Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wij...

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wij...

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(slot) Bezwaren tegen de separerende prediking

Wij zijn nu toegekomen aan het bespreken van enkele bezwaren die in de loop van de tijd tegen een separerende prediking zijn ingebracht. We hebben nu gezien wat separerend preken is, we probeerden aan te tonen dat haar wortels liggen in Schrift en belijdenis; wij wezen erop dat deze prediking daar nog gevonden wordt in ons land waar de invloed van de Nadere Reformatie te bespeuren is. Nu willen wij enkele bezwaren onder ogen zien en trachten een antwoord te formuleren. De moeilijkheid is dat de tegenstanders velen en de bezwaren erg verschillend zijn. Wij willen daarom de bezwaren terugbrengen tot drie hoofdbezwaren.

Eerste bezwaar: de separerende

prediking zou onschriftuurlijk zijn Dit is geen gering bezwaar! Als dit waar zou zijn, zouden wij van de separerende preekwijze — hoe lief zij ons ook mag zijn — afstand moeten nemen. Maar is het waar? De achtergrond van dit bezwaar is dikwijls deze, dat men de prediking niet meer zien wil als verklaring en toepassing van het Woord Gods. Zó hebben onze oude gereformeerde theologen de prediking wél altijd omschreven! Men heeft vandaag echter heel andere omschrijvingen van de prediking gezocht. Nu loopt men niet zozeer tegen het verklaren als wel tegen het toepassen te hoop. Natuurlijk, zegt men, het Woord moet verklaard worden. Die verklaring moet zelfs een ruime plaats krijgen. Maar verder moet de prediker zich tot de gemeente richten met de oproep tot geloof! Scherp moet hij de keerzijde van het geloof, de zonde van het ongeloof benadrukken. De predikant moet vooral, zo zegt men, zijn gemeente niet aanspreken in termen als kinderen Gods, bekommerden, onbekeerden enzovoorts. Hoe moet hij dan zijn gemeente aanspreken? Op deze vraag geeft men gevarieerde antwoorden, maar één ding wordt wel duidelijk: de aanspraak van de gemeente, ja de gehele prediking wordt sterk bepaald door de verbondsbeschouwing die men heeft. Men wil de gemeente liever zien als de verbondsgemeente, waarvan de leden als bondelingen worden aangesproken, dan dat men separeert ten opzicht van staat en stand. En dan krijgt men dat gemakkelijk spreken over 'wij' en 'ons', waar de titel van deze artikelen op doelt. Duidelijk is dat de verbondsbeschouwing van een predikant van beslissende invloed is op de wijze waarop hij de gemeente aanspreekt.

Met een kritische benadering van de separerende en 'onderscheidenlijke' prediking gaat meestal de nodige kritiek gepaard op de oude schrijvers, bij wie wij die preekwijze immers zo duidelijk terugvinden. Voor vroege vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie als Taffin en Teellinck heeft men nog wel waardering, maar latere vertegenwoordigers als Schortinghuis acht men ver te zijn afgegleden van het spoor van de reformatie. Comrie en Holtius moeten het doorgaans helemaal ontgelden. Zij zouden de scholastiek op de troon verheven hebben in de kerk. Zij zouden van de bekeringsweg een systeem en van de prediking een schema hebben gemaakt. Verwijten, die ons vandaag de dag maar al te bekend in de oren klinken! Ik vrees dat mensen die zo spreken nogal eens vergeten, dat onze oude schrijvers over het algemeen bekwame exegeten waren, voortreffelijke kenners van Hebreeuws, Grieks en Latijn; dat zij een kennis bezaten van de geschriften van de reformatoren, vooral die van Calvijn, waarbij onze kennis in het niet verzinkt; dat zij vaak uitblonken in een godsvrucht, die heden ten dage schaars geworden is; dat zij over het algemeen met grote stelligheid het genadeverbond beschouwden als beheerst door Gods verkiezing; dat zij tenslotte zich óók wel hebben verdiept in de vraag, hoe de apostelen hun gemeenten hebben aangesproken.

Immers, deze vraag is een kardinale: hoe beschouwden de apostelen hun gemeenten? Waar, zo vragen onze tegenstanders, separeerden zij eigenlijk tussen Gods kinderen, bekommerden, onbekeerden? Waar maken zij zo'n onderscheid tussen de verschillende standen in het genadeleven als in de separerende prediking gebeurt? En inderdaad, na vluchtig onderzoek schijnen de apostelen dit niet te doen. Vervolgens brandmerkt men dan de separerende prediking met het ergste merkteken dat denkbaar is: onschriftuurlijk!

Is dit terecht? Nee! Trokken dan de apostelen de grote scheidslijn tussen dood en leven niet dwars door hun gemeenten? Meenden zij werkelijk dat die scheidslijn alleen maar langs de kerkmuur liep, tussen kerkmens en wereldling?

Van Diesbach

Wij moeten maar bij hun brieven te rade gaan. Teksten als 1 Johannes 3:1, 1 Korinthe 10:1-12, Hebreeën 6:4-8, Jakobus 2:14-26 en andere spreken voor zichzelf Daar gaat het over zaken binnen de gemeenten. Nu nog afgezien van het feit dat we in de apostolische brieven geen preken, maar zendbrieven voor ons hebben (het houden van een preek en het schrijven van een brief is niet hetzelfde!), is het geen twijfelachtige zaak dat de apostelen in hun prediking de scheidslijn hebben getrokken én dat zij de standen in het geestelijke leven hebben erkend en geleerd. Wie zich verdiepen wil in de manier waarop de apostelen hun gemeenten hebben beschouwd moet er eens de Voorrede op de bekende Keurstoffen van Smytegelt op naslaan. Die Voorrede gaat over 'De noodzakelijkheid van een ernstige en onderscheidene predikwijze' en is geschreven door Johannes van Diesbach, 'lidmaat der Hervormde Gemeente van 's- Gravenhage'. Een enkel citaat maakt Van Diesbachs bedoeling duidelijk: 'Voorwaar, het is nauwelijks te begrijpen of te geloven, hoe men onder de rechtzinnigen een algemene predikwijze waarin al de toehoorders als goede christenen aangemerkt, aangesproken en behandeld worden, als apostolisch voorstaan, en integendeel een onderscheidene en ernstige predikwijze waarin al de toehoorders als bekeerden en onbekeerden als doden en levenden, als kinderen Gods en kinderen des duivels aangemerkt en dus ook aangesproken en behandeld worden, als onbetamelijk veroordelen en bestrijden kan'. Van Diesbach behandelt ook de vraag die ons op dit ogenblik bezig houdt. 'Men zegt, dat een onderscheidene predikwijze strijdig is tegen de handelwijze van de apostelen in hun brieven, waarin zij de gemeenten in 't gemeen als ware christenen aanspreken en behandelen.' Met een vijftal argumenten toont Van Diesbach dan aan, dat de apostelen wel degelijk onderscheidenlijk hebben gepreekt Het is hier niet de plaats zijn uitvoerig betoog op de voet te volgen De meesten van onze lezers zullen wel in het bezit zijn van Smytegelts Keurstoffen. Men moet de moeite maar eens nemen om Van Diesbachs pleidooi voor een separerende prediking te onderzoeken. Ook het verwijt dat een separerende preek strijdig zou zijn met de aard der liefde (die toch de naaste niet veroordeelt!) wordt door hem weerlegd. Van Diesbach eindigt zijn betoog met een afwijzing van het (nog steeds) veel gehoorde bezwaar, dat separerend preken de mensen wanhopig zou maken.

Tweede bezwaar: de separerende prediking zou niet in de geest van Calvijn zijn

Het gaat er soms vreemd aan toe in de theologische discussie. Wie zich op onze vaderen beroept, krijgt nogal eens het verwijt te horen dat hij Gods Woord dicht laat. Maar wie zich op de Schrift beroept, krijgt voor de voeten geworpen dat onze oude theologen zo anders hebben gesproken. Daarom: heeft Calvijn separerend gepreekt? Volgens sommigen zou hij zo heel anders hebben gepreekt dan de mannen van de Nadere Reformatie het deden; zo heel anders ook dan heden ten dage bijvoorbeeld in onze gemeenten wordt gepreekt. De geschriften van Calvijn verheugen zich in onze tijd in een toenemende belangstelling. Dat is een goede zaak. Maar wie hier en daar zijn oor te luisteren legt, krijgt de indruk dat sommigen uit Calvijns geschriften meer kennis dan wijsheid hebben opgediept. Bijzonder ergerlijk is het wel, als iemand die van Calvijn eens een preek of een stukje uit zijn Institutie gelezen heeft, zich wijsmaakt dat hij nu de héle Calvijn kent. Calvijn kennen - dat is wat! Zijn hele Institutie, zijn talloze polemische geschriften en brieven, zijn lijvige bijbelcommentaren, zijn 2304 (!) opgeschreven preken ... wie zal durven zeggen dat hij de gehele Calvijn kent? Maar terzake: Calvijn zou niet separerend hebben gepreekt. Althans, niet op een wijze zoals wij dat gewoon zijn. Hoe heeft - volgens deze opvatting - Calvijn dan wél gepreekt? Calvijn zou volgens velen de man zijn van de pure beloftenprediking, oproepend tot geloof Tegenover de dorre, systematische, scholastieke, en wat al niet meer aan mankementen vertonende prediking van de Nadere Reformatie, zou de levende prediking van Calvijn staan, wars van alle schema's. We willen niet ontkennen dat de preekwijze van Calvijn levend is. Zijn preken zijn vol van bevinding, van geestelijk leven, troostrijk, onderwijzend. Maar we willen ons niet gewonnen geven aan de suggestie dat er een diepe kloof zou gapen tussen Calvijns prediking en die uit de tijd van de Nadere Reformatie. Zeker, er zijn verschillen. Is dat vreemd? Tussen Calvijn en Comrie liggen twee eeuwen. Tussen Comrie's prediking en die van onze tijd liggen meer dan twee eeuwen. Ellce tijd druilt op de prediicing zijn eigen stempel. Hiermee bedoelen wij niet dat de tijdgeest de inhoud van de prediking moet gaan bepalen, maar we bedoelen dat de prediking in elke tijd haar eigen woordkeus, opbouw en uiterlijke vorm vertoont. Maar afgezien van zulke uitwendige verschillen durven wij vol te houden dat Calvijn wel degelijk separerend heeft gepreekt en dat de kloof die tussen zijn prediking gaapt en die van de Nadere Reformatie een fictie is.

Bovendien was de wijze waarop men in Calvijns dagen tot een protestantse gemeente overging, wel wat verschillend van de manier waarop men van de Gereformeerde Kerk van Nederland meende lid te kunnen worden toen de hitte van de vervolging geweken was. Natuurlijk had dit gevolgen voor het karakter en de samenstelling van de gemeente. Zo merkt D. Nauta op over Calvijns gemeente te Straatsburg: 'Een bijkomende gunstige omstandigheid was, dat de gemeente het karakter van wat men in latere tijd zou noemen een volkskerk geheel miste (...) Calvijn kon er in het algemeen van uitgaan, dat de leden van de gemeente ieder voor zich een persoonlijke beslissing hadden genomen. Met een meer of minder welbewuste overtuiging hadden zij zich achter de zaak der Reformatie geschaard' (Zicht op Calvijn, 1965, blz. 125/ Ieder zal begrijpen dat dit gevolgen heeft voor de wijze waarop men de gemeente aanspreekt. Mensen als Smytegelt en Van Lodenstein stonden in een bevoorrechte kerk, waarvan het lidmaatschap geen lijfsgevaar, doch slechts voordeel met zich meebracht. Is het dan vreemd dat het kaf onder het koren aanmerkelijk toeneemt? Is het verkeerd dat de predikers daar met grote nadruk op wijzen? Zonder enige twijfel heeft ook Calvijn in zijn preken de grote scheidslijn getrokken tussen kinderen Gods en ongelovigen. Dat Calvijn geen standen in het geestelijke leven zou hebben gekend, kan niemand volhouden. Wel kan men stellen dat hij de in latere dagen ingeburgerde termen om die verschillende standen aan te duiden niet gebruikte. Maar de Zwitserse theoloog L. Goumaz wees erin 1948 op dat Calvijn aan predikanten nogal eens de raad geeft, in hun prediking een 'duplex vox' (dubbele stem) te gebruiken {Het ambt bij Calvijn, blz. 65). Dit wil zeggen dat zij zich in de prediking twee doeleinden hebben te stellen. In de eerste plaats moeten zij 'de schapen opvangen en vergaderen', maar in de tweede plaats de onwilligen op afdoende wijze weerstaan. Naar onze mening is de stelling dat Calvijn zijn gehele gemeente voor kinderen Gods zou hebben gehouden en niet of nauwelijks zou hebben gesepareerd, onhoudbaar.

Derde bezwaar: een separerende prediking zou gemal^l^elijl^ verworden tot een christenprediking in plaats van een Christusprediking Over dit laatste bezwaar willen we kort zijn. Sommigen karakteriseren de prediking die vanouds in onze gemeente gehoord is als christen- of kenmerkenprediking. Men ziet er daarbij geen been in, van die prediking een nare karikatuur te maken. Wij onderschrijven van harte dat de zuivere prediking Christusprediking is. Het woord van de apostel: 'Ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd' is wat dat betreft duidelijk genoeg (1 Korinthe 2:2). Maar de vraag is nu: wat is Christusprediking'? Men moet niet menen dat een predikant Christus preekt, als hij alleen de Naam van Jezus vaak gebruikt! Iemand heeft er terecht op gewezen dat in sommige preken van Calvijn de Naam van Christus nauwelijks of in het geheel niet genoemd wordt, terwijl zijn prediking toch voluit Christusprediking mag heten (C. Veenhof, Zicht op Calvijn, blz. 80). Voor velen is Christusprediking die prediking, die niet teveel uitweidt over de kennis van de ellende, maar alle hoorders oproept toch tot Jezus te gaan. Uw zonden, zo heet het dan, leert u wel bij het kruis kennen. In dit soort prediking wordt de zaligheid een soort reddingsboei, die God alle hoorders toewerpt, maar die wij dan wél zelf grijpen moeten. Hoe wij dit soort prediking ook zouden kunnen betitelen, Christusprediking zou ik ze niet willen noemen.

Wat is dan wél Christusprediking? Het is die prediking, waarin Hij gepredikt wordt zoals Hij waarlijk is als de Gezondene van de Vader, als de eeuwige Borg, als Zaligmaker en tot Profeet, Priester en Koning Gezalfde, als God en mens in één Persoon, als de vernederde Middelaar in de gangen van Zijn lijden, als de Verhoogde aan 's Vaders rechterhand. Maar óók zoals Hij Zich bekendmaakt in het leven van de Zijnen; zoals Hij door Zijn Geest in een weg van schuldovertuiging en ontdekking plaats maakt voor Zichzelf; zoals Hij functioneert in Zijn ambten in het leven van Zijn volk. Wel, zó begeren wij Hem te prediken. In zo'n prediking krijgen Gods kinderen 'teerkost' en wordt God verheerlijkt. Zeker zullen wij ook moeten waken voor het gevaar van een schijnbaar bevindelijke prediking, waarin wel veel dierbare gestalten en zielentoestanden worden opgesomd, maar waarin de verkondiging van de enige grond van zalig worden ontbreekt. Dan komt inderdaad de mens in het middelpunt. Maar men zou de separerende prediking van de Nadere Reformatie groot onrecht doen, als men haar dit verwijt zou maken. Die prediking is ten volle Christusprediking en separeert tegelijkertijd krachtig naar staat en stand. Daarom: separerende prediking en Christusprediking zijn geen tegenstellingen!

Capelle aan den IJssel,

ds. A. Moerkerken

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 december 2005

De Saambinder | 16 Pagina's

Wij...

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 december 2005

De Saambinder | 16 Pagina's