Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Afval of verval?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afval of verval?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(1)

Er is een heel dik boek op de markt verschenen: Afwachten of verwachten? Volgens de ondertitel gaat het over 'de toe-eigening des heils in historisch en theologisch perspectief'. De schrijver is dr. K. van der Zwaag, afgestudeerd in de wijsbegeerte en gepromoveerd op een proefschrift over artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Volgens de achterkant studeerde dr. Van der Zwaag ook theologie. Dit is een bijvak geweest (Nederlandse kerkgeschiedenis). Reeds jaren is hij journalist bij het Reformatorisch Dagblad. Van der Zwaag heeft gemeend een boek te moeten laten verschijnen over genoemd onderwerp. Waarom dit boek het daglicht heeft gezien, schrijft hij in de inleiding: 'Als genade genade is en het geloof een gave Gods, hoe zit het dan met de factor van de menselijke wil? Heft de genade de menselijke verantwoordelijkheid niet op? Als de wil dan door de zonde onvrij geworden is en bevrijd moet worden door de Heilige Geest, in hoeverre blijft de menselijke wil als wil werkzaam en in dienst genomen in dit proces van toe-eigening? Het is deze vraagstelling die we in dit boek uitvoerig aan de orde willen stellen'. Overigens ontbreekt een duidelijke probleemstelling. Gezien het feit dat de hier genoemde vraag ook op de achterkant van het boek geschreven staat, meen ik er niet verkeerd aan te hebben gedaan juist dit gedeelte eruit te lichten. In deze studie zouden tal van theologen en 'oude schrijvers' aan de orde komen. Zij zouden de heenwending naar God beschreven hebben als een geheimvol mysterie, waarin enerzijds de trekkingen van Gods Geest in Zijn soeverein genadewerk geleerd worden, en anderzijds de menselijke overgave een onmisbare rol in het proces van bekering een rol speelt. Beide elementen staan in een spanningsvolle eenheid naast elkaar, zo schrijft Van der Zwaag.

De inleiding

Naar deze inleiding moest worden gezocht, omdat er eerst een aantal citaten over poorten werd gegeven, waaronder een van nota bene Kafka, een moderne niet-christelijke schrijver. Waarom werd overigens niet gewezen op het poortje uit de christenreis van Bunyan? Het wonderlijke van de inleiding is dat de vraagstelling en het antwoord erop reeds hier gegeven worden, vóórdat het onderzoek en de resultaten daarvan zijn weergegeven. Er staat namelijk nogal wat in deze zinnen. De bekering zou een proces zijn. Dat is een keuze! Het roept de vraag op of wij spreken over de bekering die volgt op het geloof, of over h^i punt in de tijd dat Gód een zondaar bekeert, oftewel de bekering in ruimere of in engere zin. Bovendien wordt nu reeds gezegd dat de mens in die bekering een onmisbare rol speelt en dat het werk van God en dat van de mens in een spanningsvolle eenheid naast elkaar staan. Zijn we, als we zo spreken, op gereformeerd grondgebied? Op de Dordtse Synode van 1618 hebben deze vragen ingrijpend, indringend en uitputtend gespeeld. Ons is als kerk van Nederland een antwoord nagelaten in de Dordtse Leerregels. Zouden zij ook zo gesproken hebben? Zou Van der Zwaag dat in het boek kunnen aantonen? Hebben onze reformatoren en Nadere Reformatoren ook in die zin gesproken: God wat en de mens ook wat? We laten de vragen nog even staan.

De verdeling

Van der Zwaag behandelt de stof in vijf delen. Het eerste deel tekent de mens in zijn bestaan als zondaar. De mens is zijn geluk en zaligheid kwijtgeraakt en heeft zichzelf gestort in een toestand van ellende en onrust. Terstond komen er weer vragen op: waarom niet de staat van ellende? Mag je zeggen ellende en onrust? We laten het nog even liggen. Het tweede deel beschrijft de genade die in Christus is geopenbaard en aan zondaren wordt verkondigd. Na de minder dan tien bladzijden over de onrustige mens der zonde, komen er meer dan 500 bladzijden over dit tweede gedeelte. Met alle respect moet ik hier toch zeggen, de inhoudsopgave erbij houdend, dat ik geen structuur ontdekken kan en dat het geheel bij­ zonder rommelig aandoet. Talloze onderwerpen passeren de revue. De schrijver noemt er een paar op en zet erachter: enzovoorts! In het derde deel van ruim driehonderd bladzijden geeft hij een beschrijving van de theologische ontwikkeling van de reformatorische kerken na de Afscheiding. Ook hier spreekt de schrijver over 'tal van thema's' uit het tweede deel die nu in het derde deel aan de orde komen. Wat opvalt in de inhoudsopgave bij dit deel is, dat het hier voornamelijk gaat over de Gereformeerde Gemeenten (in Nederland), en niet over het brede gebied van de reformatorische kerken na de Afscheiding. Het vierde deel wil een analyse bieden van de licht- en schaduwzijden van de bevindelijke traditie (ruim honderdvijftig bladzijden). De slotbeschouwing (deel vijf) is zeer kort: slechts zes pagina's.

Het eerste deel: de onrustige mens der zonde

De schrijver beschrijft allereerst dat de mens dood ligt in zonden en misdaden en geheel voor God verdoemelijk is. Toch blijft de zonde een vrijwillige daad en is geen noodlot. Hoewel de mens zondigt uit noodzakelijkheid, mag er toch niet gesproken worden in termen van dwang. De erfzonde is te beschouwen als die toestand waarin de mens van nature geboren wordt en waarin elke zondige daad zijn beslag krijgt. Zij wijst de schuld en verdoemenis aan en de zonde als een macht waaraan de mens zelf zijn toestemming geeft door middel van zijn eigen (verkeerde) wil. De mens is ten volle verantwoordelijk voor het kwaad van zijn eigen zondige daad. Van der Zwaag benadrukt dat de mens een vrije wil heeft behouden, ook na de val, in die zin dat hij verantwoordelijk is voor zijn goede en kwade handelingen. Met deze vrije wil kan hij echter niet ontsnappen aan de slavernij van de zonde. Hij kan (slechts in theorie) willen wat goed en recht is, maar toch daadwerkelijk kan hij niets recht en goed willen. Tot hiertoe kunnen we met Van der Zwaag, in grote lijnen, instemmen. Er komt dan echter een plotselinge wending. De schrijver merkt op: 'Al deze zaken zijn van belang omdat we, zoals we later zullen zien, ook het geloof moeten beschouwen als een daad van de wil, zij het van de door de Geest levendgemaakte wil. Zoals een mens geen stok en een blok is in het zondigen (Dordtse Leerregels III/IV, 16), zo is hij het ook niet in het geloven. Wanneer we beide zaken niet leren, maken we in de eerste plaats God tot een oorzaak van onze schuld, in de tweede plaats zien we ook niet dat het geloof (mede) een daad van de mens zelf is.' Beseft Van der Zwaag dat dit alléén waar is voor de levendgemaakte wil? Dat er dan wat gebeurd is in een mensenleven? Laat hij hier het gewicht van Zondag 3 wegen: ganselijk onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, tenzij een mens door de Geest Gods wederom geboren worde? Uit het citaat van B. Wentsel, dat hierop volgt, is te vrezen dat Van der Zwaag voor de onbekeerde mens laat gelden, wat in de Schrift en de Leerregels van Gods levendgemaakte kinderen gezegd wordt. We laten het citaat, dat met instemming wordt aangehaald, volgen: 'Gods liefde voor de mens, ook voor de zondige mens, is weliswaar zeer groot, maar de mens heeft een eigen verantwoordelijkheid in het al of niet aanvaarden van de liefde Gods. God neemt de mens deze beslissing niet uit handen'. Voor alle duidelijkheid: Wentsel plaatst dit citaat in het licht van de al-verzoening. Het gaat te ver om Wentsel hier recht te doen in het licht van zijn hoofdstuk daarover. Hier gaat het om de wijze waarop Van der Zwaag dit citaat gebruikt. De mens heeft een vrije wil. Dat heeft hij willen benadrukken. En die wil geldt ook het geloven. De mens moet blijkbaar ook wat doen, namelijk Gods liefde aanvaarden.

De onrustige mens

Die werkzaamheid die de onwedergeboren mens verrichten moet, blijkt nog duidelijker in de volgende paragraaf over de onrust van de mens. Het geluk is uit het leven verdwenen door de zonde en godverlatenheid. De wil tot geluk is echter niet uit het leven van de mens verdwenen. De mens zoekt dat geluk in de wereld. Dit kan hem als mens met een eeuwige bestemming niet verzadigen. Instinctief hebben we het gevoel het geluk buiten onszelf te moeten zoeken (Pascal, een Frans filosoof uit de 17^ eeuw, behorend tot de stroming van het jansenisme in de roomse kerk). Van der Zwaag volgt nu Pascal en enkele citaten van Augustinus om uiteindelijk uit te komen bij de zin dat het toch merkwaardig is dat de mens aanspreekbaar is doordat hij het gevoel van zijn zonde heeft. Dit gevoelen heeft als voordeel dat de mens zijn kwaal beseft. Maar, zo haalt Van der Zwaag een bekende uitdrukking aan: de grootste ellende van de mens is toch dat hij zijn ellende niet beseft? Hierop volgt direct: niets is zo gevaarlijk voor de mens als een gevoelloos voortleven zonder aan zijn ernstige situatie te denken. Kennis van de ellende doet de onrust van de mens beseffen en drijft uit naar het zoeken naar redding. Hier zouden we willen roepen: maar hóe kent de mens zijn ellende? Het gaat toch niet alleen om een besef dat we ellendig zijn? Dat besef heeft iedereen wel eens. Het gaat toch om de kennis der ellende? Dat wordt, naar de Heildelbergse Catechismus toch gekend uit de Wet Gods? Waar is hier het functioneren van Gods Wet in de hand van Gods Geest? Waar is hier het ontdekkende werk? Helaas, we horen het niet. Van der Zwaag gaat te rade bij Pascal, die betoogt dat het verlangen naar geluk in de mens gebleven is en zijn ongelukkig-zijn de mens niet bevredigt. Het is dwaas en onredelijk volgens de schrijver, om God niet te zoeken. Zoeken is ook een plicht, waaraan de mens zich niet onttrekken kan. Juist dat onrustige in de mens is zijn grootheid, want hoe onrustiger de mens is, hoe meer hij beseft de rust die hem ooit ten deel viel. Het is, zo verwijst Van der Zwaag naar Pascal, goed om van het nutteloze zoeken naar het ware goed moe en afgemat te zijn, zodat we onze handen uitstrekken naar de Verlosser. Vervolgens gaat hij zich in de volgende hoofdstukken richten op de vrije genade van Jezus Christus als het enige geneesmiddel tegen de zonde en de onrust van de mens.

Enkele conclusies

We hebben wat uitvoerig dit deel weergegeven. Als immers de wortel niet goed is, hoe zal dan de plant zijn? En de wortel is niet goed! Via het breekijzer van de vrije wil, heeft Van der Zwaag met behulp van Pascal een opening in de mens gemaakt, waardoor hij zelf door goed na te denken zijn ellende gaat leren kennen. En als gezegd wordt dat de mens dood is in de zonden en misdaden, functioneert dat niet! Wij zouden Van der Zwaag willen vragen: mogen wij ons bij onze Heidelbergse Catechismus houden? Ganselijk onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad? Mogen we het onderwijs van de Catechismus vasthouden, waar deze wijst op het werk van Gods Geest in de wedergeboorte, het ogenblik dat God de mens van dood levend maakt en daardoor kennis krijgt, niet van zijn ellendetoestand en hunkering naar geluk, maar van zijn ellendestaat: ik ben buiten God! Mogen we nog leren dat de Heere Zijn Wet gebruikt om daaraan te ontdekken en om door de Wet plaats te maken voor het geneesmiddel Christus? Wij hebben Pascal niet nodig, maar Gods Geest!

Waar is het functioneren van de Wet?

Ik grijp vooruit in het boek. In subparagraaf 2.5 (De vermenging van Wet en Evangelie) komt eenzelfde zaak naar voren. Met instemming volgt Van der Zwaag ds. A. Simons in zijn verzet tegen de ontdekkende werking van de Wet als een (toeleidende) weg tot Christus. Wij moeten leren niets te doen en de toevlucht nemen tot Christus. De Wet kan ons niet zalig maken en daarom moeten we naar het Evangelie. Het is of in Christus zijn of onder de Wet verkeren. En nu is geloven ophouden met werken en Christus ontvangen en omhelzen. Wanneer de Wet voorwaardelijk wordt gebruikt om tot Christus te komen, blijven mensen zien op eigen kenmerken en bevinding en dat is juist het leven onder de Wet. Men komt niet tot de vrijheid van Christus. Met uitdrukkingen die bekend klinken, wordt toch de ontdekkende functie van de Wet uitgeschakeld. Het door de Wet aan de Wet sterven functioneert niet meer. Dat God Zijn eer zoekt in de onderhouding van Zijn Wet komt niet naar voren. Dat de Heere Zijn kinderen leert Zijn eer te zoeken, is buiten het beeld.

De toe-eigening des heils.

Ik sluit dit eerste artikel af. In het Doopformulier lezen we het woord toe-eigenen. We zullen de zinsnede letterlijk laten volgen: '...zo verzekert ons de Heilige Geest door dit Heilig Sacrament dat Hij in ons wonen, en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeëigenende hetgeen wij in Christus hebben...'. Onze vaderen hebben het woordje toe-eigenen geheel laten slaan op het werk Gods door Zijn Geest. Daar komt nu werkelijk niets van de mens bij. Het is de Heere, Die Zijn kinderen de weldaden in Christus toerekent! Eenzijdig en soeverein. Paulus schrijft in Efeze 2: 'En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden... Maar God, Die rijk is in barmhartigheid door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig geworden).' Bij die bijbelse leer voel ik mij veilig, niet bij Pascal of welke filosoof dan ook, die toch nog een peperkorrel in de mens wil leggen! Laten we ons eenvoudig aan onze Catechismus houden: waaruit kent gij uw ellende? Uit de Wet Gods!

(wordt vervolgd)

Nieuw-Beijerland, ds. D. de Wit.

N.a.v. dr. K. van der Zwaag, Afwachten of verwachten? De toeeigening des heils in historisch en theologisch perspectief. Uitg. Groen, Heerenveen, 2003. 1098 blz. Prijs: € 29, 50.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 2003

De Saambinder | 16 Pagina's

Afval of verval?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 2003

De Saambinder | 16 Pagina's