Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Om de gemeentezang te "schragen"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Om de gemeentezang te "schragen"

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

- "niet luchtig en vluchtig" en met "waardigheid en verhevenheid" -

(1)

Van de preek in een Hongaarse gereformeerde gemeente kunnen wij, Nederlanders, niets verstaan. Maar het beluisteren van haar gemeentezang kan een eenzame vreemdeling ontroeren. Vele jaren geleden hoorde ik in de kerk aan het Kalvin tèr te Boedapest Psalm 42 zingen. Niet ritmisch. Ik hoorde mensen in een onverstaanbare taal dezelfde klacht en jubel verwoorden als thuis. Dat brengt iets teweeg. Evenals die dienst te Nagydobronye in de Oekraïne.

De Hongaarse gereformeerde gemeente in de laatstgenoemde plaats behielp zich nog met een voorzanger. Orgel én liedboek ontbraken in de monumentale, door honderden kerkgangers gevulde kerk. De opperzangmeester stond op de galerij en riep telkens luid de volgende regel door de kerk. Vervolgens zette hij elke regel op de juiste toonhoogte in. Fraai? Wie zou dat willen beweren? Wel authentiek. Er was geen andere mogelijkheid in die jaren.

Wie na zulke ervaringen terugkeert in Nederland, verblijdt zich over het feit dat onze kerkgebouwen doorgaans voorzien zijn van een orgel. Onregelmatigheden in de gemeentezang waaraan hij zich voorheen weleens wat ergerde, blijken dan een beetje betrekkelijk. Niettemin blijft overeind wat Adr. Kousemaker ooit antwoordde op een kwestie in zijn Vragenboekje voor a.s. organisten: "Wat is de bedoeling van de begeleiding van de gemeentezang door middel van het orgel? De zang te schragen."

De hoofdzaak van dit verhaal wordt gevormd door de vriendelijke vraag aan de gemeente om vooral naar het orgel te luisteren. Laat het onze cultuur zo kenmerkende individualisme - "ik vind dat wij een beetje sneller moeten zingen"; of: "het moet niet zo vlug" - toch de toon niet aangeven in de gereformeerde eredienst.

Onmisbaar

Oorspronkelijk kende de christelijke kerk geen orgel. De Byzantijnse keizer Constantinus Copronymus zond aan de Frankische heerser Pippijn de Korte (714-768) een klein pneumatisch orgel. Het vond weldra een plaats in de liturgie en gaf daaraan de muzikale achtergrond. Maar het diende nimmer tot begeleiding van het gezang. Dat gebeurde pas geruime tijd na de Reformatie. Tegenstand tegen orgels in de eredienst hield trouwens lang stand. Zo noemde de synode van de Free Presbyterian Church of Scotland in een brief aan de deputaten buitenlandse kerken van de Gereformeerde Gemeenten in maart 1937 "het gebruik van instrumentale muziek in de eredienst" "onder andere" als eerste reden waarom van een correspondentieband geen sprake zou kunnen zijn. Zij stonden trouwens niet alleen in die afwijzing. Hoewel stellig op andere gronden. De destijds bekende Groningse hoogleraar dr. G. van der Leeuw was van mening dat de invoering van orgelbegeleiding voor de gemeentezang in de zeventiende eeuw het kerkgezang heeft geschaad. "Het kerklied, de hymne, verloor een stuk van zijn liedkarakter en de voordracht verloor in zuiverheid en soberheid", zo schreef hij in zijn boek over "Liturgiek". Desondanks aanvaardde hij het orgel als "onmisbaar voor de begeleiding van de huidige gemeentezang". Laten wij daar bij aansluiten.

Orgel en organisten

"Luister naar het orgel", zo vroeg ik vriendelijk. Dat betekent niet dat een organist kan doen waar hij zin in heeft. Het antwoord op een andere vraag uit het al genoemde boekje van Kousemaker - "welke taak heeft een organist in de dienst? - luidt: "De verzorging van het muzikale gedeelte van de liturgie". Mag en passant en zonder welke vereniging dan ook in de wielen te willen rijden, het dienend karakter van deze taak toch nog wel een keer worden onderstreept? Van der Leeuw, niet al te vleiend voor het vlees: "De organist bedenke, dat zijn spel geheel liturgisch gebonden moet zijn: voor virtuose effecten is in de dienst geen plaats. Voorzover het orgelspel begeleidt, bedenke de speler, dat hij een geestelijk volkslied begeleidt en dat hij niet een substituut-orkest is bij een kooruitvoering. (...) De ware onzinnelijke schoonheid van de kerkzang wordt door het orgel geschaad. Niettemin blijft de taak van de organist hoogst belangrijk".

Gezangen?

Het gaat in dit verhaal niet over gezangen. Maar ook daaromtrent hebben gemeenteleden en voorgangers al heel wat gevochten. Sommigen worden niet moe te benadrukken dat het onze vaderen in de Afscheiding niet ging om het zingen in de eredienst van een lied, dat niet een psalm is. "Neen", zeggen zij, "het ging tegen die boze bundel der Evangelische Gezangen als geheel; tegen de inhoud van sommige liederen en tegen de dwang." Anderen verklaren met klem dat juist door gezangen gemakkelijk ketterijen de kerk worden binnengezongen. Ds. Th. van der Groe had overigens soortgelijke vrees bij het invoeren van de psalmberijming van 1773. In een biddagpreek over Jesaja 24 : 5 verklaart hij: "En gave de Heere dat de tegenwoordig ondernomen verandering van ons oude, gezegende kerkelijk gezangboek geen voet en aanleiding mocht geven tot een verdere verandering van onze goede beproefde liturgische en symbolische vaststellingen van leer en kerkedienst in de toekomstige tijd! Want de menigte jeukt en verlangt toch nu naar nieuwigheid en verandering." Hij was bevreesd dat de tijdgeest achter deze vernieuwing zat en dat deze afbreuk zou doen aan de zuiverheid van de leer.

Zingen in de kerk

Luister naar het orgel! Jawel, maar het zingen van de gemeente heeft al vaak de gemoederen beroerd. De gereformeerde predikant A.H. van Minnen beschrijft in een uitgaafje uit 1935 over De uitbreiding onzer kerkgezangen hoe het door invoering van de berijming van 1773 in Maassluis tot een oproer kwam. Maar hij voegt daaraan toe: "Eigenlijk ging het daar ter plaatse nog niet eens over de nieuw ingevoerde berijming, maar veeleer over het vlugge tempo van zingen, dat men wilde invoeren. Er kwamen twee partijen: die van de oude en die van de nieuwe zangwijze. De eerste meende dat het de stichtelijkheid van het gezang bevorderde de noten zolang mogelijk aan te houden en het gezang te 5 "versieren" met allerlei gedraai tussen de noten; op en neer, als de golven van de zee. De andere wilde dit afgeschaft en vlug, zonder gedraai zingen. Die strijd over al of niet gedraai, draaide bijkans op moord en doodslag uit."

In elk geval zal ds. W. a Brakel, die zingen omschrijft als "een godsdienstige oefening in welke men met een gepaste buiging der stem God bidt, dankt en looft", zo'n tumult hebben afgekeurd.

De onenigheid was wel te verklaren. Ds. H. Hasper schrijft in zijn standaardwerk over Calvijns beginsel voor de zang in de eredienst: "Geen gemeente was muzikaal ontwikkeld. De doorsnee kerkganger zag in zijn psalmboekje of de lijn van de melodie steeg of daalde, maar zij bleef voor hem een geheimenis. Hij zong de wijzen, die hij op het gehoor geleerd had." De auteur is van mening "dat er in de Gereformeerde Kerken van Nederland in de achttiende eeuw allerongelukkigst gezongen is en dat de geleerde musicologische vertogen in geen enkel opzicht dienstig zijn geweest tot verbetering van de kerkzang. De gemeenteleden van honderden Gereformeerde Kerken trokken er zich niets van aan en vergenoegden zich met het rekken van de noten tot hun adem op was. In plaats van een gehele versregel in een ademtocht te zingen, zong men bij het inademen en het uitademen samen een noot." Laten wij aannemen dat er bij Van Minnen en Hasper sprake was van een fikse overdrijving, 't Is maar wat iemand gewend is. Toch zijn zulke verhalen niet van alle waarheid ontbloot. Ds. J. van Iperen vertelt in zijn van 1777 daterend boekwerk over de Kerkelijke Historie van het Psalm-Gezang der Christenen, van de dagen der apostelen af tot op onze tegenwoordige tyd toe: en inzonderheid van onze verbeterde Nederduitsche Psalmberyminge over de aandrang van de twee Gerechten te Vlaardingen en Vlaardinger-Ambacht op vlugger zingen in mei 1775. De voorzanger verkortte zijn gezang, "op 't horlogie; en daar hy twaalf minuten over een vers gezongen had, zong hy er nu elf minuten over."

Calvijn

Toen Calvijn in 1541 uit Straatsburg terugkeerde naar Geneve was daar nog steeds geen gemeentezang ingevoerd. "Het verblijf te Straatsburg en het zangonderricht aan de jeugd daar heeft Calvijn versterkt in zijn opvatting betreffende het hoge belang van het religieuze lied en het zingen van de gemeente, " schrijft dr. T. Brienen in De liturgie bij Johannes Calvijn. Waarschijnlijk was in die tijd het feit dat er gezongen moest worden belangrijker dan hoe dat zou klinken. Toch heeft de Reformatie volgens Van der Leeuw grote nadruk gelegd op de eis van verstaanbaarheid en begrijpelijkheid van het in de eredienst gesproken en gezongen woord.

Daar komt nog iets bij. De wereld zingt bij haar festijn haar lied. De gelovigen zingen in de eredienst tot lof van God. Zal dit laatste het geval zijn, dan moet in het zingen de ziel zich uiten en moet zich openbaren wat in het hart omgaat. De volgende twee artikelen komen daarop terug. De al genoemde Groninger hoogleraar schreef dat "het kerklied een eenstemmig volkslied is, dat uiting geeft aan het geloof der gemeente". Stellig lopen zijn en onze gemeentebeschouwing uiteen. Maar eenstemmig zijn wij ongetwijfeld over de kwestie dat de gemeente een eenheid moet vormen. Laat dan ook iedere kerkganger persoonlijk luisteren naar de werkelijk dienende organist, zodat de gemeente in haar zang een eenheid vormen kan.

En laten wij ons wachten voor individualisme waarbij het merkwaardige toch altijd weer is dat alle mensen ongeveer tegelijk aan het eind van een psalmvers ophouden met zingen.

Overeenstemming

J.R. Luth zegt in zijn doctoraalscriptie over Het tempo van de Geneefse Psalmmelodieën dat we "eigenlijk niets weten van het zingen in Geneve". Hij concludeert wel dat het tempo vrij hoog moet zijn geweest. Laat dat ons overigens niet aansporen om naar verandering te staan. Maar er bestaat ook een verslag van een gevluchte jonge Vlaming, die te Straatsburg de diensten onder leiding van Calvijn bijwoonde en van het zingen zegt, dat de psalmen "door allen samen (worden) gezongen, zowel mannen als vrouwen, in een schone overeenstemming...". "In een schone overeenstemming": kan dat ook gezegd worden van de gemeentezang in onze kerk? Mag ons zingen het karakter dragen van "niet luchtig en vluchtig", maar met "waardigheid en verhevenheid? " Moeten ook in dit opzicht niet alle dingen ordelijk geschieden? (Wordt vervolgd)

Apeldoorn,

G. Roos.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 februari 2000

De Saambinder | 12 Pagina's

Om de gemeentezang te

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 februari 2000

De Saambinder | 12 Pagina's