Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit andere bladen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit andere bladen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In „De Wekker" van jl. 24 juli schreef Dr. Verplanke, de burgemeester van Ridderkerk, een artikel: De zilv'ren koorde geslaakt? , een artikel dat voor zichzelf spreekt en dat ik met weglating van enkele kleine gedeelten, hieronder doorgeef

de G.

Toen enkele eeuwen geleden - onder de Republiek - de kerkelijke goederen op grote schaal aan de Overheid waren getrokken of in beheer gegeven, in ruil waarvoor de Overheid de kosten van de Hervormde Kerk voor haar reke- , ning had genomen, kwam het in de Franse tijd tot een boedelscheiding, waarbij de Hervorm-

de Kerk werd verplicht op eigen benen te gaan staan met dien verstande dat de Overheid zich voorshands verplichtte tot betaling van de salarissen en pensioenen der Hervormde predikanten. En omdat men tevens aan de bevoorrechte positie van de Hervormde Kerk een einde wilde maken, besloot men de kerken op gelijke voet te behandelen en ook de (toen nog weinig in aantal zijnde) geestelijken van de andere kerken een gelijk bedrag aan salaris en pensioen te bieden. ^ Alles was echter bedoeld als overgangsmaatregeling: de kerken zouden zichzelf geheel moeten gaan bedruipen en na de verschaffing van een schadeloosstelling zou de financiële band - later door Kuyper aangeduid als de zilveren koorde - geheel worden geslaakt. Na de bevrijding van het Franse juk werd in 1814 deze regeling in de Grondwet vastgelegd: alle salarissen en pensioenen voor de „leraars" der toen bestaande kerkelijke gemeenten zouden - in afwachting van een definitieve aflcoopregeling - gehandhaafd blijven en wel op het niveau van 1814. En tot op de huidige dag krijgen de geestelijken van de in 1814 bestaande kerkelijke gemeenten een zgii. rijkstractement, soms niet meer dan een paar honderd gulden, nooit meer dan duizend gulden per jaar, plus op zijn hoogst twee duizend gulden per jaar aan pensioen. Met inachtneming van het feit, dat in de loop van ruim 150 jaar nog'een aantal nieuwe gevestigde predikantsplaatsen voor een rijkstractement van maximaal ƒ 1000 in aanmerking werden gebracht en met inbegrip van de eveneens tot de in 1814 bestaande rechten behorende kinder-, school- en academiegelden, betaalt het Rijk thans jaarlijks circa 4 miljoen gulden aan geestelijken en gemeenten, alle behorende tot de acht in 1814 bestaande kerken, t.w. de Ned. Herv. Kerk, de Lutherse Kerk, de Doopsgezinden, de Remonstranten, de R.K. Kerk, de Oud-Katholieke Kerk, het Nederlands-Israëlitisch en het Portugees-Israëlitisch Kerkgenootschap. Die acht kerken genieten bovendien nog portvrijdom voor haar kerkelijke correspondentie en dat bespaart haar thans een bedrag van naar schatting circa 2, 5 miljoen gulden per jaar.

Al rond de eeuwwisseling is men bezig geweest tot een bevredigende afkoopregeling te komen. Dat lukte niet, omdat men niet uit het probleem kwam, aan welk adres de uitkering moest plaats hebben: aan het kerkgenootschap, aan de individuele predikant (of diens weduwe), aan de plaatselijke gemeente of- in gevallen van kerkafsplitsing - wellicht aan de rechtsopvolgster van die plaatselijke gemeente.

De Regering heeft - onder voorbehoud van goedkeuring door het parlement - nu een overeenkomst gesloten, waarbij een bedrag van 250 miljoen gulden ter beschikking wordt gesteld aan een interkerkelijke stichting, die op basis van de totale aantallen kerkelijke dienstjaren van de ambtsdragers het geld over de kerken moet verdelen onder voorwaarde, dat het voor geen ander doel zal worden aangewend dan ten gunste van de financiering van pensioenvoorzieningen voor ambtsdragers en hun nabestaanden.

Dat betekent intussen, dat de R.K. Kerk voor deze afkoopregeling een verhoudingsgewijs groot offer wil brengen, omdat haar ambtsdragers - in tegenstelling tot die van de overige Kerken - geen nabestaanden hebben. Tot deze stichting kunnen toetreden de acht rechthebbende Kerken van 1814 alsmede de kerken „die geacht kunnen worden door afsplitsing of afscheiding onmiddellijk, dan wel middellijk te zijn voortgekomen uit een dezer acht Kerken". De vraag, wie tot deze laatste groep behoren, moet door de Stichting zelf worden beantwoord. In het Stichtingsbestuur krijgen alle deelnemende Kerken één vertegènwoörSigër, de Geref. Kerken twee en de R.K. Kerk en de Ned. Herv. Kerk ieder drie. Het was duidelijk, dat de Regering voor het aangaan van de overeenkomst allereerst de instemming verlangde van de acht Kerken, die immers haar historische rechten opgaven. Die acht hebben reeds terstond uitgesproken, dat zij onze Kerken, de Geref. Kerken, de Ned. Geref Kerken en het Verbond van Liberaal- Religieuze Joden - alle deelnemend aan de CIO - in ieder geval achtten „onmiddellijk dan wel middellijk door afsplitsing of afscheiding" uit hen te zijn voortgekomen, hetgeen in beginsel door deze vier kerkgenootschappen is beaamd. Men kan overigens aan de Geref Kerken de prikkelende vraag stellen, hoe zij de eis van „afsplitsing of afscheiding" rijmen met de Doleantie van 1886, die immers pretendeerde geen „afsplisting of afscheiding", maar voortzetting der Hervormde Kerk te zijn. Voor wat onze Kerken betreft, het lijdt geen twijfel, dat zij, voortgekomen uit de Afscheiding 1834, onder deze formulering vallen. Onder voorbehoud van goedkeuring door de kerkelijke besturen en Synodes is de overeenkomst door de bovengenoemde 12 kerken getekend, voor wat onze Kerken betreft door het m.i. meest gerede Deputaatschap, t.w. Deputaten voor de emeriti-kas. Eveneens onder voorbehoud van goedkeuring hebben deze 12 kerken de Stichting Interkerkelijke Belangenbehartiging Afkoop (SIBA) in het leven geroepen.

Zoals gezegd, de overeenkomst wordt eerst van kracht - en de SIBA kan dus eerst 'optreden - als zij door het parlement is goedgekeurd en daar zal 1981 nog wel mee heengaan. Kerken die nu nog niet in de SIBA participeren, moeten dan binnen een halfjaar daarna de wens daartoe te kennen geven. Onze Deputaten Emeriti-kas hebben dan ook m.i. terecht besloten, voorlopig aan de SIBA deel te nemen. Zou onze Synode van 1983 dit niet goedkeuren, dan kunnen zij weer uittreden. Zouden Deputaten echter wachten op de Synode van 1983 en zou die een toetreding wenselijk achten, dan is het daarvoor naar alle waarschijnlijkheid te laat. Bezwaren tegen toetreding kunnen ook moeilijk worden gemaakt.

Allereerst kunnen de Kerken volstrekt vrij beschikken over de door de Overheid verstrekte afkoopgelden, mits zij maar besteed worden voor de emeriti-kas. Zij hoeven dus geen enkel contract aan te gaan b.v. met het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds of met enige andere verzekeraar. Vervolgens wordt, voor wat onze Kerken betreft, recht gedaan aan de aanspraken die zij in 1834 hadden, maar door de Afscheiding kwijt raakten. En tenslotte gaat het slechts om een (eenmalige) beperkte bijdrage van staatswege aan de emeriti-kas en is er geen sprake van, dat de Kerken van nu af worden ontslagen van haar ~ zorgen voor haar emeriti.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 1981

De Saambinder | 8 Pagina's

Uit andere bladen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 1981

De Saambinder | 8 Pagina's