Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verbond en prediking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verbond en prediking

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

We willen in een zestal artikelen in ons kerkelijk blad eens nadenken over het onderwerp 'verbond en prediking'. Het is niet de bedoeling uitvoerig te schrijven over het verbond zelf, of een brede uiteenzetting te geven over de prediking. De vraag, waar het ons in dit verband om gaat, is deze: welke invloed heeft de verbondsbeschouwing op de prediking? Of, met andere woorden gezegd: in hoeverre heeft de opvatting van een predikant over het verbond gevolgen voor de wijze waarop hij in de prediking de gemeente aanspreekt? We willen het onderwerp ditmaal vooral kerkhistorisch benaderen en ons daarin beperken tot wat men wel aanduidt als de 'kleine kerkgeschiedenis', de geschiedenis van de gereformeerde gezindte in de negentiende en twintigste eeuw. Zouden we het breder opzetten, dan zouden de artikelen veel te uitgebreid worden - en in de negentiende en twintigste eeuw vinden we nu eenmaal de wortels van ons eigen kerkverband! Wij stellen ons voor, eerst het verband na te gaan tussen de verbondsbeschouwing en de prediking bij de Afgescheidenen in de negentiende eeuw, vervolgens bij dr. Abraham Kuyper en daarna bij de kerken die zijn voortgekomen uit de Doleantie van 1886 en de Vrijmaking van 1944. Het zal ons blijken dat dezelfde vragen en strijdpunten die onze gemeenten in hun geschiedenis hebben gekend, ook bij anderen steeds weer opduiken. Tenslotte vragen wij ons af hoe de verhouding tussen verbond en prediking wordt gezien binnen onze Gereformeerde Gemeenten.

Verbondsbeschouwing en prediking bij de nazaten van de Afscheiding

In het jaar 1834 vond in het Groningse Ulrum de Afscheiding plaats. Wie zich verdiept in de geschiedenis van de kerken, die uit de Afscheiding van 1834 voortgekomen zijn, zal bemerken dat dezelfde vragen rond verbond en doop, aanbod van genade en beloften des verbonds, die in zo menig kerkverband in de twintigste eeuw tot strijd en beroering aanleiding gaven, ook de kerken van de Afscheiding intens hebben bezig gehouden. Wie er zich wat meer in verdiepen wil, kan te rade gaan bij boeken als dat van dr. H. Bouwman, De crisis der jeugd (1914), van dr. E. Smilde, Een eeuw van strijd over verbond en doop (1946) - let eens op de titel! - en van prof. C. Veenhof, Prediking en uitverkiezing (1959). Kritisch lezen is overigens wel een vereiste! Bij het lezen van deze werken wordt wel duidelijk dat over de vragen rond verbond en prediking onder de Afgescheidenen nogal verschillend werd gedacht. Veenhof signaleert in zijn reeds genoemd boek drie stromingen in de 'Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerk', zoals dit kerkverband toen heette (blz. 13). Hij schrijft: 'De éne werd wel de "Drentse richting" genoemd. De andere, die van Brummelkamp en de zijnen, duidde men vaak als de "Gelderse" aan. Het spreekt als vanzelf, dat de grens tussen deze twee stromingen niet scherp valt te trekken. En voorts, dat er een grote middengroep bestond, welke zich persé niet bij een of andere richting wilde laten onderbrengen.' Wij kunnen - een beetje generaliserend - zeggen, dat de Drentsen zich sterk oriënteerden op de Nadere Reformatie en behoudend waren in kwesties van levensstijl en ambtsgewaad. De Geldersen wilden zich in exegese en dogmatiek meer richten op Calvijn en stelden zich in praktische kwesties wat 'rekkelijker' op. Als duidelijke vertegenwoordigers van de Drentsen zijn te noemen ds. H. Joffers van 's-Gravenhage en prof. T.F. de Haan. Representatief voor de opvattingen van de Geldersen was een man als de reeds genoemde prof. A. Brummelkamp.

Hoe staat het nu precies met de opvattingen over het verbond en de prediking onder de Afgescheidenen? Er zijn duidelijk verschillende lijnen te onderscheiden. Op de berucht geworden synode van Utrecht in 1837 kwam het tot een breuk. Ds. H. de Cock kwam met enkele andere broeders uit het Noorden scherp tegenover ds. H.R Scholte van Doeveren te staan. Het conflict betrof de kerkorde, maar óók de leer. Een nieuwe kerkorde werd aanvaard. Dat bleek een heilloze ontwikkeling, die tot een scheur leidde. Op de synode van 1840 werd deze kerkorde wel weer terzijde gesteld, maar daarmee was de breuk niet geheeld. De geschillen betreffende de leer waren daarvoor te diep ingrijpend. De Utrechtse synode had vijf artikelen opgesteld, die handelden over het doen van openbare belijdenis en over de manier waarop men de gemeente moest beschouwen. Deze artikelen werden fel bekritiseerd door ds. H. de Cock, maar ook van de zijde van de Kruisgemeenten, die los van de Afgescheidenen waren komen te staan. Aan het einde van de synodale beraadslagingen werd door ds. H.R Scholte, de scriba, een nadere verklaring opgesteld van de vijf artikelen. Met deze verklaring stemde tenslotte ds. H. de Cock, op sterke aandrang van ds. A.C. van Raalte, schoorvoetend in. Het wederzijds wantrouwen was hier echter niet mee weggeno­ men. In de volgende jaren tekenen zich steeds duidelijker twee lijnen af onder de Afgescheidenen. Daar is aan de ene kant de opvatting, dat het verbond der genade beheerst wordt door de uitverkiezing; anderzijds komen wij de gedachte tegen, dat het genadeverbond bestaat in een aanbieding van de zaligheid. Op beide opvattingen willen wij nog iets dieper ingaan.

Het verbond beheerst door de verkiezing

Voor alle duidelijkheid: wie het verbond der genade beschouwt als door de verkiezing beheerst, bedoelt daarmee dat alleen de uitverkorenen wezenlijk in het verbond zijn. Anders geformuleerd: voor de eeuwigheid is beslissend of wij verkoren zijn, niet of wij het teken des verbonds dragen. Dat laatste is zeker niet onbelangrijk, maar de doop zal ons op zichzelf net zomin behouden als de besnijdenis destijds degenen die leefden onder de oude bedeling van het verbond. Het zal ons niet verwonderen ds. Hendrik de Cock aan te treffen onder degenen die het verbond der genade beschouwden als beheerst door de verkiezing. Hij sprak die opvatting uit in een brochure, getiteld Wederleggende beschouwing en ontwikkeling van het leerstuk des Heiligen Doops. Het is aardig om te weten dat De Cock dit boekje schreef tijdens de zittingsduur (!) van de synode van 1837. Verder heeft ook de bekende ds. H. Joffers zich uitgesproken over het verbond. Hij was van mening dat het genadeverbond in de eeuwigheid werd gesloten en in de tijd bekend gemaakt of opgericht. De toepassing van het genadeverbond geschiedt door God Zelf, en dat alleen in de uitverkorenen. Die toepassing vindt plaats op de door God bepaalde tijd, hetzij in de kinderjaren, hetzij op latere leeftijd. De Heilige Doop is volgens dominee Joffers alléén voor de uitverkorenen zegel van het genadeverbond. Voor de verworpenen is de Doop slechts een '- bloot teken'. En dan komt Joffers met een heel opmerkelijke stelling, namelijk dat wij alle kinderen van de kerk, hetzij ze bekeerd of onbekeerd zijn, voor bondelingen en uitverkorenen moeten aanzien! Hij schrijft dan letterlijk in zijn boekje De kinderdoop, met zijn grond en vrucht (1865): 'Al zijn de kinderen der kerk ook in hoogen ouderdom en nog onbekeerd, zo zij de kerk geen reden van afsnijding hebben gegeven, en zoolang zij door de kerk niet op grond van Gods Woord zijn uitgeworpen of afgesneden, zoolang mogen zij niet anders, als voor bondelingen worden aangezien.'

Het is niet verwonderlijk, dat de vrijgemaakt-gereformeerde Prof. C. Veenhof, die ook overigens van Joffers' opvattingen weinig moest hebben, hier een lijn zag lopen naar dr. A. Kuyper. Evenmin kan het ons na kennisneming van een en ander verwonderen dat ds. Ledeboer zich in de kringen van de Afgescheidenen niet zo thuis voelde. Onder de Afgescheidenen die vasthielden aan de nauwe band tussen verbond en verkiezing, is ook ds. Simon van Velzen te noemen. Hij schreef in 1857 een tweetal artikelen in De Bazuin (het officiële weekblad van de Afgescheidenen) over de eerste doopvraag, met name over het 'in Christus geheiligd zijn' van de kinderen. In die artikelen onderstreepte Van Velzen de nauwe band tussen Gods eeuwige verkiezing en de onveranderlijkheid van het genadeverbond. Van Velzen geloofde niet dat alle gedoopte kinderen ook hoofd voor hoofd de zaligheid beërven zullen. Helaas sprak ook hij als zijn mening uit dat wij de kinderen der gelovigen moeten 'houden voor' geheiligden in Christus, totdat het tegendeel uit hun gedrag wordt gezien. We hopen in een volgend artikel te zien dat lang niet alle Afgescheidenen meenden dat het verbond der genade door Gods verkiezing wordt beheerst. Er werden ook heel andere geluiden gehoord!

(Wordt vervolgd)

Capelle aan den Ussel,

ds. A. Moerkerken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 april 2001

De Saambinder | 12 Pagina's

Verbond en prediking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 april 2001

De Saambinder | 12 Pagina's