Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

over ds. W. den Hengst

(2)

Den Helder

In 1888 deed de schrandere Willem den Hengst kandidaatsexamen theologie, met goed gevolg. Op 10 mei volgde een beroep van de gemeente te Den Helder. Voor deze gemeente bleek het moeilijk te zijn orthodoxe predikanten te vinden, die eens bij haar wilden voorgaan; het leek helemaal onmogelijk dat ze een beroep naar de dolerende gemeente van Den Helder zouden aannemen. Vandaar dat men besloot een predikant te zoeken onder de kandidaten van de VU. Als eerste werd Den Hengst beroepen. De beroepsbrief vermeldde een traktement van f 1200, - per jaar en vrij wonen. Kandidaat Den Hengst nam het beroep aan. In de 'Acta van de voorlopig synoden van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken' lezen we over het classicaal examen van de kandidaat: "Te Zaandam had op den 10 Aug. 1888 het examen plaats van den Cand. DEN HENGST, beroepen door de Kerk van den Helder. Hierbij waren als Deputaten tegenwoordig de BB. GEESINK en PLOOS VAN AMSTEL en ook deze candidaat werd tot den dienst des Woords toegelaten".

Op 2 september 1888 verbond hij zich aan zijn eerste gemeente, die zich op 25 september 1887 bij de Dolerenden geschaard had. Kort na de intrede van ds. Den Hengst te Den Helder trad hij in Amsterdam in het huwelijk en wel met de elf jaar jongere Johanna Hendrieka Beijer, geboren op 26 oktober 1870, die hem met vijf kinderen zou overleven. Zij overleed op 30 april 1952.

Dominee Den Hengst heeft zeer veel gedaan voor de opbouw van het kerkelijk leven na de Doleantie in de gemeente van Den Helder. Zoals hij dat eigenlijk geheel zijn leven zou doen, pakte hij de zaken direct met verve aan. Dat bleek wel uit het grote aantal zaken dat werd geregeld op de voor ds. Den Hengst eerste kerkeraadsvergadering op 6 september 1888: de catechisaties, een zondagsschool voor kinderen van 6 tot 10 jaar, de oprichting van een jongelings-en meisjesvereniging, de oprichting van een bibliotheek, de instelling van een kerkelijk bureau en het besluit om de eerstvolgende zondag met de catechismusprediking te beginnen. En het bleef niet bij voorstellen. Een en ander werd ook werkelijkheid. De dominee bleek vol met initiatieven te zitten. Al snel werden zijn werk en zijn wijsheid in Den Helder zeer gewaardeerd.

Dominee Den Hengst beijverde zich in Den Helder ook sterk om plaatselijk een vereniging tot stand te brengen tussen de Afgescheidenen en de Dolerenden. In het Noordhollandse stadje bestond namelijk al lange tijd een Afgescheiden gemeente. Deze gemeente was van oorsprong (sinds 3 juni 1840) een Gereformeerde Gemeente onder 't kruis geweest met als eerste predikant de onder ons uit de geschriften nog wel bekende oefenaar/predikant W.C. Wüst. Op 14 april 1853 had de gemeente zich gevoegd bij de Christelijke Afgescheidenen en sinds 1869 was ze een Christelijke Gereformeerde Gemeente als gevolg van de vereniging tussen de Afgescheidenen en het merendeel der Kruisgemeenten. De moeite van ds. Den Hengst werd in 1892 beloond, het jaar waarin ook landelijk de Afgescheidenen en Dolerenden elkaar vonden en toen als Gereformeerde Kerken voortgingen.

Samen met zijn medebroeder, ds. J.A. Klercq, stelde ds. Den Hengst namelijk een concept-acte op van "voorlopige ineensmelting der beide Gereformeerde kerkformaties te Helder (A en B)". Deze werd bezorgd in alle gezinnen der beide kerkegroepen. Op een gemeentevergadering van 30 oktober 1892 bleek dat niemand bezwaar had tegen de ineensmelting der groepen A en B. Ook heeft ds. Den Hengst nog pogingen ondernomen zijn gemeente ineen te doen smelten met de op dat moment in Den Helder bestaande Vrije Gereformeerde Gemeente, die onder leiding stond van ds. D. Versteeg. Deze predikant had daar met zijn kerkeraad wel oren naar. Ze riepen dan ook de gemeente bij elkaar om de zaak der vereniging te bespreken. Het liep echter op een grote teleurstelling uit. De gemeente wilde er niets van weten.

Een geschiedschrijver van de gemeente van Den Helder heeft van ds. Den Hengst opgetekend: "In hem heeft de Ned. Ger. Gemeente een uitnemend predikant bezeten, die met wijsheid en gematigdheid de zaak des Heeren alhier heeft gediend. Als zijn pogingen, om nader contact met de Chr. Gererformeerden niet zoo goed wilden vlotten, ontmoedigde hem dat niet en het bracht ook geen verwijdering tusschen beide predikanten". In de kerkeraadsvergadering van 2 augustus 1894 deelde ds. Den Hengst mede, dat hij een beroep had ontvangen van de Gereformeerde Kerk te Veenendaal. Een commissie uit de Icericeraad werd benoemd om hem met dit beroep te feüciteren, maar hem tevens ernstig te verzoeken dit beroep niet aan te nemen. Dat mocht echter niet baten. Op 30 september 1894 nam de dominee afscheid van deze gemeente.

Naar Veenendaal

Een week later, op 7 oktober, deed ds. Den Hengst zijn intrede in het dorp van wol en van sigaren. Al op 24 juni had hij te Veenendaal "op proef' gepreekt en begin augustus had hij in Den Helder een deputatie van de Veenendaalse kerkeraad ontvangen. Zelf bezocht hij Veenendaal nog eens op 6 september, waar de pastorie werd bekeken. Men ging derhalve niet over één nacht ijs. Maar uiteindelijk werd het beroep dan toch aangenomen. Bevestigd werd ds. Den Hengst door ds. H.W. van Loon uit Amsterdam, die de aandacht van de kerkeraad van Veenendaal op Den Hengst gevestigd had. En met succes! De kerkeraad was zo verheugd, dat ds. Van Loon een uitgebreid schriftelijk bedankje kreeg voor de geleverde tip!

De nieuwe predikant van de Veenendaalse gemeente ging direct met voortvarendheid te werk om orde op een groot aantal zaken te stellen: van een ordelijk en enigszins gestructureerd kerkelijk leven was op dat ogenblik door verschillende omstandigheden geen sprake. Veel werk werd er door ds. Den Hengst verzet. Al spoedig was er een goed geregelde opbouw van het kerkelijk en gemeentelijk leven. Enkele voorbeelden: een zendingscommissie werd ingesteld; de kraamvrouwen in de gemeente kregen voortaan een bezoekje; de kerkeraadsvergaderingen begonnen voortaan om 19.30 uur en duurden tot uiterlijk 10.15 uur; de ouderlingen kregen opdracht aantekeningen te maken van de afgelegde huisbezoeken, opdat periodiek gerapporteerd kon worden; er kwam een huishoudelijk reglement voor de kerkeraadsvergaderingen en er werd een brede en een smalle kerkeraad ingesteld.

Dominee Den Hengst droeg in alles een steentje bij. Dat niet alleen, hij wenste ook nog extra preekbeurten te beleggen op doordeweekse dagen. Steeds drong hij aan op voortdurende trouw in de bediening der ambten. Dat was kennelijk nodig. Zelfs werd een boetesysteem ingesteld voor het al dan niet met kennisgeving verzuimen van de kerkeraadsvergaderingen:5 cent voor elke keer met kennisgeving en 10 cent voor elke keer zonder kennisgeving; het geld ging respectievelijk naar zending en diaconie.

De actieve predikant ging bovendien enkele keren per jaar in Duitsland preken. Dat gebeurde in de omgeving van Duisburg, waar veel inwoners van de gemeente Veenendaal in die jaren werkten. Opvallend in die tijd was verder nog het betrekkelijk grote aantal tuchtzaken. Zelfs kwam het zo ver dat een broeder uit de kerkeraad onder kerkelijke censuur moest worden gesteld. Het zal ook niet zo'n gemakkelijke kerkeraad geweest zijn. Onder hen waren de in die dagen bekende oefenaar Hiensch, alsmede D.C. van Stempvoort, die het ambt van predikant begeerde. Later zou hij inderdaad predikant worden en wel in 1926 bij de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente te Rotterdam, nadat hij een tijdje geoefend had in de Christelijke Gereformeerde Kerk.

Bezwaren

De gesignaleerde moeilijkheden in de kerkeraad en de vele tuchtzaken hielden ongetwijfeld verband met de bezwaren, die al vrij spoedig na de komst van ds. Den Hengst werden ingebracht tegen zijn verkondiging. In die jaren hing ds. Den Hengst overigens nog wel in navolging van zijn oudleermeester Abraham Kuyper de leer van de veronderstelde wedergeboorte aan, maar erg fanatiek was hij daarin bepaald niet: "Op den kansel toonde hij geen drijver van deze leer te zijn, doch zijn leerlingen werden hierin ter catechisatie onderwezen".

Al op de kerkeraadsvergadering van 11 november 1896 werd gesproken over zijn schriftuitleg. Een en ander leidde zelfs tot weigering van "handgeving" na de dienst. Gelukkig kon dat alles worden uitgepraat en bijgelegd. Echter, in 1907 laaiden de discussies weer op. Onder andere was er verschil van mening over de vragen die aan de belijdeniscatechisanten gesteld werden. Dominee Den Hengst wenste de vragen van Voetius te gaan gebruiken, maar de kerkeraad weigerde dit. Ten diepste ware al deze meningsverschillen terug te voeren op de prediking: het al of niet voorstaan van de leer van de veronderstelde wedergeboorte. Al met al ging het steeds meer broeien. De onrust leidde ook tot opzegging van de hypotheken op de pastorie. Sommigen voorzagen kennelijk de komende breuk.

Een escalatie kon niet uitblijven. Einde 1911 werden openlijk bezwaren gemaakt tegen de prediking van ds. Den Hengst. Maar de predikant had ook bezwaren. Er volgde een rommelige periode, waarop we maar niet gedetailleerd ingaan: ouderlingen traden af, handgeving bleef als regel achterwege. Het zal duidelijk zijn dat de prediking van ds. Den Hengst sinds 1909, toen hij die onvergetelijke ontmoeting had met die eenvoudige vrouw uit zijn gemeente, vijandschap opriep bij een gedeelte van de gemeente en van de kerkeraad. Dominee preekte inmiddels helemaal geen "veronderstellingen" meer. Integendeel; de noodzaak van bekering voor doemschuldige zondaren tot roem van Gods Naam werd het hart van de prediking.

Dominee Den Hengst ontving beroepen: van Ouderkerk, van Kamerik, van Middelharnis. Maar hij gevoelde dat hij ondanks alle problemen moest blijven. Tegenstand en murmurering in zijn hart werden gebroken. En de Heere ging voort met aan hem waar te maken wat een vrome dichter eens zong: "Hij helpt niet enkel dragen, maar draagt ons zelf ook meê".

Breuk

Op 28 april 1913 vond kerkvisitatie plaats. Bevreemdend is, dat er weinig van vermeld staat in de notulen. Het bleek echter stilte voor de storm te zijn. Op zondag 1 juni 1913 deelde de dominee in de kerkdienst mee, dat er in de daaropvolgende week geen catechisaties zouden worden gehouden. De kerkeraad was van dat besluit niet op de hoogte. Achteraf werd duidelijk dat ds. Den Hengst geen reden had opgegeven voor het afzeggen van de catechisaties, omdat hij nog niet wist of hij wel predikant zou blijven. Duidelijkheid kwam er echter spoedig. Door middel van een brief van 4 juni 1913 deelde ds. Den Hengst mee, dat hij "door de loop der omstandigheden verhaast, een stap heeft moeten nemen dien hij reeds lang had voorzien", dat hij zijn ambt als Dienaar des Woords van de Gereformeerde Kerken neerlegde en dat hij het lidmaatschap van de kerk moest opzeggen. En dit alles "door de onhoudbare toestand in de gemeente en om de geest van het neo-calvinisme dat in meerderheid de gereformeerde kerken bezielt". Hij kon zich "door de verandering die korte jaren geleden door Gods genade bij hem plaats heeft gehad" hiermee niet verenigen.

Op donderdag 5 juni werden in een brede kerkeraadsvergadering ten huize van broeder Van Stempvoort deze brief en de consequenties ervan besproken. Staande de vergadering werd een bericht van ontvangst aan ds. Den Hengst gezonden met de mededeling dat nadere berichten nog zouden volgen. De breuk was op deze donderdag, 5 juni 1913, een feit. De dominee mocht nog tot uiterlijk 15 oktober 1913 in de pastorie blijven wonen. Wel werd hij met spoed gemaand een andere woning te zoeken.

De gemeente werd door middel van een afkondiging van de kansel op zondag 8 juni in kennis gesteld van het feit dat ds. Den Hengst zijn ambt in de Gereformeerde Kerken had neergelegd en dat hij zich ook als lid had onttrokken. Diezelfde dag ging de dominee voor in een godsdienstoefening in het Lokaal voor Christelijke belangen aan het Verlaat (bij het Zwaaiplein).

Twee weken na zijn uittreding zou ds. Den Hengst voorgaan in de Gereformeerde Kerk van Middelharnis. Hij schreef deze preekbeurt af, maar toen de kerkeraad van Middelharnis liet weten het toch zeer op prijs te stellen als hij kwam, voldeed ds. Den Hengst aan dit verzoek. En de gemeente zong Psalm 119 vers 33:

Gij hebt veel goeds bij Uwen knecht gedaan; Hem, naar Uw woord, gered uit al zijn noden; Leer mij, o HEER, een goeden zin verstaan. En wetenschap, der dwazen waan ontvloden; Wijs Gij mij zelf den weg der waarheid aan. Naardien ik heb geloofd aan Uw geboden.

Overigens werd er nog wel een klacht ingediend bij de classis over het feit dat deze gemeente een predikant had laten voorgaan, die geen lid meer was van de Gereformeerde Kerken, maar uit vrees Middelharnis te verliezen, heeft men toen de zaak maar in de doofpot gestopt.

Veenendaal,

J. Schipper.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1993

De Saambinder | 12 Pagina's

Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1993

De Saambinder | 12 Pagina's