Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Calvijn over jood en heiden  in Romeinen 11

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijn over jood en heiden in Romeinen 11

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„EN ALZO ZAL GEHEEL ISRAEL ZALIG WORDEN"

De Joden

Wat in het hoofdstuk 10 is bewezen, dat Gods rechtvaardigheid de joden om hun verkeerde ijver en om hun hovaardigheid rechtvaardig heeft gestraft en met recht verblind heeft en eindelijk van het verbond is afgevallen, matigt Paülus zo, opdat niemand denke, dat het verbond voorheen met Abraham gemaakt, nu afgeschaft is; of dat God hetzelve zo vergeten heeft, dat de Joden nu ganselijk van Zijn rijk vervreemd zijn; gelijk de heidenen voor de komst van Christus. Paulus zelf is daarvan het bewijs, dat hij van de eerste oorsprong aan een^ Israëliet was en nu onder de uitgelezendste dienstknechten Gods geteld werd. Dit is een bewijs, dat de genade Gods in Israël bleef. Pau^ lus leert dus dat het een verwerping der joden is, waardoor de belofte Gods niet krachteloos wordt gemaakt. God heeft het ganse geslacht van Abraham niet verworpen door de trouw van Zijn verbond, en dat nochtans de kracht der aanneming niet in alle vleselijke kinderen gezien wordt, dewijl de verborgen verkiezing voortgaat. Alzo heeft de algemene verwerping niet kunnen verhinderen, dat enig zaad behouden bleef: Want het zichtbare lichaam des volks (van de joden) is alzo verworpen, dat aan het geestelijk lichaam van Christus geen lid ontvallen is.

Dewijl de uitwendige roeping in zichzelf krachteloos is zonder het geloof, zo wordt aan de ongelovigen die genade terecht ontnomen, die ze verwerpen, toen zij hun aangeboden is. Alzo blijft er een bijzonder volk, in hetwelk God een bewijs Zijnder standvastigheid geeft. En de oorsprong der vastigheid leidt Paulus af uit de verborgen verkiezing. Dat het verbond der genade, dat hij eenmaal met de joden gemaakt heeft, nu geheel en al uit is, wordt door Paulus terecht ontkent, derwijl onder het volk der joden altijd een zaad der zegening bleef

De heidenen

Israël is alzo enigszins door God verblind, opdat het licht der Evangelies, dat zij verwerpen, tot de heidenen komt en als een verlaten bezit door hen aangenomen wordt. Zo dan, deze verblindheid dient de voorzienigheid Gods, om de zaligheid der heidenen, welke Hij voorgenomen had te volbrengen. Én er is toen zulk een verandering gekomen, dat bijna het ganse lichaam der gemeente uit de heidenen was. De val der joden is de heidenen tot zaligheid geschied. Der heidenen oorsprong was, als het ware uit een wilde en onvruchtbare olijfboom, dewijl zij niets dan vervloeking in hun geslacht vonden. Daarom alle eer, die zij hebben, is uit de nieuwe enting en niet uit de oude stam. Zo kunnen dan de heidenen niet roemen op enige

sierlijkheid boven de joden. De heidenen kunnen niet tegen de joden strijden over de uitnemendheid van hun volk, zonder tegen Abraham hun vader te strijden, hetwelk veel te onbeschaamd ware, dewijl hij hun als een wortel, door welke zij gedragen en gevoed worden. Daarom, gelijk het grote ongerijmdheid ware, dat de takken zich verhovaardigden tegen de wortel, evenzo ongerijmd zou het zijn, dat de heidenen roemden tegen de joden, te weten, zoveel de uitnemendheid van het geslacht aangaat. Want Paulus, wil altijd opgemerkt hebben, vanwaar het begin der zaligheid is. Wij weten, dat Christus door Zijn komst de middelmuur afgebroken heeft, de ganse wereld overgoten is met de genade, die God in zijn uitverkoren volk gesteld had. Waaruit volgt, dat de roeping der heidenen gelijk is aan enting of inplanting, en dat zij niet anders tot Gods volk geworden zijn, dan zover zij in Abraham's geslacht zijn geworteld.

Maar de heidenen hebben geen oorzaak om zich te verhovaardigen. In de joden zien zij een voorbeeld der strengheid om zich niet zichzelf, maar de Heere te verheffen. Zo leert dan Paulus, dat de heidenen met de voorwaarde tot de hope des. eeuwigen levens aangenomen zijn, opdat zij de bezitting daarvan door hun dank-. baarheid behouden. En voorwaar de gruwelijke afwijking der ganse wereld, die daarna geschied is, getuige klaarlijk, dat deze vermaning niet tevergeefs geweest is. Want toen God bijna in een ogenblik tijds de ganse wereld wijd en breed met zijn genade besprengd had, opdat de religie alom zou bloeien, is in weinig tijds daarna de waarheid des Evangelies verdwenen en de schat der zaligheid weggenomen. Waaruit is dan zo plotselinge verandering gekomen, anders dan omdat de heidenen van hun roeping zijn afgevallen?

Gans Israël zalig geworen

„En alzo zal geheel Israël zalig worden." Velen verstaan dit van het joodse volk, even alsof Paulus zei, dat de religie nog onder hen opgericht zou worden gelijk te voren. Maar onder de naam Israël versta ik het ganse volk Gods, opdat de zin als volgt: Als de heidenen zullen in gegaan zijn, zullen ook de joden zich uit de afwijking tot de gehoorzaamheid des geloofs begeven, en alzo zal de zaligheid van het ganse Israël Gods volbracht worden, dat uit beide volken moet verzameld worden: doch alzo, dat de joden de eerste plaats behouden, als de eerstgeborenen in het huisgezin Gods. Deze uitlegging, acht ik daarom passender te zijn, omdat Paulus hier de vervulling van het rijk van Christus heeft willen bedienen, welke geenszins in de Joden eindigt, maar de ganse wereld vervat. Op deze zelfde wijze heeft hij ook. Gal. 6:16, de gemeente Gods, die uit de Joden en de heidenen verzameld was, Israël

genoemd, en heeft alzo dat volk, hetwelk in de verwoesting verzameld was, gesteld tegen de vleselijke Abrahams kinderen, die van Zijn geloof afgeweken waren. Want God maakt de joden met de heidenen gelijk in de schuld, opdat zij beiden verstaan, dat zowel voor de een als de ander de toegang tot de zaligheid openstaat. Want het is alleen barmhartigheid Gods die zaligmaakt, en deze kan zich aan beide volken voorstellen.

Zo wil Paulus twee dingen zeggen: te weten, dat er niets is in enig mens, door welke verdienste hij boven anderen zou verheven worden, uitgenomen de loutere genade Gods; en dat God in de uitdeling zijner genade niet verhinderd wordt, haar te geven dien Hij wil.

De gaven en roeping Gods zijn onberouwelijk.

Dewijl de joden alzo van hun recht en beloofde zaligheid zijn afgevallen, dat er nog enige hoop bleef van de overblijfselen, zo zegt Paulus, dat de raad Gods vast en onveranderlijk staat waarmede Hij eenmaal hen verwaardigd heeft tot een bijzonder volk aan te nemen. Zo dan, indien het niet kan geschieden, dat God enigszins van Zijn verbond zou afwijken, dat Hij met Abraham gemaakt heeft: Ik zal uws zaad Gods zijn, zo heeft Hij Zijn goedheid niet gans en al van het Joodse volk afgewend.

deG.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 oktober 1982

De Saambinder | 8 Pagina's

Calvijn over jood en heiden  in Romeinen 11

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 oktober 1982

De Saambinder | 8 Pagina's