Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Petrus Datheen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Petrus Datheen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Indien ooit het leven van een groot man tragisch geëindigd is, is dit wel met Datheen het geval geweest". Deze woorden zijn afkomstig uit het proefschrift, dat dr. Th. Ruys jr. in het jaar 1919 schreef over Petrus Datheen. Het boek van Ruys is een uitermate belangwekkend werk geweest. Dit blijkt wel uit het feit, dat ds. G.H. Kersten destijds het volledige fondsrestant van het boek heeft opgekocht om exemplaren ervan te kunnen uitdelen aan allen die er belang in stelden. Het is een gelukkige gedachte geweest van Uitgeverij Den Hertog om van dit boek een tweede druk te verzorgen. Het was immers nog slechts antiquarisch te verkrijgen, en dan nog moeilijk.

Een groot man. Dat was Datheen in- derdaad. Hij komt er in de geschiedschrijving in het algemeen overigens niet best af. Een volksmenner heeft men hem genoemd, een onverbeterlijke twistzoeker, een weggelopen monnik (dit verwijt is hem natuurlijk vooral van Roomse zijde gemaakt), ja, men heeft hem zelfs voor een landverrader gehouden, dit laatste in verband met zijn betrokkenheid bij de overgave van de stad Gent aan de Spanjaarden in 1584. Dr. Ruys noemt hem een groot man. Dat oordeel onderschrijven wij gaarne. Overigens betekent dit niet, dat Ruys ook de staatkundige opvattingen van Datheen deelde. Hij heeft Datheen slechts willen tekenen in het licht van zijn tijd. Nu en dan proeft de lezer tussen de regels door, dat Ruys Datheens opvattingen voor ónze tijd niet meer houdbaar achtte. Heel duidelijk kwam dit aan het licht, zoals Prof. Dr. W. van 't Spijker in een "Woord vooraf bij de heruitgave" schrijft, toen ds. G.H. Kersten in 1928 het boek van Ruys in de Tweede Kamer uitvoerig citeerde. De woordvoerder van de SGP beriep zich op Ruys' dissertatie om aan te tonen, dat men niet met de Antirevolutionairen Datheen als oproermaker mocht afschilderen, om op deze manier "het antirevolutionair verloochenen van de belijdenis te dekken". Ruys, die in 1928 gereformeerd predikant te Lisse was, voelde zich gedrongen een verklaring uit te geven, waarin hij benadrukte, dat de conclusies, die ds. Kersten uit het standpunt van Datheen voor het heden trok, door hem, Ruys, werden afgewezen. Toen heeft ds. Kersten opgemerkt, dat de strijd met de ARP niet over het standpunt van dr. Ruys ging, maar over dat van onze gereformeerde vaderen, en met name dat van Datheen.

Datheen. Wij weten niet eens precies wanneer hij geboren is. 't Moet tussen 1530 en 1532 zijn geweest. Ruys houdt daarom 1531 aan. Reeds omstreeks 1550 werd Datheen voor de reformatie gewonnen. Hij was toen Carmelieter monnik in het klooster van Yperen. Vanaf het ogenblik van zijn bekering tot de levende God is het leven van Datheen één grote pelgrimage geweest. Hij zwierf van oord tot oord. In het begin van de vijftiger jaren vinden wij hem in Londen bij de protestantse vluchtelingen, die daar een toe­ vluchtsoord hadden gevonden ten tijde van de jonge koning Eduard VI. Daar heeft Datheen "hem mitter Typografie geneert". Dat wil zeggen: hij was boekdrukker. Hij ontving daar ook kennis van de theologie. Van 1555 tot 1562 verkeerde Datheen, inmiddels gevlucht voor het bloedregiem van Maria Tudor, in Frankfort aan de Main, als predikant van de Vlaamse gemeente. Wat was het daar moeilijk! Onophoudelijk belasterden en bestreden de Lutherse stadspredikanten de gereformeerden bij de overheid. Datheen stelde zich terughoudend en voorzichtig op. Zo fel en principieel onverdraagzaam hij altijd was jegens de Roomsen, zo soepel en voorzichtig stelde hij zich op tegen de Luthersen. Datheen kwam er zelfs door in conflict met Gaspar van der Heyden, die geneigd was de Lutheranen als tegenstanders te beschouwen van het Evangelie (blz. 37). Calvijn koos in dit meningsverschil duidelijk de kant van Datheen. In 1562 sloot de overheid van Frankfort onder Lutherse pressie uiteindelijk de deuren van de gereformeerde kerk. Wéér moest de reisstaf ter hand worden genomen. Zo kwam Datheen in de Paltz terecht, onder de vermaarde keurvorst Frederik lil, bekend van de ontstaansgeschiedenis van de Heidelbergse Catechismus. Een goede tijd heeft Datheen daar gehad: 't werd de beste tijd van zijn leven.

Tussen 1562 en 1566 werkte hij daar aan zijn vermaard geworden Psalmberijming, vertaalde de Heidelbergse Catechismus en verzorgde enkele liturgische formulieren. In de roerige jaren '66 en '67 verbleef hij in de Nederlanden. Hij hield hagepreken in Vlaanderen, een zelfs voor vijftienduizend (!) mensen. Meer en meer laaide nu de strijd om geloof en vrijheid in de Nederlanden op. Datheen werd door de landvoogdes in de ban gedaan. Na enige zwerftochten kwam hij weer in de Paltz, om zijn gemeente te Frankenthal te dienen. In 1568 praesideerde Datheen het uiterst belangrijke Convent van Wezel en in 1570 werd hij hofprediker van keurvorst Frederik III. Belangwekkend was in 1571 een godsdienstig twistgesprek met de Wederdopers in Frankenthal. Het gesprek liep over dertien punten betreffende de geloofsleer. Datheen was de voornaamste woordvoerder van de zijde van de gereformeerden. Met grote tact en voorkomendheid trad hij, aldus Ruys, op. Zijn geduld tegenover zijn anabaptistische tegenstanders mag voorbeeldig worden genoemd. Zijn optreden getuigde bovendien van diepgaande kennis van de gereformeerde waarheid. In plaats van de fanatieke en onbesuisde volksmenner waarvoor velen hem houden en hielden bleek Datheen hier een bekwaam, vriendelijk, doch beslist theoloog.

In 1576 stierf Frederik III. Na dit sterven begonnen steeds donkerder wolken zich boven Datheen samen te pakken. In 1578 was hij nog praeses van de tweede nationale synode van Dordrecht. Hier werd hij ook afgevaardigd om de gemeente van Gent te gaan dienen. In Gent was het erg roerig. De stad is bekend geworden door de zogenaamde "Pacificatie van Gent" (1576). Velen van ons zullen zich naam en jaartal nog van de banken van de "lagere" school herinneren. Wat hield deze pacificatie in? Het was een stuk, geheel opgesteld in de geest van Prins Willem van Oranje. In de provincies Holland en Zeeland zouden de hervormingsgezinden, en in de zuidelijke provincies de Roomsen vrijheid van openbare godsdienstoefening verkrijgen; in Holland en Zeeland daarentegen zouden de Roomsen en in het Zuiden de protestanten besloten samenkomsten mogen houden. Dit stuk ademde de geest, zoals gezegd, van Oranje. Maar het was volstrekt niet naar de smaak van de calvinisten. Nu is dr. Ruys van mening, dat Prins Willem hier zijn tijd vooruit was. Deze zou reeds dromen van volkomen godsdienstvrijheid voor ieder. Het calvinistisch volk, zo meent Ruys, "was nog niet rijp voor de toepassing dezer beginselen", (blz. 132). Ik meen echter, dat wij hier niet mogen spreken van een "nog niet rijp zijn". Hier botsen twee beginselen op elkaar! Enerzijds het principe van het gelijk recht van uitoefening van de godsdienst voor alle gezindheden, anderzijds het beginsel, dat de overheid de ware religie heeft te bevorderen en de valse te weren. Het eerste beginsel is dat van de latere antirevolutionairen; het tweede werd en wordt onder meer verwoord door de staatkundiggereformeerden. Wat belangrijker is: het tweede beginsel wordt heel duidelijk uitgesproken in artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis; de zinsnede, waarin dit beginsel wordt verwoord, werd echter in 1905 door de generale synode der Gereformeerde Kerken (waartoe Ruys behoorde!) geschrapt.

Het is diep te betreuren, dat deze verschillen van visie hebben geleid tot een diepgaande verwijdering tussen de Prins van Oranje en Datheen. Beide mannen zijn ons immers zeer lief, al delen wij principieel het standpunt van Datheen en niet dat van de Prins. We moet worden opgemerkt, dat behalve de genoemde principiële kwestie ook het steun zoeken van Oranje bij het Franse hof (in de persoon van de hertog van Anjou, een onbetrouwbaar figuur) door de calvinisten met grote bezorgdheid werd gadegeslagen. Het wantrouwen jegens de Fransen zat er sinds de Bartholomeüsnacht diep in. Te betreuren is het ook, dat Datheen, eenmaal te Gent aangekomen, onder de invloed van de onbetrouwbare volksmenner Jan van Hembyze raakte. Het was deze man, die later op het schavot zou sterven, slechts om eigen gewin te doen. Datheen heeft dat pas op het allerlaatste moment doorgekregen. Maar men mag het feit, dat Hembyze Gent heeft willen verraden aan de Spanjaarden, beslist niet Datheen in de schoenen schuiven. Eveneens is het te betreuren, dat Datheen zich in zijn Gentse tijd soms liet verleiden op de kansel uitlatingen over Prins Willem te doen, die beledigend voor de laatste waren. Anderzijds moet worden vastgesteld, dat Prins Willem zich in zijn laatste levensjaren zeer onverzoenlijk tegenover Datheen heeft opgesteld.

Datheens levensavond is donker geweest. Men verdacht hem van landverraad en hield hem voor een vijand van de Prins. In 1584 heeft hij zo'n zeven weken in Utrecht gevangen gezeten. Zonder enige gerechtvaardigde grond overigens. Diep teleurgesteld verliet Datheen de Nederlanden en vertrok naar Sleeswijk-Holstein. Hij nam een andere naam aan (Petrus Montanus) en werd arts. Ernstig ziek geworden, kwam hij met een dokter in aanraking, die behoorde tot de beruchte sekte van de Davidjoristen. Er kwamen geruchten op gang, dat hij de gereformeerde religie zou hebben verlaten en aan alles zou twijfelen. Sommigen beweerden zelfs, dat hij Ariaan geworden was. Deze onrustbarende geruchten bereikten ook de nationale synode van 's Gravenhage van 1586. De synode vaardigde twee deputaten af om zich op de hoogte te stellen. Zij bezochten Datheen in het noodduitse stadje Staden, waar hij woonde. Hij bleek zeer verzwakt te zijn. Een oude man van slechts vijf en vijftig jaar. Datheen beleed de synodedeputaten onder een vloed van tranen een periode te hebben meegemaakt waarin hij zeer was geslingerd. Maar hij verzekerde hun thans van harte te staan achter de oude leer, waarvan hij zoveel jaren lang een bemind en vurig pleitbezorger was geweest. Vanzelfsprekend stemde deze belijdenis de beide afgevaardigden tot grote blijdschap. Naar het lichaam gebroken, stierf Datheen op 17 maart 1588 te Elbing, een stadje tussen Königsberg en Dantzig.

Wij hebben met grote belangstelling kennis genomen van deze heruitgave van het boek van dr. Ruys. Het verdient een plaats in veler handen. Wie een goed inzicht wil hebben in wat de oude calvinisten dreef in hun verzet tegen Rome en tegen Spanje, kan hier terecht. Het trof mij tenslotte, dat Ruys met zoveel waardering spreekt over de psalmberijming van Datheen. Hij merkt op, dat Datheen allerminst bedoeld heeft een kunstproduct te leveren, doch er zich volkomen van bewust was slechts middelmatig werk te hebben vervaardigd (blz. 236). Ruys is echter van oordeel, dat, wanneer men overweegt dat Datheen bij zijn berijming aan maat en woordenkeus gebonden was, over zijn werk, ook uit litterair oogpunt bezien, over het algemeen een gunstig oordeel moet worden geveld. Ruys merkt zelfs op, dat Datheens berijming van verschillende psalmverzen nog niet zo ongunstig afsteekt bij de berijming die wij thans bezitten. Zeer terecht lijkt het mij ook, dat Ruys dat soort van critici veroordeelt, die niet alleen geen rekening hielden met het doel dat Datheen met zijn berijming voor ogen had, maar die bovendien een volslagen gebrek aan kennis van de taal van de zestiende eeuw verrieden en Datheens arbeid uitsluitend beoordeelden naar de maatstaf, die in hün tijd zou moeten worden aangelegd.

Concluderend wil ik zeggen: Ruys heeft aan Datheen récht gedaan. Zijn boek betekende een krachtig eerherstel voor een door velen verguisde en door weinigen verstane calvinistische predikant van het eerste uur.

N.a.v. Dr. Th. Ruys jr.. Petrus Dathenus, tweede druk; Uitg. Den Hertog B.V. Houten, 1988; 16 blz. illustraties; 384 blz. gebonden in geplastificeerd kleurenomslag; prijs: ƒ 69, 50.

Gouda,

ds. A. Moerkerken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 april 1989

De Saambinder | 12 Pagina's

Petrus Datheen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 april 1989

De Saambinder | 12 Pagina's