BIJBELSTUDIES
De brief aan de gemeente van Thyatire
Openb. 2:18-29.
(2)
Goddelijke alwetendheid
Christus stelt Zich in deze brief dus voor als Degene, "Die Zijn ogen heeft als een vlam vuurs, en Zijn voeten zijn blinkend koper gelijk". Die vlammende ogen doorzien alles. Zij leggen alles bloot. Zij zien ook alles in de gemeente van Thyatire. Hoor de alwetende Koning dan spreken in vers 19: "Ik weet uw werken, en liefde, en dienst, en geloof, en uw lijdzaamheid, en uw werken, en dat de laatste meer zijn dan de eerste". Wij Icomen het steeds weer tegen in deze zeven brieven, dat de veriioogde Christus zegt: "Ik weet". Steeds opnieuw worden wij in de zeven brieven gewezen op die alwetendheid. Wat zien die ogen in ons kerkelijk leven? Wij zijn zo ver van huis. De kerkelijke schuld is zo groot. Niet dat wij zouden mogen vergeten wat de Heere ons nog gelaten heeft! Er is nog een volk dat de Heere vreest. Het Woord des Heeren wordt nog verkondigd. Er zijn nog vele zegeningen. De hand Gods mag en moet daarin gezien en erkend worden. Maar als die vlammende ogen de kerk doorschouwen, wat zien die ogen dan? Onze schuld is zo groot. Er is zoveel onheilige kerkelijke verscheurdheid, waardoor Gods kinderen soms geheel langs elkaar heenleven. Er zijn zo weinig geloofsoefeningen. Wij horen zo weinig van waarachtige bekeringen. Is het geen aanklacht dat onze jongelui zo weinig horen en zo weinig merken van de vreze des Heeren? En wenen wij over dat alles? Ervaren wij dat alles als onze schuld voor God? Of is er sprake van een gewenningsproces? Denk erom, dat die vlammende ogen overal doorheen zien, door onze uiterlijke rechtzinnigheid, door onze lauwheid en halfslachtigheid, door ons kerkelijk triomfantalisme. Mochten wij eens als schuldigen voor God buigen en over kerkmuren en door kerkmuren heen elkander zo eens ontmoeten. Mocht de Heilige Geest de hof van de kerk eens doorwaaien. Is er een volk dat daar naar uitziet en dat daarom worstelt?
Nog veel om te prijzen
Wat zagen die vlammende ogen in de gemeente van Thyatire? Christus zegt: "Ik weet uw werken". Er waren nog goede werken in Thyatire. Wat zijn goede werken? Vruchten des geloofs. Toon mij uw geloof uit uw werken. Het zaligmakende geloof kwam openbaar in werken des geloofs. Dat kan ook niet anders, want het is onmogelijk dat iemand, die door het geloof Christus is ingelijfd, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Eén vraag: Wat zien onze jongelui vandaag van die werken? Vervolgens spreekt Christus in vers 19 over liefde. Waar geloof is, waar goede werken zijn, daar is ook liefde. Liefde tot God en liefde tot de naaste. Die liefde gaat wenen over de zonde, maar weet ook van het hartelijke verlangen om tot eer van God te mogen leven. Die liefde kan niet rusten buiten Christus, weet van bewogenheid met het zieleheil van de naaste. In de derde plaats spreekt Christus in vers 19 over dienst. Er was in Thyatire een dienen van God en van de naaste. Dient elkander door de liefde, zo zegt de apostel ergens. Dat kan alleen als wij bediend worden. Uit Christus. Anders is er geen dienen maar heersen. Christus spreekt ook over geloof. Dat is het zaligmakende geloof. Het leven des geloofs is een stervend leven. Sterven in zichzelf om Christus alleen over te mogen houden. Dat leven des geloofs is: Hij moet wassen en ik minder worden. De vlammende ogen van Christus merkten ook op, dat er in de gemeente lijdzaamheid was. Dat is geduld. Geduldig mocht men het kruis dragen, achter Christus en in Zijn voetstappen. Ook toen de weg al moeilijker werd en het kruis al zwaarder. Van onszelf zijn wij zo lijdzaam niet, maar alleen als het geloofsoog mag rusten op Christus dan is er die lijdzaamheid. Laat ons de loopbaan lopen met lijdzaamheid, ziende op de Overste Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus (Hebr. 12).
Wat zagen die vlammende ogen nog meer? "En uw werken, en dat de laatste meer zijn dan de eerste". Wat betekent dat? Wel, de laatste werken waren meer dan de eerste werken. Er was dus sprake van toename in die werken des geloofs. Net andersom als in Efeze: daar was verachtering in de liefde. Hier was juist toename. Al meer kwam de liefde en het geloof openbaar. Wat is het een voortecht wanneer de alwetende Zaligmaker een dergelijke toename mag opmerken in een gemeente, maar ook in het persoonlijk leven!
Wij zouden zeggen, wat was Thyatire een gezegende gemeente. De alwetende Koning vond er veel om te prijzen. En dat was niet omdat die gemeente zo voortreffelijk was, maar dat was Zijn eigen werk. Christus prijst nooit ons werk, maar altijd Zijn eigen werk. Nogmaals, wat zou Christus van ons kerkelijk leven moeten zeggen? En van ons persoonlijk leven?
Ook een andere kant
Toch zagen die vlammende ogen ook nog wat anders in die gemeente van Thyatire. Er was namelijk sprake van een machtige verleiding. Daartegen trad men in de gemeente niet op. "Maar Ik heb enige weinige dingen tegen u, dat gij de vrouw Jezabel, die zichzelve zegt een profetes te zijn, laat leren, en Mijn dienstknechten verleiden, dat zij hoereren en afgodenoiïer eten" (vers 20).
Jezabel of Izebel is voor ons natuurlijk een bekende naam. De naam herinnert ons aan de vrouw van Achab, die Israël verleidde tot afgodendienst. Die naam zal hier zeker symbolisch zijn bedoeld. Het wil zeggen, dat er sprake was van verleiding tot afgodendienst. Moeten wij hier in letterlijke zin aan een vrouw denken, die de gemeente van Thyatire verleidde tot afgodendienst en ontucht? Volgens sommigen is zulks het geval. Volgens anderen wordt hier alleen de geest der verleiding, die door de gemeente ging, aangeduid. Deze geest uit de afgrond zou dan zinnebeeldig als een vrouw zijn voorgesteld. Hoe dat ook zijn moge, maar wat was er nu precies aan de hand? Wel, dat had te maken met die gilden, die vakbonden, die waren opgedragen aan een of andere afgod, waarover ik in het vorige artikel schreef. Een christen kon daar geen lid van zijn. Vanwege de afgodische feesten die daaraan waren verbonden. Maar dat betekende wel, dat men dan in het maatschappelijke leven geboycot werd. Als men winkelier was, dan liepen velen de winkel voorbij. Als men timmerman was, dan kreeg men geen opdrachten meer. En wat leerde nu Jezabel? Dat men gerust lid kon zijn van zo'n vakbond, ook al behoorde men tot de gemeente. Dat men gerust mee kon doen met die afgodische feesten. Zij keurde de zonde niet goed, maar zij leerde, dat het juist goed was als men de diepten van satan leerde kennen. Al die geboden en al die regels van wat wel en wat niet geoorloofd is, achtte zij geheel overbodig. Uiteindelijk ging zij ervan uit dat het lichamelijke van geen enkele betekenis is. Daarom achtte zij het van geen enkel belang wat men at of dronk. Men kon, volgens haar, zonder bezwaar afgodenoffer eten en meedoen met die afgodische feesten. Ook al eindigden die feesten vaak in ontucht. Want dat betrof uiteindelijk alleen maar het lichaam en het lichamelijke achtte zij onbelangrijk. Het ging volgens haar, om de geest. Een volgende maal hopen wij nog wat nader op dit alles in te gaan.
Zeist,
ds. J.J. van Eckeveld.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juni 1997
De Saambinder | 12 Pagina's