Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De levende hoop van Gods volk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De levende hoop van Gods volk

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

MEDITATIE

Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren, tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. 1 Petrus 1:3.

In bovenstaande woorden looft Petrus God de Vader als de oorsprong van de zaligheid. Nu hij - na de verloochening van zijn Meester - weer in zijn ambt hersteld en met ware welsprekendheid begiftigd is, schrijft hij een brief aan de gelovigen uit de besnijdenis, om hen op te wekken tot beoefening van heiligmaking en tot het geduldig dragen van zware beproevingen. Hij adresseert zijn brief aan de uitverkorenen naar de voorkennis van God de Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus. Welk een eretitels geeft hij door inspiratie van de Heilige Geest, aan een volk dat zichzelf door de zonde geheel verwerpelijk had gemaakt voor God! Hij verheerlijkt hierin de drieënige God; de Vader als de verkiezende oorzaak, de Zoon als de verdienende oorzaak, en de Heilige Geest als de werkende oorzaak van de zaligheid. "Genade en vrede zij u vermenigvuldigd", zo luidt daarna zijn zegengroet. Genade en vrede hebben hun fontein en oorzaak in het welbehagen des Vaders. De Vader is de God van Jezus Christus naar Zijn menselijke natuur, en Hij is door eeuwige generatie de Vader van Jezus Christus naar Zijn goddelijke natuur.

Petrus looft die Vader en verheer­ lijkt Hem en toch wenst hij Hem nog meer te verheerlijken; daarom zegt hij het in wensende zin: "Geloofd zij...", want de Vader heeft in Zijn grote barmhartigheid het heilsplan met goddelijke wijsheid uitgedacht. De barmhartigheid is een goddelijke, mededeelbare eigenschap die hierin bestaat, dat God een brandend verlangen heeft Zichzelf aan de uitverkorenen weg te schenken. Wel wordt in de Schrift ook gesproken over barmhartigheid in algemene zin, maar hier gaat het over Gods barmhartigheid in Christus voor Zijn kinderen.

"Die ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden", zo roemt Petrus verder. Hij was er zich van bewust dat hij wedergeboren was; dat was voor hem ook nodig om met vrijmoedigheid het apostolisch ambt te bekleden en om met gezag de waarheid te verklaren en te bevestigen. Die wedergeboorte was voor hem onmisbaar; maar voor élk mens is - naar het getuigenis van Christus tot Nicodémus - de wedergeboorte onmisbaar, ook voor de mensen van de twintigste eeuw. Vooral de wedergeboorte in engere zin, dat is de levendmaking, is zo noodzakelijk. De wedergeboorte is die verborgen daad Gods en die werking des Geestes, waardoor het verstand wordt verlicht, het hart vernieuwd en de wandel gezuiverd. De wedergeborene wordt in beginsel verlost van zijn natuurlijke blindheid en vijandschap en van de heerschappijvoerende kracht van de zonde en wordt gebracht onder de zegeningen en beloften van het genadeverbond. De wedergeboorte in ruimere zin is de waarachtige bekering die als een proces doorwerkt in de mens tot aan de laatste ademsnik. Zij bestaat in een afsterven van de oude mens en een opstanding van de nieuwe mens.

En nu leidt de wedergeboorte tot een levende hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Die hoop is een levende hoop, ook al is zij niet altijd even levendig; zij houdt stand en blijft leven, in tegenstelling met een valse hoop die niet de minste grond heeft en in de ure van beproeving bezwijkt. Met het geloof en de liefde behoort de hoop tot de drie bewijzen van de souvereine verkiezing Gods.

Maar waarop hoopt dan de uitverkorene bij ogenblikken zo levendig? In de eerste plaats op de Heere Zelf, van Wie men al het goede verwacht vanwege Zijn uitnemende goedheid en almachtig vermogen. Voorts op de Heere Jezus Christus en de eeuwig geldende offerande door Hem op Golgotha gebracht en de gerechtigheid door Hem verworven; op de bediening van de Heihge Geest in hun hart; ook op de onderwijzingen uit en door het woord van God. De wedergeborene hoopt levendig op datgene wat hun tot nut en zaligheid zou kunnen dienen en waardoor in de eerste plaats de Heere zou kunnen worden verheerlijkt.

De levende hoop doet moedig voortgaan op de weg des levens, ondanks alle strijd en moeite, kruis en druk, hier op aarde zo menigmaal te ontmoeten. En wordt men al eens door moedeloosheid overvallen, zodat men de hoop dreigt te verliezen, onverwacht klinkt het dan soms weer in de ziel of komt het bekende woord in gedachten: Die hoop moet al ons leed verzachten. Als men dan weer ziet op Wie God is en blijft voor zondige mensen en hoe onze ontrouw Zijn trouw nimmer teniet kan doen, dan wordt de hoop weer verlevendigd. Door de geloofsvereniging met Christus en de inwoning van de Heilige Geest kan Gods volk nooit geheel alle hoop en moed verliezen. Nimmer zal Gods volk in wanhoop storten, want zij worden in de kracht Gods bewaard tot de zaligheid die geopenbaard zal worden in de laatste tijd. De vernedering des harten bewaart er dat volk voor rechthebbend te zijn, zodat er spoedig dankbaarheid is bij het ontvangen van zegeningen en weldaden. Doch waarop is die levende hoop nu gegrond? Immers, onze hoop moet een grond hebben, wil ze stand kunnen houden, vooral in onze stervensure als alles ons gaat begeven. Welnu, die grond ligt in de opstanding van Jezus Christus uit de doden, want in die opstanding ligt alles wat wij nodig hebben om zalig te worden. In die opstanding ligt onze rechtvaardigmaking, niet alleen voorwerpelijk, doch door genade ook onderwerpelijk. Maar daarin ligt ook het beginsel van de heiligmaking, want wij worden door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven in kinderlijke vreze Gods. Christus heeft de dood overwonnen en kan dus leven schenken aan onze ziel, waardoor de hoop levend wordt. Maar de opstanding van Christus is vooral de grond van de hoop van Zijn volk, omdat die een zeker pand is van hun zalige opstanding wanneer Hij gekomen zal zijn op de wolken des hemels.

De levende hoop strekt zich vooral daar naar uit, te weten naar de voltooiing van het koninkrijk Gods, wanneer het ganse schepsel zal vrijgemaakt zijn van de macht en de bittere gevolgen van de zonde en wanneer een nieuwe hemel en een nieuwe aarde de heerlijkheid van de drieënige God zullen verkondigen.

Dan zullen de ware godzaligen - op aarde meest veracht en bespot - een zaligheid genieten die geen oog gezien en geen oor gehoord heeft en die nog nooit in een mensenhart is opgeklommen. Dan zal eeuwige blijdschap hun deel zijn en zal al de moeite en het verdriet dat op aarde doorgemaakt werd, vergeten zijn. Kan Gods volk in dit leven nooit geheel zonder zonden leven, daar zal de zonde hen nimmer bedroeven of benauwen. Wordt op aarde de vrede onder de broederen menigmaal verstoord, daar zal 't zijn één Herder en één kudde. Met verheerlijkte üchamen, weer verenigd met de eigen onsterfelijke ziel, zullen Gods kinderen de Heere eeuwig loven en prijzen. Indien men door wedergeboorte daarop een levende hoop mag hebben, zou er dan geen ruime stof zijn om God te loven en te prijzen?

En welke verwachting is er nu voor de mens die niets anders heeft dan deze ijdele tegenwoordige wereld? Welke hoop heeft zo iemand toch, dat hij het aandurft in de zonde door te leven, zonder zich ooit over de straf der zonde te bekommeren? Zal dat dan niet uitlopen op de eeuwige wanhoop, gelijk de Schrift ons leert? Dat de kracht van Christus' opstanding eens meer gevoeld werd, tot nederwerping van alles wat zich in onze harten tegen Hem verheft. Dat ook de lof des Heeren eens meer vernomen werd uit de mond van Gods kinderen en dat de hoop zich levendiger mocht uitstrekken naar de eeuwige heerlijkheid; dat Gods volk meer als vreemdeling op aarde verkeerde, zoekende een beter vaderland in de hemel. Dat de moeite en strijd des levens ons steeds meer deed verlangen naar dat oord waar geen rouw of verdriet meer zijn zal en waar God alle tranen van hun ogen afwissen zal, waar de drieënige God eeuwig geloofd en geprezen zal worden.

Wijlen ds. Chr. van Dam.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 april 1991

De Saambinder | 12 Pagina's

De levende hoop van Gods volk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 april 1991

De Saambinder | 12 Pagina's