Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De onuitsprekelijke Kerstgave

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De onuitsprekelijke Kerstgave

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

MEDITATIE

"Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave". 2 Kor. 9:15.

Alles wat we hebben komt van God. Alle goede gaven dalen af van de Vader der lichten. Ons eten, onze gezondheid, onze kleding, alles hebben we van God ontvangen.

Daar wil Paulus de gemeente van Korinthe bijzonder op wijzen.

Hij beveelt hier immers een koUekte aan ten behoeve van de armlastige gemeente van Jeruzalem. Hij wil zeggen tot de Korinthiërs: Alles wat u hebt, dat hebt u ook maar ontvangen; zou u dan niet wat over moeten hebben voor de huisgenoten des geloofs, die in bittere armoede verkeren?

Zo wil Paulus de gemeente van Korinthe aansporen om mild te geven voor de gemeente van Jeruzalem. Maar dan mag Paulus hier ook gaan eindigen in de grootste gave van alle gaven wanneer hij zegt: Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave! Met deze onuisprekelijke gave bedoelt de apostel niet anders dan de gave van Christus, die door God werd gelegd in de kribbe van Bethlehem. In de kribbe en in de doeken vindt u de grootste gave, die ooit door God geschonken is. Meer kon de Heere niet geven, dan hetgeen Hij gaf in Christus.

Het Liefste wat Hij had heeft de Vader overgegeven tot een verzoening der zonden van Zijn schuldig volk. Wie is dus de Gever van deze gave? Hij is God Zelf. Deze Gave komt van God. Hij is de bron en Fontein van deze onuitsprekelijke Gave. Wie Kerstfeest leert vieren, leert eindigen in God. Alzo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.

Had God nog meer kunnen geven? Wij zijn immers van God afgevallen? In Adam, ons verbondshoofd, hebben wij God de rug toegekeerd. Wij zijn dood in de zonden en de misdaden. Rechtvaardig had de Heere de mens kunnen laten liggen in de diepte van zijn verlorenheid. Maar eeuwig wonder van genade, nu heeft God de weg ter ontkoming uitgedacht in dit Kind, die Zijn onuitsprekelijke Gave is.

De onuitsprekelijke Gave van de liefde en de ontfermingen Gods. In ons was niets te vinden, maar van eeuwigheid is de Heere in Zichzelf bewogen geweest. De bron der zaligheid dan ook alleen in God. Deze onuitsprekelijke Gave komt voort uit Gods eeuwige vredesgedachten. Wie roemt, die roeme in de Heere. Kerstfeest vieren betekent dan ook te eindigen in God. Niet de mens zal de eer van de zaligheid hebben, maar God alleen.

Maar letten we nu niet alleen op de Gever, maar ook op de Gave. Wie is deze Gave? Het is Christus. Het is de Tweede Persoon van het goddelijk Wezen. God uit God en Licht uit Licht. Hij bewoonde de hemel der hemelen. Hij was de Heere der engelen. Hij was bekleed met goddelijke majesteit en heerlijkheid. Maar Hij heeft Zichzelf vernederd en de gestalte van een dienstknecht aangenomen. Tot in de diepte van onze schande is Hij afgedaald. Zie, Ik kom, o God!

Waarom heeft Hij Zich zo diep vernederd? Om God te verheerlijken. Daarom wilde Hij als de Gave van Gods onuitsprekelijke liefde gelegd worden in de kribbe van Bethlehem. Wij zijn door de zonde eerrovers Gods geworden. Maar nu komt Hij in de plaats van zondaren om God de eer weer te geven. Hij is gekomen om als de Tweede Adam God het beeld weer terug te geven, dat wij door de zonde verwoest hebben. Daarom daalde Hij af in onze schande, in ons oordeel en in onze vloek. Daarom zal Hij straks lijden, sterven en de straf dragen voor strafwaardigen. Dan loopt de kribbe uit op het kruis. Dan zal het Kind van Bethlehem straks uitroepen: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

Zo zal Hij God verheerlijken en het recht Gods genoegdoen. Zo zal Hij de schuld van een schuldig volk betalen en de toorn van God uitblussen. Hij heeft als de onuitsprekelijke gave van Gods ontferming de deugden Gods verheerlijkt.

En de verheerlijking Gods door Christus betekent de zaligheid van de kerk. Als de onuitsprekelijke Gave van de eeuwige ontfermingen Gods, heeft Christus zich gegeven om de deugden Gods te verheerüjken. Maar daaraan is de zaligheid van de Kerk onlosmakelijk verbonden. Hij heeft Zichzelf gegeven om God te verheerlijken en zondaren zalig te maken. Hij is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Hij staat in de plaats van al de Zijnen. Hij draagt hun schuld, straf en zonde. Zo opent Hij de toegang naar de troon der genade.

Wij zijn door de zonde God kwijtgeraakt, maar Hij geeft ons God weer terug. In het Kind van Bethlehem is zaligheid, verzoening en eeuwig leven. Hij heeft daarom de Zijnen liefgehad tot het einde toe. Is deze Gave niet de grootste Gave, die ooit denk­ baar is? Had Christus Zich nog dieper kunnen vernederen? Hij, die het Licht is, komt in onze duisternis. De Almachtige komt in onze hulpeloosheid. De Eeuwige komt in de tijd. Hij, die de hemel tot Zijn woning had, komt op deze door de zonde verduisterde wereld. Hij, die alles draagt, moet nu Zelf worden gedragen als een hulpeloos Kindeke. Het Leven daalt midden in de dood.

De Alwetende ligt in de kribbe als een onwetend Kind. Zo peilloos diep heeft Christus Zich vernederd om de onuitsprekelijke Gave van de liefde Gods te kunnen zijn. Maar nu is in Hem de zaligheid te vinden voor de grootste der zondaren. Dan stemt Gods kerk met Paulus in: Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave! Als er nu maar zondaren zijn, want dan is er plaats voor deze Gave. Want wie zijn het nu, die deze Gave nodig krijgen? Dat is een belangrijke vraag. Toen de herders terugkeerden van de kribbe, verkondigden zij overal hetgeen zij gehoord en gezien hadden, maar we lezen niet, dat er ook maar één Bethlehemiet tot de kribbe kwam.

Hoe komt dat? Van nature hebben we het Kind niet nodig. Want wij willen geen zondaar zijn! Bij de kribbe worden immers gevraagd verlorenen, armen en schuldigen. Hier worden armen met goederen vervuld, maar rijken ledig heengezonden. Wat zijn dat nu voor mensen, die armen, die het Kind nodig krijgen? Het zijn degenen, die bij het licht van de Heilige Geest hun schuld verlorenheid leren verstaan. Zij hebben uitgeroepen: Wee mij, dat ik zo gezondigd heb! Zij hebben gezien de kloof tussen God en hun ziel. Zij zijn God kwijtgeraakt. Dat wordt hun schuld en hun droefheid. U hoort ze uitroepen: Tegen U alleen heb ik gezondigd. Zij brengen de nachten door met klagen, maar laten toch niet af hun hart en oog, op te heffen naar omhoog. Zeker, zij proberen alles om het bij God weer in orde te brengen, maar wat zij ook mogen proberen, zij kunnen alleen maar schuld met schuld vermeerderen, zonde op zonde stapelen en zo de kloof tussen God en hun ziel steeds groter maken. Dan blijft er geen weg aan onze kant meer over. Dan wordt het een vluchten, zonder ergens heen te kunnen.

Zo wordt het verstaan, dat onze ge­ rechtigheden niet anders zijn dan een wegwerpelijk kleed. Zij krijgen een welgevallen aan de straffen van hun ongerechtigheid en willen wel met hun hartebloed ondertekenen, dat de Heere rechtvaardig is. Als we dat niet kennen, zullen we nooit echt Kerstfeest kunnen vieren. Dan zullen we de diepe betekenis van die onuitsprekelijke Gave niet verstaan. Maar als we voor God in het stof gekomen zijn, dan kan het goed worden. Dan kan het Kerstfeest worden. Want nu is Hij niet gekomen voor beste mensen, maar voor slechte mensen. Bij de kribbe worden zondaren gevraagd. De kribbe van Bethlehem staat zo laag, dat de grootste zondaar erbij kan!

Het kind van Bethlehem is de onuitsprekelijke Gave van Gods eeuwige ontfermen, gelegd in de kribbe. Eeuwig wonder, als we met een oog des geloofs in die kribbe leren zien. Dat wordt een zich verwonderen, een wegzinken in aanbidding. Hier roept de zondaar uit: Dierbare Heere Jezus, die doeken en die kribbe zijn de tekenen van mijn schande, maar daarmee wilde U zich laten omhullen, om mij voor eeuwig van de schande te bevrijden!

Wat een peilloze liefde Gods in Zijn vernedering. Wat een zielvervullende blijdschap in het zien op Hem. Dan gaat het Kind van Bethlehem ons prediken, Gods eenzijdige liefde. Zijn ondoorgrondelijke genade en Zijn eeuwige goedertierenheid. De Vader gaf het Liefste wat Hij had. Zijn eniggeboren Zoon. In Hem wordt de kloof overbrugd tussen de heilige God en de schuldige zondaar; in Hem wordt God verzoend; in Hem is te vinden volkomen vergeving en een eeuwige vrede. Welgelukzalig, wie door het geloof dit Kind leert nodig krijgen. Wie door het geloof gebracht mag worden bij de kribbe. Wie op Hem leert steunen. Wie bekleed mag worden met Zijn gerechtigheid.

Dan vindt u in Hem alles wat u no­ dig hebt om voor de heilige God te kunnen bestaan. Want dit Kind heeft God bevredigd, en dan is een heilige God om Christus wil volkomen tevreden met u! Is het dan een wonder, dat Paulus hier uitroept: Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave! Dan krijgt de apostel behoefte in God te eindigen als de Bron van alle leven en zaligheid. Alles wat aan Christus is, dat is gans begeerlijk. In mij is de zonde, maar bij Hem is vergeving. Bij mij is een hemelhoge schuld, maar bij Hem is betaling.

Het recht Gods moet mij veroordelen, maar Hij stond in plaats van zondaren in de volle uitgieting van Gods gerechtigheid en zo heeft Hij aan Gods recht een volkomen genoegdoening gegeven. Ik heb de Heere naar kroon en troon gestoken, maar in dit Kind zal God weer eeuwig de eer ontvangen, die Hij zo waardig is.

Dan heeft Hij alles, wat we missen en toch niet missen kunnen. Nogmaals, is het dan een wonder, dat Paulus hier behoefte krijgt in God te eindigen? Deze Gave is dan ook onuitsprekelijk. Niet onder woorden te brengen en nooit te peilen. Wat heeft U bewogen, o Vader, om zulk een weg van zalig worden uit te denken? Wat heeft U bewogen, o Zoon, om Uzelf te laten leggen in de kribbe? Wat heeft U bewogen, o Heilige Geest, om Hem het lichaam toe te bereiden?

In ons was geen reden - Gods volk leert er amen op zeggen - maar de Heere was van eeuwigheid in Zichzelf bewogen. De apostel roept het dan ook uit: Góde zij dank! Daar hebt u het beginsel van de eeuwige dankbaarheid. Dankbaarheid is in God eindigen. En nu komt Gods kind hier in zichzelf nooit verder dan een "Heere leer mij danken".

Op de school der dankbaarheid moet u altijd weer opnieuw beginnen. En om te danken moet u een onwaardige zijn. Maar straks zullen de volmaakte danktonen eeuwig weerklinken: Gij, o Kind van Bethlehem, o Lam Gods, Gij zijt waardig te ontvangen alle lof, eer, aanbidding en heerlijkheid! Dan zal de eeuwigheid niet te lang duren. Door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen. Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave! Zal uw stem straks ook worden gehoord in het eeuwig danklied voor de troon?

Zeist,

Ds. J.J. van Eckeveld.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1990

De Saambinder | 12 Pagina's

De onuitsprekelijke Kerstgave

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1990

De Saambinder | 12 Pagina's