Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wonderlijke liefdedienst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wonderlijke liefdedienst

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

EPominK

"Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest ter plaatse mijner vreemdelingschappen ". Psalm 119 : 54.

Gasten en vreemdelingen op aarde zijn in zekere zin alle mensen. Niemand heeft hier op aarde immers een blijvende stad. Alle mensen zijn slechts als doortrekkende reizigers. Reizigers naar de grote dag der eeuwigheid, zij trekken door op de weg naar dood en graf. Alle mensen gevoelen zich echter geen vreemdeling. In het hart van de mens leeft wat de dichter van Psalm 49 zegt:

"Mijn huis zal eeuwig staan, van kind tot kind gedurig overgaan". Wij zijn vreemdelingen tegen wil en dank. Wij vinden in de wereld ons thuis. Wij hechten ons met alle begeerten en verwachtingen zó vast als zou het laatste uur nooit slaan. De psalmist echter en met hem ook elk kind van God, kunnen zich op aarde niet thuis voelen. Hun hart gaat uit naar een ander, een beter vaderland. Een vaderland dat Boven is en een stad die fundamenten heeft, waarvan de Kunstenaar en Bouwmeester de eeuwige God is. Door genade hebben zij leren verstaan, dat de Heere hen hier slechts een tijdelijke plaats en roeping heeft gegeven. De aarde is hun geworden een plaats der vreemdelingschappen. Het worden gasten en vreemdelingen. Als de oude Jacob voor farao staat,

dan zegt hij: "De dagen der jaren mijner vreemdelingschappen zijn 130 jaren". En de dichter van psalm 119 zelf zegt: "Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet". En de apostel getuigt van de aartsvaders: "En hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren". Een gast of een vreemdeling heeft geen blijvende stad en geen blijvende woonplaats, daar waar hij als vreemdeling verkeert. Hij is er maar tijdelijk. Hij verblijft er maar voor even. Hij trekt er alleen maar door. Want in werkelijkheid zijn wij hier maar voor korte tijd. En dan gaat de mens naar zijn eeuwig huis. Dan verreist hij voor eeuwig naar een eeuwig wel of een eeuwig wee. Want de dag gaat als kaf voorbij. Door de zonde hebben wij het rechte vaderland verloren en de deur van het vaderhuis toegeworpen. Wij zijn God kwijt en daarom alles kwijt. Bovendien is het alles eigen schuld. Door onze afval van de levende God zijn wij ontaarde zwervelingen geworden en liggen met de ganse wereld verdoemelijk voor God. Gevallen beelddragers, zonder tehuis. Want wij hebben tegen God gezondigd, wij vergramden God, de God des Levens. En als wij nooit met diepe schaamte en in grote verslagenheid des harten en in de erkenning rechtvaardig de dood verdiend te hebben, begeerden gewassen te worden in het dierbare bloed van Christus, dan blijft de toorn Gods eeuwig op ons. Want de bezoldiging der zonde is de dood. Maar nu gaat hier de dichter zingen: "Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest ter plaatse mijner vreemdelingschappen".

Want temidden van de reis door de woestijn van dit leven is er toch ook een gelukkig vreemdelingschap. Een welgelukzalig vreemdelingschap in het hart van een volk, dat door genade heimwee leerde krijgen naar de God, waarvan het gehele mensengeslacht is afgedwaald en naar het huis waaruit zij zijn uitgedwaald. Een volk dat tot hun bittere smart hun gescheiden staat leerde gevoelen en bewenen. Het gaat betreuren wat zij verloren hebben en gaat iets leren kennen van die oprechte verslagenheid van een arm zondaar voor God. Zij hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij de Heere in te wonen.

En in het land hunner vreemdelingschappen zuchten zij onder de verdorvenheid van hun hart, onder het gedurig afzwerven van de Heere. Zij zuchten tot God onder het gemis van 's Heeren nabijheid en het verlangen naar die dierbare Christus. En diep in hun ziel ligt het verlangen om van de inwonende en aanklevende zonde geheel verlost te zijn en zonder zonde voor de Heere te leven. En in het hart kan de begeerte zo sterk zijn om eeuwig met Christus verenigd te zijn, om altijd de Koning te zien in Zijn schoonheid, om altijd met de Heere te wezen.

En bij dat alles ervaren zij met Job: "Heeft niet de mens een strijd op aarde". Want daar is de strijd in alle verdrietelijkheden en alle moeiten van het leven als gevolg van de zonde. Maar nu heeft de Heere Zijn kinderen op reis door dit leven iets gegeven waardoor Hij hun kracht en moed vernieuwt, hun hoop en liefde verlevendigt en hun geest verkwikt.

Het zijn, zegt de dichter, "Uwe inzettingen". Want de Heere laat de Zijnen niet ongetroost de woestijn van dit leven doortrekken. Maar leunende op de staf van Zijn woord en Zijn inzettingen, gaan zij van kracht tot kracht; een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion. "Uwe inzettingen", het zijn Gods geboden, Gods ordinantiën, zoals Hij deze gegeven heeft in Zijn woord en in Zijn heilige sacramenten. Het zijn de voorsmaken, welke zij ontvangen van de zaligheid, van de blijdschap en troost, welke hen eeuwig wacht. Bij die inzettingen mogen zij leven, en door die inzettingen worden zij getroost en verkwikt. Die inzettingen zijn hun een getuigenis van Gods barmhartigheden die roemen tegen een welverdiend oordeel in hun leven. Maar zij zijn ook voor hen een getuigenis van Gods eeuwige liefde.

In het land hunner vreemdelingschappen zijn het de Elims met de 12 waterfonteinen, waarbij zij uitroepen: "Heere het is goed dat wij hier zijn". Die inzettingen heeft de Heere aan Zijn volk gegeven als handwijzers op reis naar Kanaan, die hun toeroepen: "Hoop op God, sla 't oog naar boven". Die inzettingen verkondigen hun dat God gedachten des vredes gedacht heeft over een in zichzelf schuldig en verdoemelijk volk. Daarom brengen die inzettingen hun zo dikwijls een goede tijding uit een ver land, die hun toeroept: "Indien wij ontrouw zijn. Hij blijft getrouw. Hij kan Zichzelven niet verloochenen". De dichter zingt: "Zij zijn mij gezangen geweest". Het rechte gezang dat God op het hoogst verheerlijkte, is verstoord sinds wij van God zijn afgevallen. O, ware het niet dat er Eén geweest is. Die vrijwillig het Huis des Vaders wilde verlaten, nooit had er meer sprake kunnen zijn van een nieuw lied en van nieuw leven tot Gods eer.

Christus wilde Zijn gezegende voetstappen zetten in het land Zijner vreemdelingschap, opdat Hij de inzettingen Zijns Vaders zou vervullen. Van die inzettingen kon Hij zeggen: "Zij zijn Mij gezangen geweest". Zingende stond Hij aan de ingang van Zijn lijden. Het was Zijn spijze de wil van Zijn Vader te doen.

En in het zwaarste lijden heeft Hij gewillig het geëiste rantsoen opgewogen, heeft Hij de eeuwige toorn Gods gedragen, heeft Hij de bittere beker des lijdens geledigd. En na alle gerechtigheid volbracht te hebben, leeft Hij nu verhoogd aan de rechterhand Zijns Vaders om altijd voor de Zijnen te bidden. Hij heeft ze in Zijn handpalmen gegraveerd en Hij draagt hen in Zijn hart. En al is er daarom dan nog veel in hun leven wat hen de blijdschap ontneemt, tóch geeft de Heere in de weg van Zijn inzettingen bij tijden stof tot zingen. En wanneer de inzettingen des Heeren hen op reis door de woestijn van dit leven bij ogenblikken als gezangen in de oren mogen klinken, mogen de ware pelgrims het hoofd een ogenblik uit de gebreken opheffen en met Asaf instemmen:

"Wien heb ik nevens U in de hemel, nevens U lust mij ook niets op de aarde, bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijn harten en mijn deel in eeuwigheid".

Rijssen,

ds. J.M. Kleppe.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 1994

De Saambinder | 12 Pagina's

Wonderlijke liefdedienst

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juli 1994

De Saambinder | 12 Pagina's