Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Calvijn over Gods beloften

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijn over Gods beloften

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vorig jaar verscheen een paperback van de hand van Drs. M. van Campen met als titel:Leven uit Gods beloften. Als ondertitel gaf de auteur mee:"een centraal thema bij Calvijn". In veertien hoofdstukken met tezamen bijna 170 bladzijden wil de schrijver uit de doeken doen, hoe Johannes Calvijn over de beloften dacht. Voor wie zijn de beloften? Wanneer heeft iemand het recht zich die beloften toe te eigenen? Zijn er algemene en bijzondere beloften? Hoe worden de beloften in de doop bezegeld? Op deze en andere vragen wil Van Campen Calvijn een antwoord laten geven. De schrijver weet dat er in de gereformeerde gezindte heel verschillend wordt gedacht over deze materie en dat het werkelijk niet alleen accentsverschillen betreft. Dat heeft hem er echter niet van weerhouden er een serie artikelen over te schrijven in de Waarheidsvriend en nu deze artikelen te bundelen. Met alle respect voor dit werk - ik geloof dat de schrijver geprobeerd heeft Calvijn eerlijk te verstaan - heeft de auteur zich mijns inziens toch teveel door een vooroordeel laten leiden. De uitkomst moet volgens hem zijn dat de beloften Gods allen gelden, die het evangelie horen. Daar is echter het nodige over te zeggen. En de sleutelvraag is m.i. wat Calvijn onder de beloften verstaat. Bedoelt hij hiermee wel hetzelfde als wij?

In veertien hoofdstukken bespreekt de auteur een scala van onderwerpen. Er wordt niet alleen geschreven over de belofte en geloof, ervaring, gebed, verkiezing en sacrament, maar ook over de hoop, de voleinding en Israël. In de laatste twee vat de schrijver zijn studie samen en beziet hij ook verschillende interpretaties van Calvijn in later tijd.

Van Campen betoogt dat het woord belofte heel veel voorkomt in de werken van Calvijn en dat het daarom van belang is te weten wat hij ermee bedoelt. Ik stem daarmee natuurlijk in en ben met de schrijver benieuwd naar de inhoud die Calvijn eraan geeft. Maar juist als een bepaald woord veel voorkomt, kan dat de nodige problemen geven. Het is maar de vraag of er werkelijk systeem in te krijgen is. Van Campen heeft dat ook wel aangevoeld, want hij schrijft dat Calvijn nergens ordening aanbrengt in zijn visie op de belofte! Ook haast hij zich te schrijven dat de lezer na het werkje doorgenomen te hebben, niet de indruk moet hebben dat Calvijn min of meer systematisch over de belofte heeft geschreven. Intussen loopt Van Campen wel groot gevaar naar eigen inzicht de ordening aan te brengen en anders te interpreteren dan Calvijn bedoeld heeft.

Vooral in het tweede hoofdstuk: Belofte en Geloof, meen ik een inkleuring van Van Campen zelf te bespeuren. Hier wordt uitvoerig beargumenteerd dat bij Calvijn belofte eigenlijk hetzelfde is als evangelie. Door middel van het verkondigde Woord komt het beloftewoord tot ons, zegt Calvijn en daarom heeft het Woord een "beloftekarakter". Van Campen doet nu alsof hij houvast heeft en hier Calvijn begrijpt. Zijns inziens is het duidelijk dat bij Calvijn de beloften dus tot alle hoorders van het Woord komen. Maar wat is hier nu eigenlijk mee gezegd? Waarom is Van Campen zo verrukt met de vondst dat het Woord een beloftewoord is en het geloof een beloftekarakter heeft? Voor Calvijn betekent dat immers niet meer en niet minder dan dat het Woord een evangeliewoord is en het geloof in het evangelie haar sterkte vindt. Voor Calvijn is het woord belofte even veelzeggend als het woord evangelie. En als we ons nu even tot deze betekenis beperken - dan bedoelen we dus niet de Beloften van het genadeverbond - kunnen we er natuurlijk in mee dat de belofte met een eed is bekrachtigd, want het Woord Gods is in de bedreigingen en in de nodigingen voor iedereen betrouwbaar. Het is echter uiterst ongenuanceerd om nu te concluderen dat dus de beloften voor iedereen zijn, want wij gebruiken het woord belofte dikwijls anders. Het evangelie komt tot alle hoorders, dat wel.

Als Van Campen stelt dat Calvijn nergens zegt: een mens moet eerst zijn ellende leren kennen, alvorens hem de beloften van het Evangelie gepredikt mogen worden, heeft hij daarin gelijk. Het evangelie komt ook tot onbekeerde en niet verbrijzelde zondaren. Onze heldere Dordtse Leerregels stellen dat ook. Maar we spreken dan wel over de belofte als evangelieboodschap en niet over de belofte, die de Heere aan de uitverkorenen deed, namelijk dat Hij hen onvoorwaardelijk zal zalig maken. Al is het Woord dan in zekere zin beloftewoord, dat wil niet zeggen dat het Calvijns mening zou zijn dat in de Woordverkondiging aan allen moet worden meegedeeld dat God beloofd en besloten heeft de hoorders zalig te maken.

Intussen is één ding wel duidelijk: Van Campen zal zich niet kunnen vinden in de leeruitspraken van de synode der Gereformeerde Gemeenten van 1931. Toch lezen we daarin niet dat er geen evangelieprediking, of zo u wilt belofteprediking, mag worden gedaan. De aandachtige lezer weet wel beter. Onze synode heeft alleen gezegd dat het verbond der genade onder de beheersing van de uitverkiezing ter zaligheid staat, d.w.z. dat de Beloften van het genadeverbond in wezen de uitverkorenen gelden. Ik wil graag met nadruk stellen dat we bij het lezen van het woord belofte, zowel bij Calvijn als elders, ons altijd hebben af te vragen wat er wordt bedoeld. Gaat het over het evangelie of gaat het over, wat ik nu maar noem de beloften van het Verbond?

Het hoeft ons niet te verwonderen dat Van Campen in hoofdstuk 3 van zijn boekje tot de conclusie komt dat het Calvijn te doen is om de verborgen gemeenschap met Christus en dat het omhelzen van de beloften daar ook op uit moet lopen. Christus wordt immers in het evangelie verkondigd en in de belofte des evangelies worden zondaren tot Hem genodigd. Inderdaad is Christus alleen te kennen in het gewaad van het evangelie. Maar de belofte - lees het evangelie - moet verzegeld worden op het hart, zo spreekt Van Campen Calvijn na in het vierde hoofdstuk. De beloften worden voor ons geldig door de kracht van de Geest, niet omdat de belofte Gods (het evangelie) in zichzelf zwak zou zijn, maar omdat wij nimmermeer gerust daarop steunen, tenzij wij door het getuigenis van de Geest bevestigd zijn. De beloften der barmhartigheid, die God ons in Zijn Woord aanbiedt en die buiten ons waar zijn, doet alleen de Heilige Geest aanvaarden in het leven van Gods kinderen. Er moet plaats voor gemaakt worden.

Het vierde hoofdstuk bevat lezenswaardige stukken. De schrijver laat Calvijn eerlijk aan het woord en benadrukt dat Calvijn heel goed weet dat de Heere het Woord moet toepassen in het hart. De woorden uit dit hoofdstuk mochten ons redeneren over de belofte wel doortrekken, niet om de betrouwbaarheid van het evangelie te ontkrachten, maar om te laten voelen dat er meer nodig is dan een koud en zakelijk aanvaarden van het evangelie. We moeten ons echter voortdurend realiseren dat het hier gaat over de belofte in een heel bepaalde zin, namelijk als de evangelieboodschap.

Ik sta er niet van te kijken dat Van Campen in hoofdstuk acht aantoont dat bij Calvijn de beloften in de doop verzegeld worden. Van Campen legt dat zo uit dat in de doop en ook in het Heilig Avondmaal Christus Zichzelf aanbiedt, op een zelfde wijze als in het evangelie. De betekenis van de sacramenten ligt in de belofte. Maar heeft Drs. Van Cam pen niet al eerder geschreven dat Calvijn het begrip belofte niet gesystematiseerd heeft? We moeten er niet vanuit gaan dat Calvijn hier op dezelfde wijze over de belofte spreekt. Na bestudering van de betreffende hoofdstukken in de Institutie kom ik allereerst tot de conclusie dat Calvijn zich weert tegen Rome. Christus komt niet lichamelijk, maar in de gestalte van de belofte tot zijn kinderen. Hier is Calvijn de reformator die wijst op het Woord dat geloofd moet worden. En ten tweede is mij opgevallen dat Calvijn het nodig acht dat Gods kinderen met de belofte gevoed worden. De beloften moeten voor Gods kinderen verklaard worden. Er moet worden uitgestald wat Christus gedaan heeft voor hen. Mijns inziens gebruikt Calvijn hier het woord belofte met een andere nuance. Het gaat hem er nu niet om dat het evangelische Woord den volke gepredikt moet worden, maar meer om het geloofde Woord. Het is immers een groot verschil of het evangelie iemand alleen wordt gepredikt, of dat de inhoud van het evangelie voor iemand waar is geworden. Er is verschil tussen de gepredikte belofte en de geloofde belofte. De gepredikte belofte is dat Christus roept tot de zaligheid. De geloofde belofte, of de toegepaste belofte, is dat Christus de zaligheid geeft.

Vooral in de hoofdstukken over doop en avondmaal bedoelt Calvijn de gerealiseerde belofte, het door Gods Geest in het hart gebrachte evangelie. Aan de kinderen Gods wordt gezegd in het sacrament: de belofte is voor u, Christus is voor u de dood ingegaan en geeft u de tekenen en zegelen van Zijn verbond. Er moet geloof zijn voor deze belofte een feit is. Calvijn gebruikt het woord belofte ook in andere zin. De belofte komt tot alle hoorders van het evangelie. En zeker, ook deze belofte moet worden geloofd, maar zelfs al wordt die niet geloofd, dan is die toch waar geweest.

Soms wordt door Calvijn benadrukt dat de belofte ook waar is vóór die geloofd wordt, op andere plaatsen is de belofte pas waar als die geloofd is. En al is het waar dat in beide gevallen Christus de hoofdinhoud van de belofte is, toch maakt het veel verschil of de zonden vergeven kunnen worden, of dat mijn zonden vergeven zijn!

Daarom kan Calvijn ook zeggen dat de belofte voor de ongelovigen niet is. Hij bedoelt dan niet dat het evangelie niet tot hen komt, maar de inhoud van de belofte is niet voor hen. Zij horen niet naar de stem van het beloftewoord en hebben zodoende geen deel aan de belofte zelf, die alleen voor de uitverkoren kerk Gods is. Calvijn schrijft in zijn Institutie II, 25, 17 dat de beloften eerst dan voor ons werkdadig, krachtig, d.i. geldig zijn, wanneer zij door het geloof zijn aangenomen. Even verder schrijft Calvijn: Voor hen, zeg ik, staat de waarheid der beloften vast en onwrikbaar". Nog duidelijker vind ik III, 12, 10: oor Jesaja (8 : 16) echter toont Hij duidelijker aan, hoe Hij voor de uitverkorenen in het bijzonder de beloften der zaligheid bestemt. De belofte zélf is naar het inzicht van Calvijn dus juist voor de uitverkorenen. Dit komt bij Van Campen helaas nauwelijks uit de verf Hij noemt het wel, maar neemt het niet mee in zijn visie. Had hij er meer oog voor gehad, dan zou hij ook minder breuklijnen gezien hebben, tussen Reformatie en Nadere Reformatie. Nu laat de auteur zich nog te veel leiden door visies als van Van Brienen, die de Nadere Reformatie meer als een ontsporing ziet dan als een reformatiebeweging.

Ik vind het ook jammer dat de schrijver wel zegt dat het geloof in de belofte gepaard gaat met ellendekennis, maar daar weinig bij invult. Het boekje was rijker geweest als de auteur Calvijn daarin meer aan het woord had gelaten.

In het laatste hoofdstuk trekt Van Campen de lijnen verder. Hij meent, ondanks zijn waardering voor de Nadere Reformatie toch een ontsporing te zien. Bij Calvijn zouden de beloften onvoorwaardelijk voor ieder gelden en in de Nadere Reformatie zou men eerst verslagen van hart moeten zijn, voor men de belofte mag omhelzen. Mijns inziens is ook hier weer te merken dat Van Campen doet of Calvijn maar één invulling heeft van het beloftebegrip. Van der Groe bijvoorbeeld is het met Calvijn eens dat het evangelie aan allen wordt aangeboden (de beloften des evangelies), maar zegt inderdaad ook dat de beloften pas de onze zijn, door de toepassing van de Heilige Geest, die verslagen maakt. Daarmee heeft Van der Groe aan de mens geen voorwaarden gesteld, die hij zelf moet vervullen, maar heeft de weg getekend waarin God Zijn beloften op het hart bindt. De beloften worden wel gepredikt aan allen, maar de feitelijke inhoud is voor de Kerk Gods. Ik vind het onbegrijpelijk hoe men de Nadere Reformatoren kan verwijten voorwaarden te stellen. Er is wellicht een wat duidelijker onderscheid gemaakt tussen de twee aspecten van Calvijns beloftebegrip. Ik denk dat die duidelijker lijn bij Beza is ingezet, die werkelijk niet anders dan Calvijn dacht, maar op dit punt helderder formuleerde.

In hoofdstuk veertien wijdt Van Campen verschillende bladzijden aan J.G. Woelderink en zijn verstaan van Calvijns beloftebegrip. En ondanks de voorzichtige kanttekeningen die de auteur bij Woelderink maakt, meen ik dat de schrijver in zijn eenzijdig verstaan van Calvijn niet zo heel ver van Woelderink en dus van de leer der Vrijgemaakten, met wie Woelderink goede contacten onderhield, afstaat. Van Campen heeft ongetwijfeld geprobeerd Calvijn aan het woord te laten, maar is daar m.i. slechts ten dele in geslaagd. Het valt ook niet mee, want Calvijn heeft niet systematisch het begrip belofte behandeld.

Meliskerke,

Ds. P. van Ruitenburg.

N.a.v. Drs. M. van Campen, Leven uit Gods beloften, een centraal thema bij Johannes Calvijn, Goudriaan-Kampen, 1988.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1989

De Saambinder | 12 Pagina's

Calvijn over Gods beloften

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 september 1989

De Saambinder | 12 Pagina's