Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verstaat gij ook...?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verstaat gij ook...?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Gij zult ook in de borstlap des gerichts de Urim en de Thummim zetten. . ." (Exodus 28 : 30a).

WAT WAREN DE URIM EN DE THUMMIM?

Het is niet eenvoudig, iets te schrijven over de Urim en de Thummim, woorden, waarvan ieder wel weet dat zij in de Bijbel voorkomen, maar waarvan de juiste betekenis erg moeilijk is vast te stellen. Slaan wij de Christelijke Encyclopedie op, dan zijn de woorden van Prof Dr. J. Schoneveld bepaald niet bemoedigend: Bij gebrek aan gegevens zal men er van af moeten zien iets te beweren over de aard van de voorwerpen en de hantering ervan". Ook onze oude kanttekenaren waren erg terughoudend en wars van alle fantasie: Wat zij geweest zijn, is onzeker; men leest nergens dat God Mozes heeft bevolen dezelve te maken, veel weiniger hoe of waarvan dezelve gemaakt zijn", zo merken zij op bij de verklaring van Exodus 28 : 30, de tekst, aan de kop van dit artikel genoemd. Toch schrijven de kanttekenaren nog wel iets meer, al is het niet veel, waarbij zij naar onze mening echter wel terdege de kern van de zaak raken. Maar daarover later.

Laten wij eerst eens bezien, waar in Gods Woord van de Urim en de Thummim wordt gesproken en hoe. Het aantal Schriftplaatsen is beperkt: lechts zeven maal komt de uitdrukking voor in de Bijbel. Wij onderzoeken: n Exodus 28 : 30 (de tekst boven dit artikel) wordt vermeld, dat Mozes in de borstlap des gerichts de Urim en de Thummim zetten moet, zodat deze op Aarons hart zijn. Heel belangrijk is in dit verband het woordje "in". Sommigen zijn namelijk van oordeel, dat de Urim en de Thummim óp de borstlap van de hogepriester bevestigd waren. Vanuit dat standpunt is het maar een kleine stap meer naar de opvatting, dat Urim en Thummim vereenzelvigd kunnen worden met de twaalf edelstenen, die de hogepriester óp zijn borstlap droeg. Wij wijzen deze opvatting, die bijvoorbeeld verdedigd is door de vrijgemaakt-gereformeerde exegeet ds. C. Vonk (De voorzeide leer, deel Ia, biz. 476) af op grond van onze Statenvertaling.

In Leviticus 8 : 8 wordt beschreven, hoe Mozes aan de borstlap van Aaron (wij lezen dit dus als in) de Urim en de Thummin voegde. Verder is daar Numeri 27 : 21, waar sprake is van de inwijding van Jozua tot opvolger van Mozes. In moeilijke gevallen moet Jozua gaan staan voor het aangezicht van Eleazar, de hogepriester, die voor hem raad vra- gen zal „naar de wijze van Urim". Hier wordt dus alleen het eerste woord van deze geheimvolle uitdrukking genoemd. In Deuteronomium 33 : 8 lezen wij, hoe Mozes de stam van Levi zegent met deze woorden: Uw Thummim en Uw Urim zijn aan de man, Uw gunstgenoot; dien Gij verzocht hebt in Massa, met welken Gij getwist hebt aan de wateren van Meriba". Wat hier bijzonder opvalt, is, dat gesproken wordt van Gods Urim en Thummim. Vervolgens 1 Samuel 28 : 6. Daar lezen wij, dat koning Saul de HEERE vraagde, maar dat Hij Saul niet antwoordde, „noch door dromen, noch door de Urim, noch door de profeten". Opvallend is hier, dat alleen van de Urim en niet van de Thummim gesproken wordt en dat de Urim blijkbaar ook zwijgen kan! Tenslotte zijn nog te noemen Ezra 2 : óien Nehemia 7 : 65. Deze teksten zijn vrijwel gelijkluidend. Het gaat hier over priesters, die uit de baby-Ionische ballingschap zijn teruggekeerd, maar die hun geslachtsregisters zijn kwijtgeraakt, zodat zij niet meer kunnen aantonen, dat zij tot Israels priestergeslacht behoren. Wie moest hierover nu het beslissende woord spreken? Wel, men besloot te wachten tot een priester „stond met Urim en Thummim". Er was in die dagen na de ballingschap wel een hogepriester, namelijk de bekende Jozua (bekend uit de nachtgezichten van Zacharia), maar blijkbaar had deze niet meer de beschikking over de Urim en Thummim. Waren deze voorwerpen bij de verwoesting van de tempel verloren gegaan? Zeker is in elk geval, dat wij hierna in de Schrift nergens meer over Urim en Thummim lezen. , ,

Hiermee hebben wij de Schriftplaatsen (zeven in totaal) onder ogen gezien, waar gesproken wordt over deze dingen. Opgemerkt moet echter worden, dat ook in die teksten, waar sprake is van een vragen om de efod om daardoor te HEERE te vragen, wel gedoeld zal worden op de Urim en de Thummim, die immers ten nauwste met de efod (een deel van het hogepriesterlijk gewaad) verbonden waren. Zo lezen wij bijvoorbeeld in 1 Samuel 23 : 9, dat David in moeilijke omstandigheden vraagt aan de priester Abjathar: Breng de efod herwaarts". David ontvangt dan een heel duidelijk antwoord op zijn vragen. Iets dergelijks lezen wij ook in 1 Samuel 30 : 7. Ronden wij ons onderzoek nu af, dan mogen wij zeggen, dat in Gods Woord van Urim en Thummim sprake is, wanneer Gods wil bekend gemaakt moet worden. Het gaat dan over zaken, die niet op een andere wijze konden worden opgelost. Dat is wel duidelijk. Veel moeilijker te beantwoorden is de volgende vraag: oe antwoordde de Heere dan door Urim en Thummim? Die vraag is zo moeilijk te beantwoorden, omdat wij nog steeds niet precies weten, zoals wij boven al zagen, wat deze Urim en Thummim geweest zijn. Ik geef onze lezers enkele gissingen door die men in de loop van de tijd te berde heeft gebracht. Sommigen hebben, zoals wij zagen, gemeend, dat het de stenen op de borstlap van de hogepriester zijn geweest. Ten onrechte, menen wij. Anderen dachten aan een soort dobbelstenen waar de hogepriester mee werpen moest, zodat het gebruik van Urim en Thummim dus neer zou komen op een soort van loten. Anderen dachten aan een beweegbaar beeldje, dat door knikken of schudden een bevestigend of ontkennend antwoord gaf Ook is gedacht aan een stuk perkament, verborgen in de borstlap. Zo zouden wij verder kunnen gaan. Maar Calvijn is broodnuchter in zijn oordeel: Van andere verklaringen, welke eveneens bespottelijk zijn, maak ik geen melding. Noch ook doe ik moeite, om te weten, hoedanig beide er hebben uitgezien".

Wellicht ligt de oplossing van deze verborgenheid in de naam , , Urim en Thummim". Luther vertaalde deze woorden met „licht en recht". Dat het eerste woord de grondbetekenis van licht of luister heeft, is aannemelijk. Maar of Thummim wel "recht" of "waarheid" betekent is nog de vraag. Calvijn vertaalt het door "volmaaktheden". Het zijn inderdaad woorden die een meervoud aangeven. Calvijn betrekt de zaak nu direct op Christus en merkt op, dat zijns inziens met Urim of luister bedoeld wordt het licht van de kennis, waarmee de ware Hogepriester alle gelovigen bestraalt. Hij alleen is immers het licht der wereld! Onder de Thummim (volmaaktheden) verstaat Calvijn het symbool van de zuivere en volkomen reinheid, die alleen in Christus te zoeken is. Het vragen van de Urim en Thummim om raad geschiedde volgens de hervormer vanwege de kinderlijke toestand, waarin Gods oude volk toen nog verkeerde. Op de vraag, wat er nu precies onder Urim en Thummim verstaan moet worden en hoe zij in de praktijk werden gebruikt, geeft Calvijn dus geen antwoord.

Persoonlijk vind ik veel te zeggen voor de opvatting, die verdedigd wordt door ds. I. Kievit in zijn werkje Het boek Jozua (blz. 177-181). Zijn mening komt hierop neer, dat Urim en Thummim wel degelijk voorwerpen zijn geweest, geborgen in 's hogepriesters borstlap. Hoe zij er hebben uitgezien, zal ons onbekend blijven. Maar dat zij als een soort stenen om te loten werden gebruikt, is niet aan te nemen. Israël kende immers het heilig gebruik van het lot wel, maar had daar de Urim en Thummim niet voor nodig. Wij zullen het zo moeten zien, dat Urim en Thummim voorwerpen waren, die voor de hogepriester als het ware tot tekenen en onderpanden dienden, dat de HEERE het hem in tijden van moeilijke beslissingen niet zou doen ontbreken aan licht en waarheid. Wij herinneren, zoals beloofd, nog eens aan de kanttekening op Exodus 28 : 30, waar wordt opgemerkt: Deze woorden zou men kunnen overzetten lichten en volmaaktheden. Het heeft God beliefd door dezelve Zijn klare en volmaakte antwoorden te geven aan de hogepriestere, doch wat zij geweest zijn, is onzeker.. ."

We kunnen ons daarom geheel aansluiten bij wat de oude Schriftverklaarder Gerlach heeft opgemerkt, namelijk dat „de hogepriester . .. het goddelijk onderpand bezat, dat hem de zekerheid schonk, dat hij in alle gewichtige gevallen, waar het het recht en de welvaart van geheel Israël gold, op zijn gelovig gebed nooit door de Heere in het onzekere zou worden gelaten, wat Hij ten aanzien van Zijn volk wilde".

Urim en Thummim. Lichten en volmaaktheden. Zij waren het deel van de oudtestamentische hogepriester. Eigenlijk had deze hogepriester dus iets in zich van de drie ambten, hoewel hij natuurlijk slechts één ambt ten volle bekleedde. Maar als bijvoorbeeld Jozua licht begeerde over de weg die God wilde dat hij zou gaan, dan moest hij naar Eleazar, de hogepriester gaan. Daar ontving hij Urim, licht over zijn pad. Had Jozua of het volk schuld, zij moesten naar de hogepriester gaan, wiens dienst hun sprak van het bloed der verzoening en wiens borstlap sprak van de priesterlijke voorbede. Moest er recht geschieden en men wist niet hoe, dan moest men tot de hogepriester gaan, die door de Thummim koninklijke beslissingsbevoegdheid in rechtzaken had. Terecht heeft men erop gewezen, dat na David deze drie facetten uiteen gaan: het profetisch ambt komt in Israël tot ontwikkeling, het hogepriesterschap blijft en in Davids huis komt het koninklijk ambt tot zelfstandige ontwikkeling. Geen wonder, dat men daarna bijna niet meer van Urim en Thummim in de Schrift leest. Zij waren niet meer nodig! Voor ons is er deze lering uit te trekken, dat voor een blind mensenkind, dat de weg niet meer weet, voor een doodschuldig zondaar, die niet meer betalen kan, voor een zondeslaaf, die altijd een verkeerde koning heeft gediend, in de Persoon van Christus, de grote Profeet, Priester en Koning, alles te vinden is wat een berooid zondaar behoeft: profetisch Urimlicht, priesterlijke verzoening en voorbede en koninklijke Thummim.

Gouda,

ds. A. Moerkerken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 1989

De Saambinder | 12 Pagina's

Verstaat gij ook...?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 1989

De Saambinder | 12 Pagina's