Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

En zie, een melaatse kwam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

En zie, een melaatse kwam

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

MEDITATIE

Heere, indien Gij wilt. Gij kunt mij reinigen.

Mattheüs 8 : 2.

Velen hebben de Bergrede van Israels Grote Profeet gehoord. De scharen zijn ontzet over Zijn leer, zo hadden zij de waarheid nog nimmer horen spreken. Ademloos hebben zij geluisterd naar de woorden van Hem, Die de Opperste wijsheid wordt genaamd. In hun oren klinkt de laatste boodschap. "En de slagregen is nedergevallen en de waterstromen zijn gekomen en de winden hebben gewaaid en zijn tegen dat huis aangeslagen en het is gevallen en zijn val was groot". Diep onder de indruk van hetgeen zij hebben gehoord, ziet de schare naar de Leraar van Israels God gezonden. Zij voelen het, dit is bijzonder, zo iets kan een mens van zichzelf niet voortbrengen. In verwondering roepen zij uit: "Deze leert als Machthebbende en niet als de schriftgeleerden". Zijn preek is anders dan dat zij gewend waren om te horen, dit moet een Godgeleerde zijn.

Dan zien zij Jezus de berg afklimmen, waarop Hij gesproken had. Ook de scharen, welke Zijn woorden hebben gehoord, volgen naar beneden. Zoals het onder de Joden als oosters volk gebruik is, druk sprekend en gebaren makend. Zij zijn het beslist met zijn rede eens. Hij heeft hun wel voldaan deze rabby van Nazareth. Maar toch, dat alles is niet de bedoeling Gods. Duidelijk wordt ons dat, als Gods Woord ons bepaalt bij een andere hoorder. "En zie een melaatse kwam". Ook hij heeft de Bergrede beluisterd, maar dan als van verre, als een buitenstaander, hij hoort immers nergens meer bij! Hij is melaats! Lukas schrijft van hem: Er kwam een man vol melaatsheid". De persoon waarover het gaat, is met een afgrijselijke ziekte besmet. De melaatsheid is de meest ongeneeslijke en besmettelijkste kwaal, welke denkbaar is. Naar Lev. 13 : 14 is een beschrijving gegeven, hoe zo'n iemand zich moest gedragen. Volgens de wet was hij onrein verklaard, als iemand hem naderde moest hij roepen: Onrein, onrein". Zijn kleren moest hij scheuren, opdat te zien zou zijn, dat daar een levende dode ging. Blootshoofds en met de lippen bewonden leefde hij buiten de gemeenschap van de zijnen. Zelfs de minste aanraking was verboden. Als een uitgestotene leefde hij, de dood inwachtend. Wat een vreselijke zaak is het toch wel om zo over de wereld te moeten gaan. Doch vergeten wij toch niet, dat het beeld van de melaatse ons tekent, onze diepe doodstaat voor God. Ook wij zijn door de zondemelaatsheid verstoten uit de gemeenschap met God. Al onze zintuigen zijn aangetast, wij leven onder het oordeel des doods, ieder ogenblik kan onze laatste snik zijn, de dood wenkt ieder uur. De bezol­ diging van de zonde is de dood. Van de melaatse lezen wij: En hij kwam".

De Bergrede is door hem niet alleen gehoord, maar ook verstaan. Zijn ogen zijn geopend voor Hem, Die kwam om te verlossen van het grootste kwaad en te brengen tot het hoogste goed. In de woorden van Jezus is voor hem de enige mogelijkheid om genezen te worden verklaard en door het geschonken geloof heeft de Heere daar werkzaamheden mee gegeven. Hij kwam, als melaats, als een hopeloze in zichzelf Hij dringt door de schare, zijn kwaal bekend makend.

Hoort hem roepen: "Melaats, melaats". Angstig wijkt de schare uiteen. Van zo'n melaatse moeten zij niets hebben. Zie, wat een dwaze schare, zij hebben Jezus' bergrede gehoord, zij hebben Hem gezien, zij praten over Hem, maar wij lezen niet, dat zij met de melaatse aan Jezus' voeten zijn terecht gekomen. De melaatse kwam en de andere evangelisten beschrijven ons hoe hij is gekomen. Lukas schrijft: "En vallende op de knieën". Marcus schrijft: "Op zijn aangezicht vallende!" Het is duidelijk wat daar mee wordt bedoeld. Hij bukt zo laag mogelijk voor God, hij kent zijn onwaarde en zijn verlorenheid en als een verwerpelijk mens, ja als een worm wil hij zich voor God vernederen. De schare is dat niet onbekend gebleven. Een onreine aan de voeten van Jezus kan niet verborgen blijven.

Daar ligt een mens, door de wet veroordeeld en buiten gesloten, te bedelen om genade. Onmachtig om zichzelf te helpen is er voor deze melaatse maar één toevlucht meer over. Zijn bede is kort en waar: "Heere, indien Gij wilt. Gij kunt mij reinigen". Hij zegt niet: "Gij kunt het, reinigt mij". Maar indien Gij wilt. Daarin betuigt de melaatse, dat hij de Heere vrijlaat, maar niet loslaat. Wel doorleeft hij, dat de Heere aan hem niets verplicht is. Hij twijfelt niet aan het alvermogen Gods, maar hij weet dat hij nergens recht op heeft. Hij weet waarom hij Jezus nodig heeft, de dood zit er achter, zijn kwaal dringt hem, de nood drijft hem, de liefde trekt hem. Het is een schreeuw om behoudenis als hij uitroept: "Reinigt mij!" Geheel melaats van de voetzool tot de hoofdschedel toe moet hij niet half, niet een klein beetje, maar geheel genezen worden. Hij moet van zijn dodelijke kwaal worden verlost. Het kan ook geen uitstel meer hebben, ieder ogenblik kan het oordeel komen. Voor dezulken wordt vervuld:

Gij hebt mijn weeklacht en geschrei Veranderd in een blijde rei; Mijn zak ontbonden, en mij weer Met vreugd omgord; opdat mijn eer Niet zwijg; Zo klimt Uw lof naar boven:

Mijn God, U zal ik eeuwig loven.

Aan de voet van de berg, waar Jezus Zijn Bergrede heeft uitgesproken, worden wij bepaald bij het genadewonder aan een melaatse. Aan zijn dodelijke kwaal ontdekt heeft hij door genade zijn toevlucht mogen nemen tot de enige Geneesmeester in Israël. Ontdekt aan zijn kwaal heeft hij het voorrecht gehad ontdekt te worden aan zijn onvermogen om zichzelf te reinigen. De Heilige Geest heeft daarna zijn ogen geopend voor de persoon en de bediening van Christus. Aan de voeten van Christus vinden wij deze melaatse. Zijn bede is kort, zijn nood is groot, zijn verwachting is niet ijdel. De vrucht zou openbaren, dat er een werk van genade in zijn hart is gewerkt.

In zijn gebed heeft hij de Heere mogen vrijverklaren en toch mogen vasthouden. Ieder mocht het horen wat er in zijn hart leefde. Duidelijk voor ieder verstaanbaar heeft hij uitgeroepen: "Heere, indien Gij wilt. Gij kunt mij reinigen".

Zulk een noodgeschrei wil de Heere verhoren.

Over de verhoring van het gebed lezen wij verschillende zaken. De aandacht wordt door de evangelisten bepaald bij Sions Borg. Markus schrijft van Hem: "En Jezus met innerlijke ontferming bewogen zijnde, strekte de hand uit en raakte hem aan". Het hart van Jezus is bewogen, als hij ziet in welke staat de melaatse verkeert.

De melaatse is immers één van Zijn schapen, welke van eeuwigheid aan Hem toebetrouwd zijn? Voor deze moest hij immers ook de prijs der zielen betalen? Ook deze melaatse is een lieveling des Vaders en een woonplaats van de Heilige Geest. Het ingewand Gods rommelde van barmhartigheid, ook over deze melaatse. Hier is werk voor de Knecht des Vaders. Hij kwam niet om gediend te worden, maar om te dienen. Gezonde mensen in eigen oog hebben geen geneesmeester nodig. Brave mensen hebben geen verzoening nodig. Opgeknapte mensen hebben geen reiniging nodig. Verdienstelijke mensen hebben geen zondeprijs nodig. Rechthebbende mensen hebben geen bedekking nodig. Maar deze melaatse heeft niets als een melaats, ten dode opgetekend leven. Alleen genade kan hem nog redden. Dat het voor ons toch tot onderzoek mocht wezen.

"Waartoe zal mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? " zegt de Heere! Ik ben zat van de brandoffers uwer rammen en het smeer der vette beesten en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken.

Brengt niet meer vergeefs offer, het reukwerk is Mij een gruwel; de nieuwe maanden en sabbatten en het bijeen roepen der vergaderingen vermag ik niet, het is ongerechtigheid, zelfs de verbodsdagen. Wanneer gij uw gebed vermenigvuldigt hoor Ik niet; want Uw handen zijn vol bloed.

De Heere doorziet onze bedoelingen. Hij weet waarom wij ijveren en wijst al onze vermeende verdienstelijkheid af

In het grote Godsgericht zal alleen het bloed van Christus ons bestaan voor God kunnen zijn. Als een om genade bedelende melaatse, zal de Heere ons leren, de enige Weg die ten leven leidt. Christus' daad is voor de grote scharen onbegrijpelijk. Wie wil nu een melaatse aanraken? Volgens de wet moet zo iemand ook onrein verklaard worden! Wat komt de blindheid van het schepsel toch telkens weer openbaar. Zij hebben van Jezus gehoord, zij hebben Jezus gezien, zij hebben Jezus horen spreken, en Zijn ware bediening is hun volkomen onbekend. Zij weten niet dat Hij deze onreinheid wegneemt. Zijn leven is een waarborg voor een ten dode opgetekend mens. Zie de hand van Jezus op het hoofd van de melaatse. De Hemel is er over ver- wonderd, de engelen zijn er blijde om. Door deze daad betoont Christus met een melaatse gemeenschap te willen hebben. Hij is immers in de nood en dood van Zijn volk ingedaald? Het is een machtwoord dat klinkt onder aan de berg. Een machtwoord dat de hel doet sidderen en de vijanden beschaamt. Een machtwoord dat voor de melaatse de hemel in het hart doet kennen. Het dringt door tot in het binnenste des hemels, hoor het, beluister het: "IK WIL, WORDT GEREINIGD!" Zijn woord is een wilsdaad. Zijn wil is ook de wil van Zijn Vader. Het is een openbaring van Zijn werk. Hij is de Fontein geopend tegen de zonde. Melaatse zondaren worden in deze Fontein genezen. De vrucht van Zijn bediening komt terstond openbaar. De schare ziet het, maar de melaatse beleeft het. Dat wij het niet vergeten zouden. Niet het zien, niet de beschouwing, maar de persoonlijke ervaring zal ons deel moeten zijn. Terstond werd hij van zijn melaatsheid gereinigd. Ieder kan het zien wat de Heere gedaan heeft. De verbroken gemeenschap is nu hersteld, hij mag weer opgaan naar het huis en de gemeenschap met God. Het leven heeft over de dood getriomfeerd. Wat troostvol is zulk een boodschap voor melaatse zondaren, voor zulken gaat de hoop gloren, het geeft hen Hem aan te kleven en te bedelen: Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen,

Nooddruftigen zal Hij verschonen; Aan armen, uit gena. Zijn hulpe ter verlossing tonen; Hij slaat hun zielen ga. Als hen geweld en list bestrijden, Al gaat, het nog zo hoog; Hun bloed, hun tranen en hun lijden Zijn dierbaar in Zijn oog.

Kootwijkerbroek,

ds. P. Blok.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 februari 1994

De Saambinder | 12 Pagina's

En zie, een melaatse kwam

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 februari 1994

De Saambinder | 12 Pagina's