Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leviticus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leviticus

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(158)

Leviticus 25 : 29-34

29. Insgelijks, wanneer iemand een woonhuis (in) een bemuurde stad zal verkocht hebben, zo zal zijn lossing zijn, totdat het jaar zijner verkoping volkomen zal zijn, in een vol jaar zal zijn lossing wezen.

30. Maar is het, dat het niet gelost wordt, tegen dat hem het gehele jaar zal vervuld zijn, zo zal dat huis, hetwelk in die stad is, die een muur heeft, voor altoos blijven aan hem, die dat gekocht heeft, onder zijn geslachten; het zal in het jubeljaar niet uitgaan. 31. Doch de huizen der dorpen, die rondom geen muur hebben, zullen als het veld des lands gerekend worden; daarvoor zal lossing zijn, en zij zullen in het jubeljaar uitgaan.

Hier gaat 't over de lossing van woonhuizen, daarvóór betrof het landerijen. Dit recht van lossing, waarvan de instelling van het Jubeljaar de grond was, is van toepassing op elk bezit. Maar er is onderscheid, zoals uit 't bovenstaande blijkt. Land of huizen. Dan nog een verder verschil tussen huizen in de stad of op het platteland. Deze alle waren woningen voor de "gewone" Israëliet en de vreemdeüngen of bijwoners. Anders was het met de huizen der Levieten, waarvoor een ander voorschrift gold.

De huizen zijn volgens verschillende verklaarders produkten van menselijke arbeid en inspanning, tegenover het land dat wel wordt bewerkt, maar door God geschapen is. M. Henry noemt het land meer de onmiddellijke gave van Gods goedheid.

Eerst iets over de huizen in de stad, d.w.z. ommuurd. Het grote verschil was, dat deze in het jubeljaar niet terugkwamen aan de oorspronkelijke bewoners. Voor de huizen op het land was een andere bepaling. Waarom, zult u vragen? Daardoor werden de vreemdelingen en bijwoners in een zekere zin aangemoedigd, waar ze geen land voor zichzelf en hun erfgenamen konden kopen. Om toch onder de Israëlieten te wonen, konden ze wel huizen in de "ommuurde" steden kopen.

Nu iets over de huizen op het platteland. Deze hoorden als het ware bij het land, als onderkomen voor degenen die het bewerkten. Deze mochten niet voor altijd vervreemd worden. Dus dezelfde voorschriften als die voor de akkers en de wijngaarden etc. Ziet daarin de zorg des Heeren over Zijn volk. Een huis voorziet niet in de dagelijkse voeding (Calvijn) zoals een akker. Het missen van huizen was dragelijker, dan van een akker, waar men druk op bezig was en door het bewerken ervan voedsel krijgt voor zichzelf en voor het gezin. Denk aan de bezettingstijd onder de Duitsers. Waar werd de grootste honger geleden, in de stad of op het platteland? De onderkomens op het platteland waren nodig om de vruchten van het land op te slaan, evenals voor de runderen waarmee het land bewerkt werd. Daarom heeft de Heere bepaald dat al het bezit van de landeigenaar in het Jubeljaar tot de vorige eigenaar moest terugkeren.

32. Aangaande de steden der Levieten, (en) de huizen der steden hunner bezitting, de Levieten zullen een eeuwige lossing hebben.

33. En als men onder de Levieten lossing zal gedaan hebben, zo zal de koop van het huis en van de stad zijner bezitting in het jubeljaar uitgaan; want de huizen van de steden der Levieten zijn hun bezitting in het midden der kinderen Israels.

34. Doch het veld van de voorstad hunner steden zal niet verkocht worden; want het is een eeuwige bezitting voor hen.

Bij het uitdelen van het land van Israël, na de verovering van Kanaan, kreeg iedere stam een aangewezen erfdeel, behalve de nakomelingen van Levi. Deze stam was aangewezen om in het bijzonder aan de dienst des Heeren verbonden te zijn, de dienst van de Tabernakel en later de dienst van de Tempel, met al het werk, daarbij behorend. Zij bewezen hulpdiensten aan de priesters.

De priesters waren alleen uit het geslacht van Aaron, de eerste Hogepriester. De Levieten waren tot de dienst des Heeren aangewezen en dat in de plaats van al de eerstgeborenen van de andere stammen.

De Levieten ontvingen dus geen erfdeel onder Israël, maar hun werden 48 steden toegewezen, met de daarbijbehorende weidegronden. De huizen van de Levieten die verkocht werden konden te alle tijd gelost worden of werden in het jubeljaar gratis teruggegeven.

De inkomsten van de Levieten bestonden uit de opbrengsten van hun landerijen en kudden, de tienden van het veldgewas en de boomvruchten en het vee. Verder de eerstgeborenen van het vee, het losgeld van de eerstgeborenen onder de mensen. Een deel van de offers, welke in het heiligdom werden gebracht. Daarvan moest weer een tiende deel gegeven worden voor het onderhoud van de priesters. Daarom mocht ook het veld behorende bij zulk een Levietenstad nooit verkocht worden, wat tot gevolg zou kunnen hebben, dat ze dan, hun standplaats verlatend, ergens anders zouden gaan wonen. Calvijn: zulk een verstrooiing zou niet in het belang zijn van het hele volk.

Al is het dat de Levieten geen eigen stamgebied hadden, gelijk de andere stammen, de Heere heeft toch tot Aaron gezegd: Gij zult in hun land niet erven, en gij zult geen deel in het midden van henlieden hebben; Ik ben uw deel en uw erfenis, in het midden van de kinderen Israels", Num. 18 : 20. Evenals in Deut. 18 : 2 waar staat: De HEERE is zijn erfdeer.

Zij die God hebben tot hun erfenis en hun deel, moeten geen deel begeren te hebben aan de erfenissen van deze wereld. Deze zijn vergankelijk en slechts tijdelijk. Die hier door genade. God mag krijgen in Jezus Christus tot zijn deel, heeft alles voor tijd en eeuwigheid.

Gij zijt Heer, mijn erfdeel en al mijn goed; Ik heb voor mij genomen onverdroten Uw woord steeds te bewaren met ootmoed Dies troost mij nu, wil mij toch niet verstoten. Dat bid ik U, naar Uwe goedigheid. En houd 't woord vast, dat Gij eens hebt besloten. Ps. 119, Datheen.

's Gravenpolder,

ds. J.C. Weststrate.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 januari 1992

De Saambinder | 12 Pagina's

Leviticus

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 januari 1992

De Saambinder | 12 Pagina's