Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het leven van.... Jan van Vliet (1818-1904)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het leven van.... Jan van Vliet (1818-1904)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(4)

Naar mate Jan ouder werd kreeg hij meer en meer te kampen met niet alleen de zwakheden van het lichaam, maar ook met inwonende verdorvenheden. Aan weduwe Bongers te Capelle a/d IJssel laat hij op 16 maart 1896 weten dat hij haar brief "ook nog in tamelijken welstand naar 't lichaam mocht ontvangen, dat nog een vrije gifte Gods is en vooral in mijn hoogen ouderdom, die ook Salomo de kwade dagen noemt. En daarbij ook het pad, dat ik in mijn eenzaamheid te bewandelen heb, is nog al wat hobbelig zoodat ik wel eens vermoeid ben en vooral van wege de vijandschap dat uit mijn gansche bedorven deel voorkomt. Want het vleesch onderwerpt zich der wet en wille Gods niet, en zoo, veroordeeld in het vleesch". En aan J. Muit schrijft hij op 28 oktoer 1895: "Broeders en zusters, bidt voor mij, dat toch onze genadige Koning mijn voet voor struikelen behoede". Zo zien wij, dat hij het gebed van anderen nodig kreeg om voor zijn zonden bewaard te blijven. En dan kan het wel gebeuren in het leven dat de Heere het gebed van een van dat volk wil gebruiken om Zijn deugden te verheerlijken. Dan kan het zijn, dat gebeden die anderen opzenden verhoord worden terwijl hun eigen gebeden dan wel onverhoord schijnen te zijn.

Jan gevoelde zich eenzaam na het sterven van zijn Mijntje. Verschillende brieven ondertekent hij dan ook met "den ouden sukkelaar", "de eenzame", "de oude". Maar soms is hij eenzaam en met God gemeenzaam. Dan vloeit zijn pen weer eens over: "Och, zie toch goedgunstig mijn fout schrijven over, want mijn gedachten gaan weleens voor de pen uit".

Toch is hij niet altijd eenzaam. Hij wordt niet vergeten. Toen hij zijn 77e verjaardag vierde waren er 15 eters, onder wie Leen Capelle. Soms is hij jaloers op het volk dat hem voor mag gaan. "Jacob Oosterwijk is al vast vooruit", zo schrijft hij op 7 januari 1897 aan zijn zielevriend Jan Muit. Jacob Oosterwijk was toen kort daarvoor, op 2 december 1896, te Nieuw-Lekkerland overleden, bijna 88 jaar oud. Dan leeft er een stil verlangen bij hem en zingt hij het uit: Heere, wanneer komt die dag, dat ik toch bij U mag wezen, en zien Uw aanschijn geprezen (Datheen, Psalm 42:1). En als hij een trouwkaart krijgt van zijn achter­ nicht Alida van Drimmelen en Zeger van Dongen schrijft hij in de felicitatiebrief"... dat zal wat zijn, als die trouwdag komt, voor Gods kindertjes! Eeuwig trouwen, eeuwig bruiloft houden".

Op een andere keer heeft hij 's morgens zijn ontbijt genuttigd en daarvoor gedankt. Toen hij "Amen" had gezegd werd hem inwendig de vraag gedaan wat nu het woordje Amen betekent en toen mocht hij weer eens beschaamd voor de Heere worden. Hij kreeg er een indruk van zoals hij in jaren niet had gehad. Hij kreeg, "als bij een schemerlichtje", op Hem te zien, Die ook voor zijn zonden had genoeg gedaan en betaald.

Ledeboeriaans

Van Vliet had zijn Ledeboeriaanse opvattingen. Zo ging hij doorgaans in het zwart gekleed en hij had ook de gewoonte om een zegen te vragen voor een kopje koffie of thee. Op een keer was hij op bezoek bij een vriendin. Daar werd een kopje thee genomen zonder dat er een gebed voor werd gedaan. Die vriendin zei, dat er onder de Ledeboerianen waren die dat gewoon waren te doen, maar zij deed het niet. En Jan kreeg kennelijk ook geen vrijmoedigheid om het te doen, want hij komt op dit gebeuren terug in een brieQe aan deze vriendin. Daarin schrijft hij, dat hij gezwegen had in plaats van gesproken. Dit bracht hem in de schuld. Hij schrijft haar dan, dat hij haar zijn ligging had moeten openbaren dat hij in zijn eenzaamheid het ook gewoon was om een zegen te vragen voor een kopje drinken. Dit heeft hij vroeger nooit gedaan, maar, zo schrijft hij "toen ik mijn lieve vrouw nog had, wier teeder leven mij dikwijls tot schaamte was, gebeurde het eens, dat zij zeide, dat zij haar veroverd gevoelde om bij het minste gebruik (b.v. een kopje drinken, JM) den Heere te kennen, daar Hij ons toch geleerd had, dat wij uit kracht van onze aanklevende ellende, ons gedurig alle weldaden onwaardig maakten".

Ter illustratie volgt hieronder een gedeelte uit "Aanteekening van eenige zakelijke uitdrukkingen, onder het lezen der goddelijke waarheden, waardoor de Heere in mijn eenzaam verblijf, mijne ziel wel eens wonderlijk heeft verkwikt en vertroost, waardoor de hope nog weer verlevendigd en versterkt werd."

Het leven van Gods kinderen is gelijk de avond van allerlei moeite, en hunne gelukzaligheid hierna is gelijk de morgen der heerlijkheid Gods. Het slechtste komt eerst voor degenen die de Zijnen zijn; de weg naar Kanaan is door de woestijn, de weg naar Sion is door het dal der moerbeziënboomen. Door vele verdrukkingen moeten wij ingaan in 't Koninkrijk Gods. In de wereld zult gij verdrukking hebben, zegt Christus, maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen. Ja, allen die godzalig willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden, zegt de Apostel. Onze ruste is in deze wereld niet. Wat is deze wereld anders als een akker van arbeid en moeite, een school der ijdelheden, een vreeze der bedriegerijen, een doolhof van dwalingen, een onvruchtbare woestijn, een steenachtig land, een onstuimige zee, een verslindende beke, een dal der tranen, vol van allerlei ellende.

Op 6 november 1904 brak voor Jan van Vliet het stervensuur aan en werd het voor hem eeuwig waar wat hij eens schreef "Ofschoon wij bij onze hemelvaart den mantel van ons lichaam verliezen, wij zullen hem veel heerlijker terug ontvangen in den morgen der opstanding."

Een geheiligd graf

Over zijn overlijden en begrafenis hebben wij niets kunnen achterhalen. Slechts zijn laatste woorden zijn ons door ds. van Dam in diens boek overgeleverd: "En aldaar zal geen nacht zijn." Hij overleed ten huize van zijn eerder genoemde zoon Pieter in Bergambacht. Ongetwijfeld zijn vele kinderen des Heeren op zijn begrafenis aanwezig geweest. Wie de leiding hebben gehad is ons niet overgeleverd. Het is ons, ondanks intensieve naspeuringen, niet gelukt te achterhalen waar hij begraven werd. Oude Polsbroekers hebben ons verzekerd dat hij in Polsbroek is begraven omdat ook Mijntje daar rust. We hebben zijn naam echter niet aangetroffen in het begraafboek van de Hervormde gemeente van Polsbroek en we kunnen dan alleen maar stellen dat vergeten moet zijn om zijn naam hierin aan te tekenen en dat lijkt niet aannemelijk. Het is merkwaardig dat het Schriftwoord in dit opzicht reeds na nog geen 83 jaar al bewaard is "Men kent en vindt zijn standplaats zelfs niet meer."

De woning van zijn zoon Pieter, waarin hij is overleden, bevindt zich niet ver van de algemene begraafplaats van Schoonhoven. Met grote stelligheid werd ons echter meegedeeld dat hij daar niet is begraven. Zo is het vooralsnog een vraag waar Van Vliet zijn laatste rustplaats kreeg. Het is ook niet zo belangrijk. We mogen weten dat hij een geheiligd graf heeft ontvangen, een voorrecht dat voor al Gods kinderen is weggelegd.

Een portret van hem heeft nooit bestaan, aldus werd ons verzekerd door de nabestaanden. Wel hebben wij de Acte van overlijden ingezien op het Streekarchief te Schoonhoven. Het overlijden is aangegeven door mandenfabri­ kant Huibert Tempelman en Pieter van Vliet, zijn zoon, bouwman, en dat was op 7 november 1904. Het overlijden vond plaats op zondag 6 november om half drie 's nachts. Jan van Vliet ging op Sabbath heen om boven eeuwig Sabbath te mogen vieren.

In de acte van overlijden troffen we de namen aan van de ouders van Jan van Vliet: Pieter van Vliet en Niesje Rolloos.

Ten besluite van deze gegevens over Jan en Mijntje van Vliet lijkt het ons gepast om een gedichtje op te nemen, door Jan gemaakt onder het opschrift "Eene verzuchting om den Heiligen Geest van een ouden Vader, die ik hier wensch neer te plaatsen." Het is het tiende gedichtje van totaal veertien coupletten:

't Is lout're gunst zo w' iets ontvangen, Ach, gaf ik steeds genade d' eer, Erkende 't minste heilsverlangen, En leerde ik meerder af te hangen 'k Ontving van Uwe goedheid meer.

Af en toe horen we de naam van Jan van Vliet nog noemen. Soms ook komen we zijn naam tegen in het een of andere geschrift. Maar het gaat niet over de naam Van Vliet. Dat zou hij ook zelf niet gewild hebben. Zijn wens was vervat in het elfde versje van Psalm 72

Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen; Men loov' Hem vroeg en spa: De wereld hoor' en volg' mijn zangen Met Amen, Amen na.

Gouda,

J. Mastenbroek.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1987

De Saambinder | 8 Pagina's

Uit het leven van.... Jan van Vliet (1818-1904)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 oktober 1987

De Saambinder | 8 Pagina's