Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nehemia bij de muren van Jeruzalem

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nehemia bij de muren van Jeruzalem

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nehemia 2

(3)

De overheden door Nehemia ingelicht

Aanvankelijk had Nehemia niemand iets gezegd over zijn plannen. Maar nadat hij zijn inspectietocht gehouden had rond Jeruzalem om de toestand van de muren met eigen ogen te zien, riep hij de "priesteren, en de edelen, en de overheden" samen. Dat wil dus zeggen de leidslieden van het volk. Nu achtte hij de tijd gekomen om hen in te lichten. "Toen zeide ik tot hen: Gijlieden ziet de ellende, waarin wij zijn, dat Jeruzalem woest is, en haar poorten met vuur verbrand zijn; komt en laat ons Jeruzalems muur opbouwen; opdat wij niet meer een versmaadheid zijn." (vers 17). Nehemia wekte de overheden dus op om onder zijn leiding de muur van Jeruzalem te herbouwen. Daarbij wees hij hun op de goede hand Gods: "En ik gaf hen te kennen de hand mijns Gods, Die goed over mij geweest was, als ook de woorden des konings, die hij tot mij gesproken had." (vers 18). Hij bemoedigde de overheden door hem te wijzen op de volmacht van de koning, die hij ontvangen had. Maar hij bemoedigde hen bovenal door hen te wijzen op de goede hand Gods. De Heere had tot dusver de weg wonderlijk gebaand. Zou Hij dan ook verder niet geven wat nodig is? Zou Hij dan half werk doen? Wat is dat een bemoediging voor het geloof als die goede hand Gods mag worden opgemerkt. Zou Hij, Die tot hiertoe hielp, dan ook niet verder helpen?

Nee, Nehemia zweeg niet over de hand des Heeren. Hij sprak erover. Mag u dat ook wel eens doen vanuit uw eigen leven? Als het hart vol is van het werk Gods, zou de mond dan niet overlopen? Dan kan men toch niet zwijgen van die goede hand des Heeren? Dan wordt het toch waar, wat Psalm 66:8 (berijmd) zingt: Komt luistert toe, gij Godgezinden, Gij, die den HEER van harte vreest. Hoort, wat mij God deed ondervinden,

Wat hij gedaan heeft aan mijn geest. Door de woorden van Nehemia werden de overheden zo bemoedigd, dat zij Nehemia van harte bijvielen en tot hem zeiden: "Laat ons op zijn.

dat wij bouwen; en zij sterkten hun handen ten goede." (vers 18). Zo kan de een tot bemoediging zijn voor de ander. Het is niet goed om te verzwijgen Wie de Heere voor u geweest is. Het is tot Zijn eer om goed van God te spreken. Maar het kan ook anderen opwekken en tot bemoediging voor anderen zijn.

Bijtende spot van de vijanden

Nehemia is er echter ook achter gekomen, dat satan nooit stil zit. De vijanden bleken klaar wakker te zijn. Er wordt hier in vers 19 gesproken over Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonietische knecht, en Gesem, de Arabier. Van de eerste twee wordt al in vers 10 gezegd, dat het hun mishaagde "met groot mishagen, dat er een mens gekomen was, om wat goeds te zoeken voor de kinderen Israels". De duivel kan het niet hebben als er iets goeds gezocht wordt voor het volk van God. Satan vindt altijd wel zijn handlangers. Nehemia zocht het goede voor Israël. Wat is het goede? Dat God aan Zijn eer komt, dat zondaren zalig worden, dat Zijn volk bewaard wordt in de strijd. De Heere komt tot ons met het Evangelie, omdat Hij ook voor ons het goede zoekt. Hij heeft geen lust in de dood van de goddeloze, maar daarin, dat de goddeloze zich zou bekeren en leven. En hoe is het dan met u? Hebt u er wel erg in dat de Heere het goede voor u zoekt? O, laten we Sanballat, Tobia en Gesem niet te ver weg zoeken. Zij leven in ons eigen hart. Als het erop aan komt zijn we vijanden van Gods eer en van onze eigen zaligheid. Denk maar aan Petrus. Christus moest hem zelfs een satanas noemen. Die weg die Jezus moest gaan, wilde Petrus niet. De vijandschap tegen de weg des Heeren en tegen het werk Gods leeft zo diep in ons hart.

Wie waren die vijanden? Allereerst was er dus Sanballat, de Horoniet; hij was afkomstig uit Beth-Horon, een Moabitische stad. Vervolgens was er Tobia, een Ammonietische knecht. We moeten daarbij denken, dat het Hebreeuwse woord, dat hier met "knecht" is vertaald, ook een hoge regeringsfunctionaris kan aanduiden. Daar zullen we in dit geval toch aan moeten denken. Tobia was een hoge functionaris, waarschijnlijk zelfs landvoogd van de koning. Gesem, de Arabier, was waarschijnlijk van Edomitische afkomst. In deze drie vijanden vindt u dus Moab, Ammon en Edom terug. Het waren drie broedervolken van Israël. Denkt u zich eens in, dat kan dus, dat u van degenen, die het dichts bij u staan, de meeste vijandschap ondervindt als het gaat over Gods werk. Dat kan dus, vijandschap in eigen gezin, familie, in eigen gemeente. Dat geeft vaak de meeste pijn. Wees ervan verzekerd als God Zijn kerk gaat bouwen, dan vindt de duivel zijn handlangers. Soms heel dichtbij. Satan is de grote verwoester van het werk de Heeren. Hoor de bijtende spot van deze drie vijanden: "Wat is dit voor een ding, dat gijlieden doet? Wilt gijlieden tegen de koning rebelleren? " (vers 19). Spot is zo'n scherp wapen. De spotter veracht altijd de bespotte. Het is daarom een vorm van hoogmoed. Hebt u die hoogmoed van binnen al ontdekt? Spot gaat ook vaak gepaard met verdachtmakingen. Zo was het hier ook. De vijanden spraken alsof Nehemia en de zijnen rebellen zouden zijn tegen het gezag van de koning. O, die verdachtmakingen kunnen zoveel stuk maken, in het persoonlijk leven, maar ook in het kerkelijk leven.

Het blijft een strijdende kerk

We zien hier in deze geschiedenis dan ook zo duidelijk dat aan de dienst des Heeren vijandschap is verbonden. Als de zaak van Gods kerk ons ter harte gaat, dan zullen we te maken krijgen met vijandschap, met strijd. Het blijft hier altijd een strijdende kerk. Waar de Heere Zijn kerk bouwt, daar bouwt de duivel zijn kapel ernaast. Ook in het persoonlijk leven is er de goede strijd. Daar zijn de verleidingen van een wereld, die in het boze ligt. Daar zijn de aanslagen van de vorst der duisternis, die niet ophoudt met zijn geweld en list de gemeente Gods te bekampen. Daar is niet het minst het eigen onverbeterlijke zondaarsbestaan, dat maar niet buigen wil onder God. De strijd blijft. Wie de voetstappen van Christus leert drukken, krijgt te maken met strijd, met vijandschap. Een dienstknecht is toch niet meer dan zijn Heere? En zeker ook als we met Nehemia arbeiden in het Koninkrijk Gods en het goede voor Jeruzalem begeren te zoeken, zullen we met die strijd en vijandschap te maken krijgen. Maar ook daarin is Jezus voorgegaan. Ze hebben van Hem gezegd: Deze rede is hard, wie kan dezelve horen? En van toen af wandelden velen niet meer met Hem. Ja, ze hebben Hem een vraat en wijnzuiper genoemd, een vriend van tollenaren en zondaren. In dat opzicht is de weg van Christus ook de weg van de Zijnen. Maar als u dan geloven mag dat u gaat in Zijn voetstappen, dan geeft dat hoop en moed in het hart, want omdat Jezus er door is gekomen, zal de Kerk er ook door komen!

(Wordt vervolgd) Zeist,

Ds. J.J. V. Eckeveld

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 2001

De Saambinder | 12 Pagina's

Nehemia bij de muren van Jeruzalem

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 2001

De Saambinder | 12 Pagina's