de dopersen. Zij wilden een gemeente van alleen wedergeborenen, en zij beschouwden de doop alleen als een teken van het eigen beleden zaligmakend, geloof, en daarom mocht de doop alleen bediend worden aan de wedergeborenen, die zich als zodanig openbaarden. Zij verwierpen hiermee dé kinderdoop. De Reformatie verwierp het sakramentalisme van Rome, maar stelde tegenover de dopersen, dat de sakramenten tekenen en zegelen waren van Gods genade en dat deze ook aan kinderen toekwam, en de Hervormers hebben vanaf het begin de noodzaak gevoeld de doopbediening aan vaste regels te binden, en daarvoor zijn formulieren nodig. Juist om de gemeente voor te houden wat de ware betekenis is van de doopbediening is het nodig een juiste verklaring van de doop vooraf te laten gaan. De Hervormers stelden, dat de gemeente behoorde te weten wat de kerkelijke handelingen betekenden. Zo kregen de formulieren tegelijk een katechiserende werking van onderwijs in het recht verstaan van de inzettingen Gods.

Deze voorafgaande verklaring in de formulieren is niet een persoonlijke verklaring van de predikant, maar een verklaring en uiteenzetting van de kerk. De formulieren zijn geen hulpmiddelen voor onbekwame predikanten, maar kerkelijke verklaringen inzake de bediening van de doop. Al de gereformeerde godgeleerden hebben de noodzakelijkheid daarvan erkend en zich aan het gebruik daarvan gehouden. Zo doopte Calvijn te Geneve - ook in de wekelijkse diensten na de preek, zonder enige verdere ceremonie, na het lezen van een formulier. Zo werd het de gewoonte in alle gereformeerde kerken, behalve bij de engelse episcopale kerk, die de gewoonte behield, dat

de peten in naam van het kind de duivel en zijn werken afzweren en het geloof belijden, terwijl ook een kruisteken over het kind werd gemaakt.

Het convent te Wezel (1568) vermaande reeds, dat men de vragen „in het formulier van.de doop uitgedrukt" woordelijk vragen moest. En toen op de Dordtse Synode 1618-'19 de vraag gesteld werd: „of men niet behoort eenparigheid te houden in het voorstellen van het ganse formulier van de kinderdoop", werd de bepaling gehandhaafd, dat zowel bij het dopen van de jonge kinderen als bij het dopen van bejaarde personen de formulieren gelezen en gebruikt moesten worden, die daarvoor opgesteld waren.

De vader van het doopformulier is Datheen. Hij is de man geweest, die onze liturgie heeft samengesteld en kan daarom de vader van ons kerkboek genoemd worden. Datheen heeft bij het opstellen daarvan geen oorspronkelijk werk geleverd, maar zich bediend van formulieren, die er reeds waren. Op zijn zwerftochten had Datheen er reeds kennis meegemaakt, zoals te Geneve met het formulier van Calvijn, in de Paltz met het formulier van Caspar Olevianus, te Londen met de „Forme ac ratio" van a Lasco en de „Christelijke Ordonnanciën" van Maarten Micron. Toen Datheen te Frankental als predikant diende van de nieuwe vluchtelingengemeente (1562-1566), een centrum dat voor Nederland van grote betekenis is geweest, werkte hij aan de uitgave van de liturgische formulieren. Hij werd daarbij terzijde gestaan door Gaspar van der Heyden, de latere voorzitter van de synode te Emden (1571) en de latere predikant van Middelburg. Op liturgische formulieren die ontstaan waren is het stempel van Calvijn te Geneve te vinden, die de bakermat vormde van de gereformeerde theologie.

Met behulp van al deze formulieren hebben nu Datheen en Gaspar van der Heyden het formulier voor de kinderdoop opgesteld en in 1566 uitgegeven. Zo is het eerste gedeelte van ons doopformulier tot het gebed een vertaling van het-formulier van De Palz. De opwekking tot het gebed is letterlijk van Maarten Micron, terwijl het gebed zelf ontleend is aan het formulier van Zurich. De vragen zijn door Datheen naar het voorbeeld van a Lasco opgesteld, terwijl de dankzegging ontleend is aan het formulier van De Palz.

Het doopformulier door Datheen opgesteld vond men spoedig echter te lang en werd op last van de Synode van Dordrecht (1574) door Gaspar van der Heyden verkort. Belangrijk verder is te vermelden, dat de Synode van Zeeland, 1610, een kommissie benoemde om de uitgave van de belijdenis te bezorgen en die ook besloot om een formulier voor de doop van volwassenen te ontwerpen en nu de gehele liturgie uit te geven, en zo ontstond de z.g. standaardeditie van 1611, uitgegeven bij R. Schilders te Middelburg.

Deze editie van 1611 is door de Synode van Dordrecht (1618-'19) als uitgangspunt voor de revisie der formulieren gekozen, zodat zij als grondslag voor latere uitgaven dienen moet.

Jammer is echter, dat de benoemde reviseurs van Dordt hun taak zo gemakkelijk opgevat hebben, dat er door de Dordtse Synode geen officieel vastgestelde liturgie is uitgegeven. Alleen van één der reviseurs, n.l. van Festus Hommius (Leiden) is een lijstje van wijzigingen van niet veel betekenis, op verzoek van de Synode van Zuid-Holland te Gouda (1620) op de daaropvolgende Synode ingediend. Later is door prof. F. L. Rutgers de standaardeditie van Schilders (1611) met de kleine wijzigingen van het lijstje van Festus Hommius uitgegeven onder de naam van de Flakkeese editie, omdat deze gedrukt werd bij de Flakkeesche Boekdrukkerij (1897).

Het formulier van de volwassendoop.

Dit formulier dagtekent van de Synode van Dordrecht 1618-'19. Het is niet geheel nieuw opgesteld, maar is een wijziging en aanvulling van dat voor de kinderdoop met het oog op volwassendoop. De bedoeling was dat het leerstellige gedeelte van het formulier van de kinderdoop eerst gedrukt en gelezen zou worden en dat daaraan dan een korte uiteenzetting van de bejaardendoop en de vragen zouden worden toegevoegd.

Reeds bestond er een tweetal formulieren. Eén formulier dat gebruikt werd in Zuid- en Noord- Holland, Gelderland en Friesland. Het bestond uit vijf vragen, die aan de dopeling gesteld werden. Verder was er een formulier, dat in Zeeland gebruikt werd. Het Zeeuwse formulier gaf na de uiteenzetting van de kinderdoop echter ook nog een korte uiteenzetting van de volwassendoop voordat de vragen aan de dopeling gesteld werden. Deze Zeeuwse redaktie door Ds. Faukelius bij Schilders in 1611 te Middelburg uitgegeven, is in hoofdzaak door de Synode van Dordrecht 1618-'19 gevolgd. Alleen niet de Zeeuwse vragen, die werden naar het Hollands model in het formulier voor de volwassendoop overgenomen.

Zo bestaat het formulier van de volwassendoop nu uit drie delen: het eerste deel is overgenomen uit het formulier van de kinderdoop, de uiteenzetting van de volwassendoop is van de Zeeuwse Synode en de vragen zijn afkomstig van de Hollandse Synoden.

Willekeurige veranderingen. 

Door de boekdrukkers zijn in de formulieren naar willekeur wel veranderingen aangebracht. Reeds in 1651 klaagde Trigland over de uitgevers: „Zij drucken eenvoudigh bij haar neus lancks, manneken na manneken, zonder ondersoeck of het wel of qualijck is". De klachten hierover bleven ook later. Ook in het doopformulier werden wel wijzigingen aangebracht.

Het oorspronkelijke opschrift was: Formulier om de Heilige Doop te bedienen aan de kinderen. Later werd dit aan de kinderen gewijzigd in: aan de kleine kinderen der gelovigen.

De woorden in het Formulier „dat de Heilige Geest in ons wonen wil" werd veranderd in het veel zwakkere „dat Hij bij ons wonen wil" en nog enige kleine veranderingen. Het is goed hiermede rekening te houden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juni 1978

De Saambinder | 8 Pagina's

Het gebruik van de formulieren bij de doop

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juni 1978

De Saambinder | 8 Pagina's