Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De verschijningen van Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De verschijningen van Christus

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog enkele dagen en het is weer Pasen. Er is iets onzegbaar verdrietigs in de manier waarop de wereld dit grootste van de christelijke heilsfeiten viert. Het is een eierenraap-feest geworden. Wonderlijk uitgedoste paashazen buitelen in winkelcentra om ons heen. Dan merk je weer eens, heel pijnlijk, hoe ver wij weg zijn gegroeid van de wortels van wat eenmaal een gedoopte en christelijke natie mocht heten.

We behoeven de lezers van ons blad hopelijk niet uit te leggen wat de Kerk des Heeren op de paasdagen gedenkt. Christus is opgestaan. Of opgewekt. Op beide manieren wordt het in het Nieuwe Testament gezegd. Zeggen we dat Hij is opgewekt, dan ligt alle nadruk op het werk van God de Vader. Hij aanvaardde de door Zijn Zoon betaalde losprijs en wekte Hem op uit de staat van de dood. Zeggen we dat Christus is opgestaan, dan valt het licht op Zijn eigen daad: Hij had macht Zijn leven af te leggen en had macht het wederom te nemen (Johannes 10:18).

Maar nu een vraag: hoe weten wij nu eigenlijk dat Christus is verrezen uit de doden? Er is immers niemand bij geweest op die vroege zondagochtend daar in de hof, vlak bij de heuvel Golgotha. Misschien zal iemand zeggen: wij weten het omdat Hij is verschenen. Zegt Lukas dat niet zo treffend, dat Hij Zichzelf levend vertoond heeft aan Zijn apostelen, 'met vele gewisse kentekenen, veertig dagen lang, zijnde van hen gezien' (Hand. 1:3)? Dat is waar. Maar... als Hij nu eens niet verschenen was? Aan niemand? Dan zouden Zijn discipelen nóg hebben moeten geloven dat Hij was opgestaan. Waarom? Omdat Hij het had voorzegd, keer op keer. Gelijk Jona drie dagen... En als Hij het nu eens niet had voorzegd dat Hij zou opstaan? Dan zouden zij het nóg hebben moeten geloven. Waarom? Omdat de Schriften - wij zouden zeggen het Oude Testament - ervan spraken. Zei de profeet Jesaja niet: 'Hij zal de dagen verlengen'? Op die Schriften komt Christus na Zijn opstanding ook telkens weer terug. Toen opende Hij hun verstand, dat zij de Schriften verstonden...

Maar ach! Zo had het moeten zijn, het is waar. Maar Gods Woord leert ons dat de discipelen zo ontzaglijk hardleers waren. Bent u er wel eens blij mee geweest dat dat zo eerlijk wordt beschreven? Dat kan alleen maar een troost zijn voor hardleerse mensen. Om die hardleersheid van Zijn jongeren te hulp te komen, is Christus verschenen. Met vele gewisse kentekenen! Gedurende de veertig dagen tussen Zijn opstanding en Zijn hemelvaart. Over die verschijningen willen we in dit artikel iets schrijven. U moet hier geen meditaties over al die verschijningen verwachten; dat kan niet in een kort artikel. We willen de verschijningen alleen voor onze lezers op een rij zetten en hier en daar een enkele verklarende opmerking maken.

Eerst aan Maria Magdalena...

Hoe vaak de Heere verschenen is, weten we niet helemaal zeker. Vele uitleggers van de Schrift denken van tien maal. We sluiten ons daar maar bij aan. Wél zeker is aan wie Hij het eerst verschenen is. Dat staat duidelijk in Markus 16:9: aan Maria Magdalena. Wij weten niet zoveel van haar. Zij was afkomstig uit het Galilese plaatsje Magdala. Zij was een bezetene geweest. Zeven duivelen had Christus uit haar geworpen! Sindsdien is zij de Heere gevolgd en heeft Hem gediend van haar goederen (Lukas 8:3), samen met Johanna en Susanna en vele anderen. Zij stond bij het kruis toen Hij stierf (Johannes 19:25). Zij was ook tegenwoordig bij Zijn begrafenis. Samen met de andere vrouwen ging zij in de vroege paasmorgen naar het graf Toen zij zag dat de steen was weggewenteld, is zij teruggegaan naar Jeruzalem. Daar zocht zij Petrus (!) en Johannes op. Een ontroerend blijk van haar liefde: zij kon niet boven de apostelen staan die aan de Heere geërgerd waren geweest, zelfs niet boven hem die Hem verloochend had. Uitvoerig beschrijft de evangelist Johannes ons hoe Christus Zich aan haar verschenen is; hij is de enige die dat zo tot in details doet. Onvergetelijk zal dat ene woord van de Zaligmaker haar zijn gebleven: 'Maria...'. Zij had zich omgekeerd en tot Hem gezegd: 'Rabbouni...', Meester. Eén diepe teleurstelling wachtte haar die ochtend nog wel: toen zij aan de treurende en wenende discipelen boodschapte dat zij de Heere had gezien, geloofden zij het niet (Markus 16:11). Toch kon dat haar onuitsprekelijke vreugde niet wegnemen!

Toen aan de vrouwen

We zullen al de namen van de vrou­ wen die op weg waren gegaan naar het graf nu maar niet opnoemen. Salome was erbij, Maria, de moeder van Jakobus, een zekere Johanna en nog anderen. Het is niet altijd gemakkelijk de identiteit van die vrouwen vast te stellen. De lezer moet bijvoorbeeld Johannes 19:25 maar eens opslaan. Stonden daar nu drie, vier of vijf vrouwen bij het kruis?

Opmerkelijk is wel dat deze vrouwen de engelen zien in het open graf. Petrus en Johannes hadden die engelen niet gezien! Ligt hier een hemelse terechtwijzing in dat zij als apostelen beter hadden moeten weten? Wat óók opvalt is dat het de vrouwen niet verboden wordt de voeten van de Heere Jezus te grijpen, wanneer Hij Zich aan hen heeft geopenbaard. Dat mocht Maria Magdalena nu weer niet doen...

En is van Simon gezien...

We zullen de verschijning aan Simon Petrus wel voor de derde verschijning van Christus moeten houden. Immers, wanneer de Emmaüsgangers 's avonds terugkomen in Jeruzalem, worden zij door de vergaderde discipelen begroet met de woorden: 'De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien!' De Schrift legt een sluier over de ontmoeting van Christus met de discipel die Hem had verloochend. Die sluier zal er niet zijn wanneer Petrus later aan de Zee van Tiberias in zijn ambt zal worden hersteld (Johannes 21). Daar mochten zes anderen bij zijn. Maar wat heeft plaatsgevonden in de persoonlijke ontmoeting van Simon Petrus met zijn opgestane Meester, zal niemand ooit weten dan die beiden. Anderzijds zal ieder afgedwaald schaap dat door de Heere wordt opgezocht er wel iets van verstaan...

Twee die gingen in het veld

Zó spreekt Markus erover: Na dezen is Hij geopenbaard in een andere gedaante aan twee van hen, daar zij wandelden en in het veld gingen. Sommige uitleggers hebben gemeend dat het hier niet over de Emmaügangers gaat, omdat er zo staat dat de Heere Jezus 'in een andere gedaante' is geopenbaard. Bij de twee mannen die naar Emmaüs wandelden was daar geen sprake van, zo stellen zij. Hun ogen werden immers 'gehouden, dat zij Hem niet kenden' (Lukas 24:16). Wij delen die mening niet! Het gaat hier wel degelijk over Kleopas en zijn vriend, wandelend gedurende die zondagmiddag de elf kilometer lange weg van Jeruzalem naar Emmaüs. Kanttekening 13 bij Lukas 24 lost het probleem op; de lezer kan het zelf wel opzoeken.

Gesloten deuren in de avond...

Bij de vijfde verschijning van Christus is het avond geworden, de avond van de eerste dag der week. Hebt u er overigens wel eens op gelet dat de meeste van de verschijningen van de opgestane Middelaar hebben plaatsgevonden op de eerste dag der week? Op sabbatisten zal dit feit niet veel indruk maken, maar wij vinden er een impliciete aanwijzing in dat de verrijzenis van Christus de eerste dag der week heeft gemaakt tot de 'dag des Heeren'.

Twee personen zijn opvallend afwezig bij deze vijfde verschijning: Judas en Thomas. Maar om zo heel verschillende redenen! Wij lezen dat de verschijning geschiedt 'als de deuren gesloten waren, waar de discipelen vergaderd waren'. Dat leert ons minstens twee dingen: de discipelen hebben de Joden gevreesd en ze hebben de Heere niet verwacht. Toch is Hij gekomen. Hoe? Drong Hij door het hout van de gesloten deuren heen? Die verklaring is volstrekt onnodig en ook ongewenst. Hij heeft de deuren door Zijn Goddelijke kracht geopend. Toen stond Hij in het midden] We moeten er op letten dat wij het daar altijd aan weten kunnen, of de Heere tegenwoordig is als de gemeente samenkomt: wanneer Hij tegenwoordig is, staat Hij altijd in het midden. Ook in de prediking. Op wondere wijze breekt Christus het ongeloof van Zijn jongeren door hun verstand te openen, zodat zij de Schriften verstaan (Lukas 24:45).

Thomas erbij!

Ook de zesde verschijning vindt op de eerste dag der week plaats: acht dagen na de vijfde. Nu is Thomas er wel bij. Wat een wonder, dat Christus niet alleen komen wil tot Zijn Gemeente als geheel, maar dat Hij Zich ook verwaardigt een bezoek te brengen aan een moedeloze achterblijver. Thomas' zwaar- moedigheid had zijn weerslag op zijn geestelijk leven. Toch kunnen we een van onze oude predikanten bijvallen die eens zei dat hij heel graag nog enkele tientallen van die 'ongelovige Thomassen' in zijn gemeente zou willen hebben. Uiteindelijk mocht Thomas verder zien dan alle andere apostelen, toen hij tot Christus zei: 'Mijn Heere en mijn God!'

De zeven vissers

Alleen Johannes beschrijft de verschijning aan de zeven vissers op de Zee van Tiberias. Vanaf dit moment zijn wij niet meer geheel zeker over de juiste volgorde. Deze verschijning kan namelijk de zevende zijn, maar ook wel de achtste of de negende. Maar dat is niet van zoveel belang. Johannes 21 is een heel rijk hoofdstuk in de Schrift. Aan het eind van hoofdstuk 20 is het alsof de apostel klaar is met het schrijven van het Evangelie dat zijn naam draagt. Dan neemt hij echter de pen nog éénmaal op: 'Na dezen openbaarde Jezus Zichzelven wederom de discipelen aan de Zee van Tiberias...'. Zeven mannen waren daar een lange nacht aan het vissen geweest, zonder iets te vangen. Geschoolde vaklui! Zij begrijpen er niets van. In de morgenstond staat Jezus op de oever. Dat wordt het begin van een aantal zeer verrassende gebeurtenissen. Het net wordt aan de rechterzijde uitgeworpen - en zij vangen 153 grote vissen zonder dat het net scheurt! Eindeloos heeft men over dat getal 153 gespeculeerd. Om het met Hellenbroek te zeggen: men heeft erover gegist, getwist en gemist. Het getal zal wel niet meer en niet minder willen zeggen dan dat de 'vangst' die zij straks als vissers der mensen zullen mogen binnenhalen, bij God gekend en door God geteld is.

Bij een kolenvuur (weet je nog. Petrus, een kolenvuur? ) wordt Simon, Jona's zoon, in het bijzijn van de anderen hersteld in zijn ambtelijke taak om de lammeren van Christus te weiden, de schapen van Christus te hoeden en de schapen van Christus te weiden.

Meer dan vijfhonderd broederen! Er is nog één heel opmerkelijke verschijning geweest: die aan meer dan vijfhonderd broederen op éénmaal. Zij wordt alleen vermeld in 1 Korinthe 15:6. Of... misschien toch niet alleen daar. Velen zijn van mening dat de verschijning op de berg in Galilea, waarvan we lezen in Mattheüs 28:16-20, dezelfde is als die aan de 'vijfhonderd broeders'. Eén vergissing moeten we in elk geval niet maken: te denken dat de verschijning waarvan wij lezen in Mattheüs 28 heeft plaatsgevonden bij de hemelvaart. Want dat is natuurlijk niet zo. De Heere Jezus is niet ten hemel gevaren van een berg in Galilea, maar vanaf de Olijfberg, nabij Jeruzalem.

Meer dan vijfhonderd broederen! We moeten bedenken dat de apostel Paulus, wanneer hij met een paar sobere woorden over deze verschijning spreekt, het woord broederen niet zó maar gebruikt. Hij bedoelt daar kinderen des Heeren mee. De verwonderde vraag zou bij ons op kunnen komen: waren die er dan nog? Zo kort na Pasen? Er zullen toch ook wel 'zusters' bij zijn geweest. Misschien wel evenveel als broeders. Op Goede Vrijdag scheen Christus' Kerk tot een schamel handjevol bange, schuwe mensen te zijn teruggebracht. En zie nu toch eens aan: nog geen zeven weken later blijken er daar in Galilea nog zo'n duizend oprechte kinderen des Heeren te zijn, aan wie de Middelaar verschijnt. De Kerk 'wordt van God bewaard, of staande gehouden, tegen het woeden der gehele wereld; hoewel zij somwijlen een tijdlang zeer klein en als tot niet schijnt gekomen te zijn in de ogen der mensen', schreef Guido de Brés in 1561 (NGB 28). Wanneer Paulus zijn brief aan de Korinthiërs schrijft, leeft het merendeel van die vijfhonderd broederen nog: men kan er dus navraag naar doen. Sommigen zijn reeds ontslapen.

Welke Jalcobus?

Alleen Paulus vermeldt nog een verschijning aan Jakobus (1 Korinthe 15:7a). De grote vraag die zich hier voordoet is: welke Jakobus wordt hier bedoeld? Er zijn immers in de apostelkring verschillende personen geweest die deze naam droegen. In de eerste plaats natuurlijk Jakobus, de zoon van Zebedeüs, de broer van de apostel Johannes. Deze Jakobus is later door koning Herodes Agrippa I met het zwaard gedood. Maar er is ook nog een andere Jakobus in de kring van de apostelen geweest. Hij wordt 'Jakobus de kleine' genoemd en is een zoon van een zekere Alfeüs. En dan is er ook nog een Jakobus geweest die de 'broeder des Heeren' wordt genoemd, van wie we bijvoorbeeld kunnen lezen in Galaten 1:19. Volgens sommige uitleggers (onder wie de kanttekenaren) zijn de tweede en de derde hier genoemden één en dezelfde persoon geweest. U zult wel begrijpen dat dit alles het preken over deze verschijning niet zo eenvoudig maakt. Ik moet mijn lezers belijden dat ik er wel eens met genoegen over gepreekt heb, maar dat later allerlei vragen bij me opkwamen: heb ik nu toch wel de goede Jakobus voorgehad? Later heb ik er nooit meer over durven preken. Maar laat dat mijn broeders niet beletten het wél te doen!

Op de Olijfberg

De laatste verschijning die in de veertig dagen na Christus' opstanding heeft plaatsgevonden, is die bij de hemelvaart geweest. Daarover kunnen we kort zijn. Uit Handelingen 1 weten we dat bij die verschijning elf mannen tegenwoordig zijn geweest: de apostelen. Zegenend is Christus voor de ogen van Zijn jongeren vanaf de Olijfberg nabij Jeruzalem ten hemel gevaren. Tien verschijningen! Misschien zal iemand zeggen: maar later is Christus toch nóg wel eens verschenen? Dat is waar. Aan Saulus van Tarsen, als aan een 'ontijdig geborene' voor de poorten van Damascus. Aan Johannes de apostel, op het strand van Patmos. Maar we zouden in dit artikel alleen schrijven over de verschijningen die hebben plaatsgehad in de veertig dagen tussen Zijn opstanding en Zijn hemelvaart. Die verschijningen zijn geheel uniek geweest. Zó, in een lichamelijke gedaante, verschijnt Christus nu niet meer aan Zijn volk. Niemand mag daar ook om vragen. Wél mogen wij erom smeken of Hij Zich door Zijn Woord en Geest aan onze zielen bekend wil maken als Degene Die dood geweest is en weder levend is geworden en Die nu de sleutels heeft van de hel en van de dood. Capelle aan den IJssel,

ds. A. Moerkerken

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 april 2004

De Saambinder | 16 Pagina's

De verschijningen van Christus

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 april 2004

De Saambinder | 16 Pagina's