Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus' openbaring aan Jacobus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus' openbaring aan Jacobus

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarna is Hij gezien van Jacobus. 1 Corinthe 15 vers 7a.

Onder de verschijningen van de Heere Jezus na Zijn opstanding is die aan Jacobus misschien de onbekendste.

In dit hoofdstuk beschrijft de apostel een aantal verschijningen, die nergens anders in de Schrift voorkomen. Alles wat beschreven is, dat is echter tot onze lering beschreven.

In de eerste plaats stelt deze naam ons voor de vraag: Wie was deze Jacobus? Onder de discipelen waren er twee, die deze naam droegen. Jacobus, de broer van Johannes, de zoon van Zebedeüs en Salome en ook Jacobus, de zoon van Alfeüs. Deze laatste schreef door de Heilige Geest de brief, die zijn naam draagt. Deze verschijning van de Heere Jezus valt onder de latere openbaringen. Wie was deze Jacobus? Vanouds is aangenomen, dat hij de broeder des Heeren was. Dus de apostel, die in de eerste Christengemeenten zo'n grote plaats innam.

Over de broeders van de Heere Jezus, de zonen van Jozef en Maria, weten we weinig. Hun namen worden ons opgetekend in Marcus 6 vers 3 en 4: Is Deze niet de timmerman, de zoon van Maria, en de broeder van Jacobus en Joses, en van Judas en Simon? En zijn Zijn zusters niet hier Tjij ons? En zij, werden aan Hem geërgerd. En Jezus zeide tot hen: Een profeet is niet ongeeerd dan in zijn vaderland en onder zijn magen en in zijn huis: Jacobus wordt hier het eerst genoemd en was waarschijnlijk de oudste.

Verder lezen we in Marcus 3 vers 21 en 31, dat als Jezus door Galilea trekt. Zijn rhoeder en broeders Hem eens zochten te spreken. De Farizeeën hadden namelijk de laster rondgestrooid, dat de Heere Jezus buiten Zijn zinnen was. Dit was voor Zijn familie geen onverschillige zaak. Hoe blijkt uit hun houding, zoals we die in Johannes 7 vers 3 beschreven vinden, de vijandschap tegen het werk Gods in Zijn Gezalfde. Zo zeiden dan Zijn broeders tot Hem: Vertrek van hier en ga heen in Judea, opdat ook Uw discipelen Uw werken mogen aanschouwen, die Gij doet.

En in het vijfde vers: Want oo'k Zijn broeders geloofden niet in Hem.

Er was wel een bloedband, maar geen geestelijke band. Ook zij waren zonder de wederbarende genade Gods vijanden van de Heere Jezus Christus. De Heere Jezus was hun broer, waar zij zovele jaren mee geleefd en verkeerd hadden. Dat Hij in alle dingen anders was dan zij, kwam in Zijn leven zonder zonde, openbaar. Dat moesten zij bekennen.

Hoe blijkt echter, dat door genade een wonder moet geschieden, anders erkennen wij ChriS' tus niet als de van God gezonden Zaligmaker. Vlees en bloed openbaren ons dat niet, maar alleen de ontfermende'en trekkende liefde des Vaders. '

Daarom heeft Christus op Golgotha Maria, Zijn moeder, aan Johannes toevertrouwd- Jacobus en de andere kinderen zouden wel goed voor haar gezorgd hebben, maar de geestelijke overeenstemming werd gemist. Deze bond haar in Christus aan Johannes. Qok in Jozefs woning zullen de beschouwingen over de Heere Jezus, na Zijn openbaar optreden, vele geweest zijn, maar deze menselijke gedachten en overleggingen zijn veranderd en omgekeerd door het wonder van de genade Gods. Door de gave van het zaligmakend geloof hebben zij zichzelf als verlorenen Ieren kennen. In Handelingen 1 vers 14 worden, na de hemelvaart, de leden van Jeruzalems kleine gemeente genoemd, die uitzagen naar de vervulling van de belofte: de Trooster, Die zou komen in Gods kerk op de aarde. Daar lezen we: En Maria, de moeder van Jezus en met Zijn broeders. De kanttekening zegt hiervan: Dat is, neven en bloedverwanten^ als daar waren Jacobus en Joses, Simon en Judas, zonen van Maria, Christus' moeder zuster;

Het woord broeder kan ook betekenen bloedverwant, in de zin van neef Er zijn verklaarders, die geloven, dat het halfbroers van de Heere Jezus waren, anderen menen van neven. Hoe het ook zij, het doet niets af van het wonder, wat deze eenvoudige mededeling behelst. Een vijand is tot vriend gemaakt.^ Daarom wordt hij niet meer gevonden onder'Jezus' tegenstanders, maar onder Zijn discipelen. Vijanden worden tot vrienden gemaakt! Dat is nog zo. -

Wij zijn door onze diepe val in Adam allen van nature vijanden van God en Christus, Welk een tegenstand woont en leeft er in het hart van de mens. Hoe openbaart hij - zijn vijandschap, zonder zichzelf er rekenschap van te geven. Wat zijn we toch blind en dwaas in de dingen van God en in Goddelijke zaken. Wat doet de Heere? Niet anders dan ons na- ^ wandelen met Zijn goedheid en ons nodigen tot de zaligheid. Ziet, hoeveel zegeningen Hij aan vijanden openbaart. Hij is het. Die ons Zijne vriendschap biedt. Wat heeft dit nu nagelaten in uw leven? Bracht dat u in de diepste vernedering en boetvaardigheid? Deed het u buigen als een schuldige voor de Heere? Deed het u beschaamden schaamrood worden voor Hem, maar deed het u ook vluchten tot de openbaring van Gods barmhartigheid in de Zoon van Zijn liefde? Zulken, die in oprechtheid des harten zich voor Hem vernederen, gaat Hij niet voorbij. Dat zegt onze tekst.

Vijanden worden vrienden. Dat is het wonder, dat al Gods volk doorleeft. Welk een onbeschrijfelijk getuigenis van Gods genade is hierin aangewezen. Alle tegenstand wordt verbroken door de verzoenende arbeid van het dierbare Lam Gods. Vijandschap wordt met liefde beantwoord, in plaats van als een vijand de vergelding van onze zonden te ontvangen, dat is de dood.

Toen Petrus uit de gevangenis was verlost, verliet hij Jeruzalem, maar gaf hij een opdracht aan de gemeente: Boodschapt dit aan Jacobus en de broederen. Petrus noemt Jacobus afzonderlijk. Dit zegt iets van de plaats, die hij innam.

In Galaten 1 vers 19 lezen we: Ik zag geen anderen van de apostelen dan Jacobus, de broeder des Heeren. Jacobus wordt dus geteld bij de apostelen.

Galaten 2 vers 9 zegt ons, dat de Christenen uit de Joden ernstig bezwaar hadden tegen de wijze, waarop Paulus zending dreef onder de heidenen. Over deze zaak werd een vergadering belegd te Jeruzalem. Het gevolg was, dat Jacobus, Petrus, Johannes en Paulus elkaar de broederband gaven. Zij erkenden Paulus als van God geroepen en keurden zijn methode goed. . ~

Zie ook Handelingen 15 vers 13-21. Op deze kerkvergadering kwam de brandende vraag, in hoeverre de Christenen uit de heidenen, de Joodse gebruiken en inzettingen moesten naleven. Het advies van Jacobus won aller vertrouwen.

Nadat Paulus van de derde zendingsreis was teruggekeerd, bezocht hij eerst Jacobus, in wiens huis de ouderlingen bijeen waren. Welk een levensgroot onderscheid tussen Johannes 7 vers 5: Zijn broeders geloofden niet in Hem en wat Galaten 2 vers 9.zegt: Jacobus, een pilaar der gemeente.

Wanneer heeft deze omkeer plaatsgehad? Niet vóór Christus' steryen, want anders had Christus Maria niet aan Johannes behoeven toe te vertrouwen, maat ook niet lang daarna, want vóór Pinksteren was hij in de kring van de discipelen.

Geeft onze tekst niet de oorzaak van deze Ie-vensvemieuwing aan? Christus is de Levensbron van de uit de geestelijke doodsstaat opgewekte zondaar. De openbaring van de Zoon der Gerechtigheid heeft de macht van de ongerechtigheid in het leven van Jacobus verbroken. De overleggingen van het vleselijke, verdorven verstand werden doorbroken door de genade Gods in de Zoon van Zijn liefde, zodat als vrucht van dat Godswonder Jacobus beeft moge uitroepen door het geloof: "Waarlijk, Deze is de Messias". Hij is de Zoon van Maria, maar ook de Zoon Gods, vol van genade en waarheid. Hier is de onberouwelijke keus tot zaligheid gevallen, omdat God in Christus eerst gekozen heeft en de openbaring van de Zoon door de Vader de macht van het ongeloofheeft verbroken. Waar de Opgestane Zich openbaart, brengt dat in de diepte vai? de schuld aan Zijn voeten. Immers, die Geest van- Christus overtuigt ons van zonde, omdat wij in Hem niet geloofd hebben. Er is veel, wat de Heilige Geest niet nodig acht te openbaren, maar de vrucht kan niet verborgen blijven, want door de kracht van Christus' opstanding is het de beleving van Jacobus geworden: Het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. Daarom was zijn toebrenging een parel aan Jezus' Middelaarskroon, maar ook een zegen voor de gemeente. De bijnaam van Jacobus was: de rechtvaardige. Zijn brief doet ons hem kennen als de man, die de nadruk legt op de praktijk der godzaligheid. "Het geloof zonder de werken is dood". Maar wat betekent dit voor ons?

De apostel Paulus wijst erop, wat rijke vrucht de opstanding uit de doden van Christus voor velen betekent, maar ook voor zichzelf In vers 8 zegt hij: En ten laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene gezien. Daar gaat het om. Hier wijst de apostel terug op zijn levendmaking op de weg naar Damascus.

Wat hij van zichzelf zegt? Een ontijdig geborene, een miskraam, een dood kind. Een men­ senkind, geestelijk dood in de zonde en in de. misdaden, maar uit enkel genade door God in Christus levendgemaakt.

Wanneer schreef Paulus dit? Toen dit wonder pas aan hem verheerlijkt was? Neen, in het huis in de straat de Rechte leerde hij zich kennen als een dode zondaar, die het rechtvaardige oordeel Gods verdiend had. Te moeten sterven en niet te kunnen. God te ontmoeten en voor Hem niet te kunnen bestaan. Drie dagen heeft hij niet gezien, en at niet en dronk niet. Daar is een zondaar door genade verloren gegaan onder het recht Gods.

Door de arbeid van Ananias heeft het God behaagd de Levensvorst als zijn Levensvorst te openbaren. Een Ter dood veroordeelde vond behoudenis, omdat de Onschuldige Zich voor ter dood veroordeelden liet veroordelen. Hoevelen bespreken toch een bekering zonder levendmaking. Er kan echter nooit vrucht zijn, als door de wedergeboorte de dode zondaar Christus niet is ingelijfd.

Kennen wij die levensvruchten in ons leven als vrucht van Zijn leven? Die hartelijke zielsverbrijzeling en vernedering? Dat ootmoedige belijden en bekennen van onze zonde en schuld? *Dat bukken voor God in de weg van de handhaving van Zijn recht? Leerden wij onze strafwaardigheid belijden en onze afmakingen niet langer te bedekken?

Het zijn de levensvrüchten uit de Levensvorst. Zondaar of zondares gemaakt te zijn, maar ook te mogen blijven. Velen bespreken zoveel, maar het moet doorleefd worden op de leerschool van de Heilige Geest.

Kennen we Hem als dat levendmakende Hoofd, zodat Zijn ontdekkende genade door de Heilige Geest Hem onmisbaar maakte, om die Verlosser en Zaligmaker te mogen kennen? Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren, tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. (1 Petrus I vers 3).

R.

Ds. J. W. Verweij.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 april 1983

De Saambinder | 8 Pagina's

Christus' openbaring aan Jacobus

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 april 1983

De Saambinder | 8 Pagina's