Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bevrijding en vrijheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bevrijding en vrijheid

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Het vorige artikel ging over de moderne vrijheid. Deze bestaat in de mogelijkheid van de rede om te werken aan menselijke voonntgang en in een autonome morele keuze ter realisering van menselijke verlangens.

De vrijheid zoals de Bijbel daarvan spreekt

Het bijbelse spreken over bevrijding en vrijheid laat zich niet invoegen in het betekenisveld van de moderne vrijheid. De bijbelse vrijheid is niet onaards maar heeft wel een eigen karakter. Ik ga dat na door te letten op een aantal kernwoorden voor vrijheid, eerst uit het Oude Testament, daama uit het Nieuwe Testament. Aan deze aanpak zitten gevaren. De afzonderlijke teksten kunnen onderbelicht worden en daarmee het concrete fiinctioneren van de vrijheid. Zo zijn er vele schriftplaatsen waar de woorden voor vrijheid en bevrijding niet staan, maar de zaak ervan ten volle fianctioneert. Maar we moeten ons nu eenmaal beperken.

Het Oude Testament

In veel bijbelse theologieën van het Oude Testament staat te lezen dat de uittocht uit Egypte het beheersende en centrale thema is van het Oude Testament. Hiervan is veel waar. In het kader van ons onderwerp moet echter worden bedacht dat het Oude Testament niet begint met Exodus 12 en 13 (de uittocht), ook niet met Genesis 12 (de roeping van Abraham), maar met Genesis 1-3. De mens is geschapen om in vrijheid het goede te doen, te leven tot Gods eer en het welzijn van de naaste. Deze vrijheid is met de zondeval verloren gegaan. Het is goed te bedenken dat overal waar in het Oude Testament wordt gesproken over de bevrijding van Israël het om mensen gaat van na Genesis 3. Dus om mensen die persoonlijke redding en bevrijding nodig hebben.

Het Oude Testament kent verschillende werkwoorden voor bevrijden. We richtten ons op de drie belangrijkste: ga'al, padah en jasja. Aan het einde geef ik een samenvatting van de gevonden resultaten.

Ga'al

Het hebreeuwse werkwoord ga'al betekent lossen, verlossen en bevrijden. Bijbelse begrippen als losprijs en losser zijn hiervan afgeleid. Het woord functioneerde oorspronkelijk in Israels wetten. In Leviticus 25 is sprake van terugkoop van zowel door armoede verkocht bezit als van een Israëliet die zich aan een vreemde als slaaf heeft verkocht. Deze terugkoop was de taak van de losser. Op hem rustte ook de plicht van het zwagerhuwelijk. De losser huwde de weduwe van een overleden broer om voor deze kinderen te verwekken en zo de familie in stand te houden. De losser was ook de bloedwreker. Hij bracht het vergoten bloed, dat aan de moordenaar kleefde, terug in de familie.

Ga'al heeft een achtergrond in de relatie tot de HEERE als de God van het verbond. Hij gaf het land aan de Israëliet die het niet blijvend mocht verliezen. Hij had het volk uit Egypte bevrijd, daarom mocht de Israëliet niet blijvend slaaf zijn. De heilsbetekenis van de losser blijkt ook in het verder ftinctioneren van ga'al in het Oude Testament. De Heere is de Beschermer (go'el) van de zwakke ten overstaan van een machtige tegenstander (Spr. 23 : 10). Hij is Jobs Verlosser als deze van zijn recht wordt beroofd en door zijn vrienden is teleurgesteld (Job 19:25).

Bij de profeten wordt ga'al gebruikt om de bevrijding uit Egypte aan te duiden. De terugkeer uit Babel wordt gezien als een tweede en overtreffende Exodus (Jes. 51 : 10, 11). De Heilige Israels is de Verlosser die Zijn volk hersteh (Jes. 43 : 14, 44 : 20 e.v). Perzië ontvangt daarvoor geen echt losgeld, maar de volken worden als losgeld voor Israël gegeven (Jes. 43 : 3, 4). Bij de profeten is ook sprake van een uiteindelijk herstel van Israël. "En er zal een Verlosser tot Sion komen, namelijk voor hen die zich bekeren van de overtreding in Jakob" (Jes. 59 : 20, vergelijk Romeinen 11 : 26).

Padah

Het werkwoord padah komt minder vaak voor dan ga'al. De betekenis is loskopen, losmaken, bevrijden. Het wordt gebruikt in verband met het loskopen van een meisje uit slavernij, waarin ze door armoede en schuld was terechtgekomen. De loskoop kan verband houden met het feit dat haar heer genoeg van haar heeft (Ex. 21 : 7-11). In Leviticus 19 : 20 gaat het om loskoop van een slavin die gemeenschap heeft gehad met iemand die haar wil trouwen, maar haar nog niet heeft losgekocht en dus het eigendomsrecht van haar heer heeft geschonden. Job 6 : 23 en Psalm 49 : 9 spreken in meer algemene zin van de loskoop uit de hand van tirannen en de onmogelijke loskoop uit de macht van de dood.

In de godsdienstige wetgeving betrof padah de loskoop van eerstgeboren mensen en dieren op wie de Heere recht had. Onreine dieren werden losgekocht voor kleinvee of geld (Ex. 34 : 20, Lev. 27 : 27). De eerstgeboren Israëlieten werden losgekocht door de levieten in hun plaats te stellen (Num. 3:40-51).

Uit dit alles blijkt het verschil tussen ga'al en padah. Bij ga'al is sprake van loskoop van iemand of iets waarop de familie rechtsbetrekking heeft. Een oorspronkelijke situatie wordt hersteld. Bij padah is daarvan niet zo duidelijk sprake. Het gaat meer algemeen om de handeling van loskoop op grond van tegenwaarde. Men heeft daarbij geen recht op het los te kopen wezen. Het behoort God toe.

Padah wordt ook gebruikt in de verhouding tussen God en Israël. De Heere is Degene Die verlost. We zien dit heel duidelijk in de Psalmen als gebeden wordt om de verlossing van de individuele Israëliet (Ps. 119 : 34) of van Israël als volk (Ps. 25 : 22) of ook als wordt gedankt voor de verlossing (Ps. 71 : 23). Het gaat dan om bevrijding van ziekte, doodsgevaar, vervolging door vijanden en de zonde (Ps. 130 : 8). Ook wordt gedacht aan de uiteindelijke verlossing van de dood. "Maar God zal mijn ziel van het geweld van het graf verlossen" (Ps. 49 : 16).

Bij de profeten maar ook in Deuteronomium komt padah niet zoveel voor. Het wijst op de bevrijding uit Egypte (Micha 6 : 4) en op de bevrijding in het heden. Zo spreekt Hosea 7 : 13 over de niet meer mogelijke loskoop uit de hand van de Assyriërs. Tenslotte wijst dit werkwoord ook op de toekomstige bevrijding, bijvoorbeeld uit de ballingschap in Babel (Jes. 55 : 11).

Jasja

Het derde werkwoord, jasja, betekent helpen, redden, bevrijden. Het komt in het Oude Testament meer voor dan ga'al en padah samen. Met name in de Psalmen en bij Jesaja wordt het veel gebezigd. Het is twijfelachtig of de grondbetekenis 'ruimte maken' is, zoals vaak wordt gezegd. De woordstam is terug te zien in eigennamen als Jesaja, Hosea en Jozua.

Jasja wijst op menselijke hulp bij arbeid (Ex. 2 : 17) en oorlog (Richt. 12 : 2). Ook komen we het werkwoord tegen in de sfeer van het recht. Bij onrecht weerklinkt een noodgeschreeuw waarbij de hoorder de plicht tot hulp heeft (Deut. 22 : 27). Met name de koning is vaak adres voor de vraag om hulp (2 Sam. 14:4).

In de Psalmen wordt de klacht aangeheven met het oog op reddend ingrijpen door de Heere. Redding betekent dat de Heere Zijn Aangezicht laat lichten, dus dat Hij persoonlijk aanwezig is (Ps. 31 : 17). Daarom is de Heere de God des heils (Ps. 18 : 47). De redding bestaat in de overwinning in de heilige oorlog, maar ook in het verschaffen van gerechtigheid, kracht, recht, zegen, genade en licht.

De profeten gebruiken jasja in de strijd tegen de vreemde goden. Vooral Jesaja en Jeremia beklemtonen dat alleen de Heere redt en niet de afgoden. Het karakter van het redden door God blijkt duidelijk in de richterentijd. Richters worden ook verlossers genoemd (Richt. 3 : 9, 15). Als Israël in nood is vanwege het herhaalde verlaten van God is het de Heere die op het hulpgeroep een verlosser zendt. We zien hier het genadekarakter van Gods redding waarvan ook elders in het Oude Testament sprake is (1 Sam. 17 : 47, Jes.30:15).

Samenvatting

We ronden de bespreking van de oudtestamentische gegevens af met enkele conclusies.

1. Centraal staat de notie van de uittocht uit Egypte. Deze mag niet geïsoleerd worden van Genesis 3: e mens die de zonde is toegevallen. Evenzeer dient beklemtoond te worden dat de uittocht staat tegen de achtergrond van Gods eenzijdige verbondstrouw. In Ex. 2 : 23-25 lezen we van Israels roepen uit de nood. En God hoorde hun gekerm en God gedacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob. En God zag de kinderen Israels aan en God kende hen. Aanzien en kennen om Gods verbond. God gedenkt aan Zijn verbond op Israels geroep.

2. Het heilsfeit van de uittocht krijgt in Israels wetten uitbreiding naar de aanwezige (sociale) structuren van Israël als volk van het oude Nabije Oosten. Israëlieten zijn Gods knechten en daarom niet blijvend eigendom van anderen (Lev. 25 : 55).

3. De uittocht en de uitwerking ervan in Israels wetten gaan functioneren in de verhouding tussen God en Israël, zoals profeten en psalmdichters daar­ van getuigen.

4. De bevrijding bestaat in redding van de machten van onderdrukking, ziekte en dood en van de wortel van deze alle: e zonde. Deze bevrijding heeft tot doel het dienen van God. Mozes roept de farao op Israël te laten gaan opdat het God diene in de woestijn (Ex. 4 : 22, 23 en 5 : 1 ). We zien dit ook in verband tussen de aanhef van de Tien Geboden en deze geboden.

Zeist,

B. van Ojen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 mei 1996

De Saambinder | 12 Pagina's

Bevrijding en vrijheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 mei 1996

De Saambinder | 12 Pagina's