Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geloofsleer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geloofsleer

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De onmededeelbare eigenschappen

De betekenis van het woord mededelen laat zien, dat er een mate van vergelijk mogelijk is, tussen de eigenschappen van God en die van de mens. Wanneer we een aantal eigenschappen ónmededeelbaar noemen, dan zal direkt duidelijk zijn, dat hier geen vergelijk mogelijk is. Deze eigenschappen worden wel in menselijke woorden uitgedrukt, maar ze vinden volstrekt geen vergelijk in onze wereld. Door de onmededeelbare eigenschappen van de mededeelbare te onderscheiden, verzetten we ons tegen het pantheïsme. dat God helemaal in deze schepping laat opgaan.

De onmededeelbare eigenschappen zullen nu in deze volgorde worden behandeld: onafhankelijkheid, eenvoudigheid, eeuwigheid, overaltegenwoordigheid en onveranderlijkheid.

1. Onafhankelükheid

Dit is die eigenschap van God, waardoor Hij in Zijn Wezen, bestaan en werk van niets of niemand buiten Zichzelf afhankelijk is. Hierin betoont God Zijn hoogheid en soevereiniteit boven alle schepselen.

God is noch in Zijn wil, noch in Zijn kennis, noch in Zijn macht van iemand afhankelijk. Dat sluit ook uit, dat er nog een god zou zijn naast of boven Hem.

Omgekeerd betekent het wel, dat alles en iedereen van Hem afhankelijk is. Alle schepselen zijn afhankelijk wat betreft hun aanzijn en voortbestaan.

Met aanzijn bedoelen we, dat God heeft bepaald waar en wanneer we geboren worden. Mede hierdoor heeft Hij de omstandigheden van ons leven bepaald bv. dat wij met Zijn Woord in aanraking gebracht zijn.

Met voortbestaan bedoelen we, dat we van Hem afhankelijk zijn voor het onderhoud van ons leven. Onze gezondheid, voorspoed en ouderdom enz. ontvangen we van Hem.

2. Eenvoudigheid

Het woord eenvoudigheid wordt hier niet gebruikt zoals in ons dagelijks spraakgebruik. Als wij van iemand zeggen, dat hij eenvoudig is, bedoelen we dat zo iemand nederig is of weinig kennis heeft. Als we van God zeggen dat Hij eenvoudig is, dan wil dat zeggen dat Hij enkelvoudig is. De nadruk ligt op het één van de eenvoudigheid. De eenvoudigheid houdt twee dingen in.

1. Dat Hij alléén God is. Er is slechts één God. Was dit niet zo, dan was God ook niet onafhankelijk. Immers dan was er iemand naast of boven Hem. De eenvoudigheid vloeit dus voort uit de onafhankelijkheid. Hierom duldt God ook geen verering van andere goden.

2. Dat Hij niet samengesteld is. De mens is samengesteld uit ziel en lichaam, waarvan elk zijn eigenschappen heeft. God kent deze samenstelling niet. De lichamelijke eigenschappen, die de Bijbel Hem toekent, zijn alleen een verduidelijking voor ons. Hijzelf is een Geest. Ook de Drieëenheid is hiermee niet in strijd. God bestaat niet uit drie Personen, maar in drie Personen.

3. Eeuwigheid

Onder Gods eeuwigheid verstaan we die eigenschap, waardoor Hij altijd onveranderlijk Dezelfde geweest is en zijn zal. Het bestaan van God is zonder begin en zonder einde, maar het kent ook geen veroudering of verandering. Dit laatste wijst ons erop, dat we Zijn eeuwigheid niet moeten voorstellen als een oneindige verlenging van de tijd. Want God staat boven de tijd, die Hij Zelf geschapen heeft. Tijd en eeuwigheid hebben geen gemeenschap met elkaar. De mens heeft alleen een eeuwigheidsbestemming door zijn onsterfelijke ziel. God kent een eeuwig heden. Zelfs als Hij genoemd wordt de Oude van dagen, dan is dit alleen een menselijke uitdrukking voor de eeuwigheid van God. De Bijbel gebruikt het woord "eeuwig" ook wel in een betrekkelijke zin. We zullen hiervan enkele voorbeelden geven.

- De besnijdenis was het teken in het vlees tot een eeuwig verbond. Het woord "eeuwig" geeft hier de duurzaamheid aan van Gods genadeverbond, zoals Hij het oprichtte met Abraham.

- Een slaaf werd in het sabbatsjaar vrijgelaten. Maar hij kon wel vrijwillig bij zijn heer blijven. Er werd dan symbolisch een priem door zijn oor gestoken en bevestigd aan de deurpost. Zo zou hij eeuwig de dienstknecht van die heer zijn. Eeuwig betekent hier levenslang.

- Mozes spreekt in zijn zegen over de eeuwige heuvelen. Het gaat dan over de onwrikbare vastheid.

- Vaak zegt de Heere Jezus, dat Hij het eeuwige leven geeft. Dan heeft eeuwig de betekenis van nooit meer eindigend.

4. Overaltegenwoordigheid

Met de overaltegenwoordigheid van God bedoelen we Zijn oneindigheid van plaats. Dit geldt Zijn Wezen, maar ook Zijn werking en Zijn wetenschap (alwetendheid).

Hij is op de aarde, waar Hij alle schepselen kent en hun het leven geeft en dat onderhoudt. In het bijzonder tot bescherming van Zijn uitverkorenen.

Hij is in de hemel, waar Hem alles verheerlijkt en waar Hij het leven tot in eeuwigheid meedeelt.

God is ook in de hel met Zijn straffende gerechtigheid en eeuwige toorn als een onuitblusselijk vuur. We moeten nu nog letten op enkele Bijbelvoorbeelden, die in strijd lijken te zijn met Gods overaltegenwoordigheid.

- Als God bij de torenbouw van Babel nederkomt, wil dat niet zeggen, dat Hij daar niet eerder aanwezig was. We hebben hier te maken met een menselijke spreekwijze. God richt Zijn bijzondere aandacht op het zondige streven van de mens.

- Als God niet in de storm, de aardbeving en in het vuur is, maar wel in de stilte, wil dat niets anders zeggen, dan dat God Zich in die stilte aan Elia openbaart en niet in de andere tekenen.

- Wanneer God verre van de goddeloze is, betekent dit dat Hij Zich niet in Zijn vaderlijke liefde aan hem openbaart, noch gemeenschap heeft aan zijn goddeloze daden.

- Als God zegt dat de hemel Zijn troon is, dan is dat een bijzondere openbaring van Zijn heerlijkheid.

Al deze teksten wijzen op de werking van Gods genade en macht, niet op Zijn wezenlijke tegenwoordigheid.

5. Onveranderlükheid

Hiermee wordt bedoeld die eigenschap van God, waardoor Hij altijd Dezelfde blijft. Deze eigenschap hangt ten nauwste samen met de vorige, want Zijn eeuwigheid sluit Zijn onveranderlijkheid in. Wanneer God veranderde, dan zou Hij of beter, of minder moeten worden. Beide zijn onmogelijk.

Ook de Zoon van God veranderde niet, toen Hij mens werd. Hij bleef wat Hij was, nl. waarachtig God, Hij werd, wat Hij niet was, nl. waarachtig mens.

In Zijn werken is God eveneens onveranderlijk. Daarom is er ook geen afval der heiligen mogelijk.

Toch zijn ook hier Bijbelplaatsen, die op het eerste gezicht hiermee in tegenspraak zijn.

- Zo wordt er verschillende keren over het berouw van God gesproken. Maar dit is geen verandering, alsof God spijt zou hebben van Zijn besluiten. In menselijke woorden wordt er dan aangegeven, hoe Hij een dreigend oordeel niet uitvoert. Hij verandert nooit in Zijn besluit.

- Ook het ontsteken van Zijn toorn moet zo opgevat worden. Het is de openbaring van Zijn gramschap over de zonde, die ook weer afgewend kan worden.

- De verandering van plaats is al besproken bij de overaltegenwoordigheid.

Bij al deze Bijbelplaatsen is er sprake van verandering in Zijn werk of in Zijn openbaring. Nooit is er sprake van verandering in het Wezen van God.

Alle eigenschappen zoals ze hier behandeld zijn, noemen we onmededeelbaar, omdat er geen enkele gelijkenis mogelijk is bij de schepselen. Nu moeten we hier bij schepselen niet alleen denken aan de mens, maar ook aan de engelen en de gevallen engelen. Ook zij zijn geschapen en daardoor als schepsel afhankelijk van hun Schepper. Ze zijn wel eeuwig geschapen, maar ze zijn niet van eeuwigheid, zoals God. Als schepsel zijn ze aan een plaats gebonden en niet overal tegenwoordig. Hun volmaakte staat kon door ongehoorzaamheid veranderd wor­ den, waardoor zij duivelen werden. De overigen zijn bevestigd in hun staat van gehoorzaamheid.

Vooral ten aanzien van de duivel moeten we niet vergeten, dat hij volstrekt afhankelijk is van wat God hem toelaat. Bovendien is hij plaatsgebonden en niet alwetend. Hij kent Gods besluiten niet, noch wie uitverkoren zijn. Hij weet niet meer, dan God hem bekend maakt door Zijn daden en spreken. Hij vreest zelfs om naar de hel gestuurd te worden.

Stolwijk,

ds. C.A. van Dieren.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 mei 1992

De Saambinder | 12 Pagina's

De geloofsleer

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 mei 1992

De Saambinder | 12 Pagina's