Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BIJBELSTUDIES

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BIJBELSTUDIES

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De brief aan de gemeente van Sardis

Hand. 3:1-6.

(2)

Het oordeel van de Alwetende

De alwetende Christus zegt hier dus tot de gemeente van Sardis: Ik weet uw werken. Hoe waren dan de werken van de gemeente van Sardis? Hoe ontdekkend klinkt het: "Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, en gij zijt dood" (vers 1). Men kan dus de naam hebben, dat men leeft en toch dood zijn. Dat kan gelden voor een gemeente. Wat zou de Koning van de kerk van ons kerkelijk leven moeten zeggen?

Iemand heeft gezegd, dat de zonde van Sardis de zonde van de alledaagsheid was. Wij zouden ook kunnen zeggen, dat de goddienst in de gemeente van Sardis een sleurgodsdienst was. Dan gaat men naar de kerk, men hoort het Woord, men geeft zijn gaven voor de dienst des Heeren, maar toch is alles sleur. Gij zijt dood, zegt Christus. En dat, terwijl ieder dacht, dat het zo goed ging in de gemeente van Sardis. Een kenmerk van sleurgodsdienst is doorgaans zelfgenoegzaamheid: Wat gaat het goed in de gemeente; er is rust en vrede; de kerk zit 's zondags vol; het verenigingsleven bloeit; enzovoort. Daar laat men zich dan op voorstaan. Maar de vraag moet gesteld worden, of het wel écht goed gaat. Is er wel waarachtig geestelijk leven? Of zit alles maar aan de buitenkant? Is er de levende gemeenschap met Christus? Is er de honger en de dorst naar Zijn gerechtigheid? De verhoogde Christus zegt: Ik weet! Hij is met de uiterlijke schijn niet tevreden.

Hoe staat het vandaag met de gemeente?

Hoe is het vandaag gesteld met ons kerkelijk leven? De opkomst bij de kerkdiensten is over het algemeen goed. Er heerst op de meeste plaatsen rust en vrede. Wij zijn zuiver in de leer. In veel gemeenten functioneert het verenigingsleven. Wij doen aan zending en evangelisatie. En zo zouden wij de lijst nog langer kunnen maken! Jawel, maar wij zijn toch niet terechtgekomen in kerkelijke zelfgenoegzaamheid'? Wij zijn toch niet terechtgekomen in een sleurgodsdienst? Christus zegt ook vandaag: Ik weet! Wat ligt er verborgen achter alle schijn? Waar zijn de waarachtige bekeringen? Waar is het roepen uit de diepte tot de levende God? Waar is de liefde? Waar is het levende geloof? Waar zijn de vruchten van het geestelijke leven? Verschrikkelijk als Christus van ons zeggen moet: "Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, en gij zijt dood". Ontzaglijk oordeel over een zelfgenoegzaam kerkelijk leven, waarin het ware leven meer en meer is gaan ontbreken. Dat wij toch niet genoeg zouden hebben aan wat voor uiterlijke schijn ook, maar dat het ons te doen zou zijn om waarachtig leven.

Hoe staat het met ons persoonlijk leven?

Men kan dus de naam hebben dat men leeft en toch dood zijn. Dat geldt niet alleen het kerkelijk leven, maar ook het persoonlijke leven. Ook wij persoonlijk kunnen de naam hebben dat wij leven, zonder het ware leven te kennen. Wij kunnen een naam hebben bij Gods kinderen, met hen meepraten over het geestelijke leven, deelnemen aan de bediening van het Heilig Avondmaal, menen dat het goed met ons staat voor de eeuwigheid. En met dat alles kunnen wij toch dood zijn, geestelijk dood. Met dat alles kan het ware leven ten enenmale ontbreken. U kunt voor mensen en voor uzelf de schijn ophouden, maar voor de Alwetende niet. Wat een ernstige waarschuwing treffen wij hier dan aan. Er zullen mensen zijn voor wie het straks een verschrikkelijke teleurstelling zal zijn. Altijd gemeend de hemel in te gaan, in Zijn naam geprofeteerd en tekenen gedaan, en toch te zullen horen: Ik heb u nooit gekend, gaat weg van Mij. Wat een ontmaskering zal dat zijn! Er zullen ook mensen zijn voor wie het straks een onuitsprekelijke verwondering zal betekenen. Voor Gods kinderen geloofden zij het hartelijk en zij gunden het hen ook, terwijl zij het voor zichzelf niet konden geloven, maar nochtans was er dat dorsten naar Jezus en Zijn gerechtigheid. Wat een wonder dan straks te zullen horen: Komt in!

De grote vraag is echter waar wij, wij persoonlijk, zullen zijn. Als straks de dood komt, waar zal ik dan zijn? Dat is toch de levensvraag. Gods kinderen willen eerlijk zalig worden, omdat zij door God eerlijk worden gemaakt. Zij worden zo bang voor zelfbedrog, omdat zij hun eigen bedrieglijke hart hebben leren kennen. Zij krijgen daarom behoefte aan zelfonderzoek. Zij komen erachter dat zij zichzelf niet onderzoeken kunnen en daarom wordt het hun gebed: Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op de eeuwige weg (Psalm 139 : 23-24).

De huichelaar is bang voor zelfonderzoek. Maar laat het ons echter mogen aangrijpen, dat wij de naam kunnen hebben dat wij leven en toch dood kunnen zijn. Laten wij toch vrezen voor ons eigen bedrieglijke hart. Laten wij toch ernst maken met het woord van de apostel onszelf te beproeven, of wij in het geloof zijn. Verschrikkelijk als dit oordeel van de verhoogde Christus, Die door alle uiterlijkheid heenziet, ons zou gelden. Dan beter duizendmaal gevreesd dan eenmaal vergist.

Waakzaamheid nodig

"Zijt wakende", zo vervolgt Christus hier daarom in het tweede vers. Weest waakzaam. Wordt wakker. De gemeente sudderde in een zelfgenoegzame sleurgodsdienst rustig door. Maar Christus zegt: Wordt wakker, want u slaapt de slaap van sleur en uiterlijke godsdienstigheid die niet anders is dan de slaap des doods. Wat zal dat geweest zijn toen deze brief in de gemeente van Sardis werd voorgelezen. Men meende dat het zo goed ging en nu dit woord van Christus! Wordt wakker, dat wil zeggen dat u slaapt. U slaapt de slaap van de dood. Christus windt er in deze brief geen doekjes om. Hij legt de zonde bloot. Dat doet Hij in het leven van al Zijn kinderen door de ontdekkende bediening van Zijn Geest. Dan wordt de zonde blootgelegd in het licht van Zijn heilige alwetendheid.

En toch is het nog Zijn liefde, dat Hij de gemeente van Sardis zo ontdekkend aanspreekt. Hij had rechtvaardig tot die gemeente kunnen zeggen: Slaap maar rustig door. Hij had de gemeente voorgoed ten onder kunnen laten gaan. Maar dat doet Hij nog niet. In Zijn goedheid zegt Hij het: Wordt toch wakker; komt toch tot inkeer. Maar een dode kan toch niet wakker worden? Dat kan ook niet. En toch zegt Hij het: Ontwaakt, gij die slaapt, en staat op uit de doden! Waarom? Omdat een dode niet wakker kan worden, maar omdat Christus een dode wel wakker maken kan. Omdat Zijn Woord met kracht is, goddelijke daad is. Dan kunnen wij weer denken aan die zeven Geesten Gods, waarover in het eerste vers gesproken wordt. Hij heeft die zeven Geesten in Zijn hand. Als Hij Zijn Geest uitzendt, komt er leven in die dorre doodsbeenderen. Waar Hij met kracht en met majesteit spreekt door Zijn Geest in het dode zondaarshart, daar brengt Hijzelf het leven mee. Daar is Zijn Woord tegelijk daad. Is dat niet de ervaring van allen, die de Heere vrezen? En daarom, doden zullen horen de stem van de Zone Gods en die Zijn stem gehoord hebben, zullen leven!

Zeist,

ds. J.J. van Eckeveld.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juli 1997

De Saambinder | 12 Pagina's

BIJBELSTUDIES

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juli 1997

De Saambinder | 12 Pagina's