Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De erfenis van onze vaderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De erfenis van onze vaderen

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

G. Voetius en zijn Proeve van de Gracht der Godtsalicheyt (1)

Op 3 maart 1589 werd geboren te Heusden Gisbertus Voetius. Op hem zou in zekere zin van toepassing zijn wat eenmaal Zacharias profeteerde van Johannes de Doper: "En gij, kindeken, zult een profeet des Allerhoogsten genaamd worden; want gij zult voor het aangezicht des Heeren heengaan, om Zijn wegen te bereiden: om Zijn volk kennis der zaligheid te geven, in vergeving hunner zonden". De geboortedag van Voetius is dan ook enkele maanden geleden met goed recht onder grote belangstelling herdacht aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, waar hij vele jaren als hoogleraar de leer der waarheid die naar de godzaligheid is heeft gedoceerd. Ook in dit blad is in verband met deze herdenking aan zijn levensloop en betekenis aandacht besteed. Daarom kunnen wij onder verwijzing naar dat artikel hier volstaan met het noemen van de belangrijkste feiten uit zijn leven om vervolgens iets uitvoeriger aandacht te schenken aan één van zijn belangrijkste werken.

De jonge Voetius was gezegend met een uitnemend verstand. Reeds in 1604 ging hij aan Leidens universiteit studeren. Daar kreeg hij te maken met de twisten tussen Gomarus en Arminius over de gereformeerde predestinatieleer. Voetius koos met heel zijn hart voor Gomarus, hetgeen hem bij de aanhangers van Arminius gehaat maakte. In 1611 ontving hij op aanbeveling van Gomarus een beroep naar de gemeente Vlijmen en Engelen, dat hij aannam. In 1617 vertrok hij als predikant naar zijn geboortestad Heusden. Voetius was betrokken bij de voorbereiding van de Nationale Synode en toen deze in 1618/19 te Dordrecht werd gehouden woonde hij haar als jongste lid bij. in 1634 ontving hij een benoeming als hoogleraar in de theologie en in de hebreeuwse en oosterse talen te Utrecht. Voetius overleed na een zeer werkzaam en zeer vruchtbaar leven, dat geheel was toegewijd aan de dienst des Heeren, op 1 november 1676.

Voetius "Proeve"

Voetius' bekendste geschrift is wellicht zijn "Proeve" uit 1628. Op de titelpagina van dit werkje kunnen wij lezen: "Proeve van de Gracht der Godtsalicheyt, Met Goet ende Ghristeliek bescheyt op seker Lasterschrift / hier neffens gaende / by den Remonstranten hier te Lande int Nederduytsch gestroyt onder desen Titul: De Leere der Synoden van Dordrecht ende Alez, ghestelt op de Proeve van de Practijcke ofte ghebruyck, etc Door den Vermaerden Daniel Tilenus / etc. Tot verdedinge van de Leere der Waerheyt / ende ontdeckinge van de Kracht der Godtsalicheydt aende ontruste Conscientien ingestelt. Mitsgaders Eene Meditatie van de oprechte Practijcke der goede wercken uyt Jacobi 2 vers 12. Door Gisbertus Voetius, Dienaer Jesu Christi in sijne Gemeynte tot Heusden".

Deze titel verraadt dat het hier in feite gaat om drie geschriften, namelijk de "Proeve", "De Leere der Synoden van Dordrecht ende Alez" van D. Tilenus, en tenslotte "Eene Meditatie van de oprechte Practijcke der goede wercken" van Voetius. Laatstgenoemd werkje is onlangs opnieuw gepubliceerd in een herdruk van de levensbeschrijving van Voetius door wijlen dr. C. Steenblok, waarheen wij de lezer verwijzen. Het werkje van Tilenus gaf Voetius tot het uitgeven van zijn "Proeve" aanleiding. Vandaar dat hij het opnam als bijlage bij zijn "Proeve". Deze Tilenus was een merkwaardig man. Als hoogleraar te Sedan, in Frankrijk, had hij indertijd een fundamentele weerlegging van Arminius' opvattingen in het licht gegeven, die zelfs door de meest vooraanstaande aanhangers van Gomarus met vreugde was ontvangen. Tien jaar later, nadat zowel de Nationale Synode van Dordrecht als de Synode van het Franse Alais de opvattingen der arminianen hadden veroordeeld veranderde hij als het blad van een boom en bestreed hij in bovengenoemd geschrift de gereformeerde leer. Tilenus voerde aan dat met name de leer der verkiezing en verwerping, zoals deze nu officieel was vastgesteld, schadelijk moest worden geacht voor de praktijk van het christenleven. Zij zou een vreemde afhouden van bekering tot het rechte geloof en een slecht christen zou door haar worden belemmerd zich te verbeteren, terwijl zij bovendien voor een zieke weinig of geen troost zou bevatten. Toch waren dit bijbelse vereisten. Daarom moest, aldus Tilenus, de aangenomen leer als onbijbels worden afgewezen. Tilenus schreef op de titelpagina van zijn werkje dat hij daarin deze leer had "ghestelt op de Proeve van de Practijcke". De praktijk was in feite zijn toetssteen. Tilenus nam zijn uitgangspunt dus in de mens. En de gereformeerde leer moest volgens hem beantwoorden aan de mogelijkheden die hij aan de menselijke wil toeschreef en deed zij dat niet dan achtte hij haar ontoereikend en zelfs verwerpelijk.

De gereformeerden in ons land waren niet weinig geschokt door het geschrift van Tilenus. Enkele vrienden van Voetius, die, kennelijk overtuigd van zijn competentie, in hem een bekwame bestrijder van Tilenus vermoedden, drongen er bij Heusdens predikant op aan Tilenus' aantijgingen in een tegengeschrift te weerleggen. Ofschoon Voetius daar aanvankelijk weinig voor voelde liet hij zich tenslotte overhalen. Eén van de redenen die hem daartoe bewoog was dat hij persoonlijk de kracht van de gereformeerde leer in zijn leven had ondervonden. In zijn opdracht aan de gemeente-en kerkeraden van Rotterdam en Heusden, voorafgaand aan de weerlegging, schrijft Voetius: "Wanneer ick nu in het werck was ghetreden, hebbe ick menichmael door verdrietelicke wal- ginge, ende droefheyt gestuytet geweest, twyffelende of ick voort woude gaen. Ick en conde dat bitter smaden ende bespotten van de onverdiende, vaste ende eeuwige genade Godes niet verteeren: ende het herte overliep my, dat die heyisame Medecyne, welcke de Heere by mijn eyghen bevindinge in dootiijcke kranckheden ende andersins (verder en wil ick hier niet particuiarizeren, de Heere wetet) op de proeve gesteit hadde, so hatelijck ende schadelijck als drakenvergift ende woedende Aderen Galle uytgheroepen werde. Ick hebbe nochtans door het aenporren myner goede Vrienden, myselven overwonnen, ende die grouwelen tegen heugh ende meuge gelesen ende herlesen, ende eyndelycken eenigh tegen-gift daer op gesteit." Dit schreef Voetius in 1627 en het volgende jaar zag zijn "Proeve van de Gracht der Godtsalicheyt" het licht.

's-Gravenhage,

G. H. Leurdijk.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juli 1989

De Saambinder | 12 Pagina's

De erfenis van onze vaderen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juli 1989

De Saambinder | 12 Pagina's