Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Moorman en zijn huid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Moorman en zijn huid

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lezers vragen

Iemand stelde de vraag of het juist is om te zeggen dat de Moorman uit de geschiedenis van Handelingen 8 vervloekt was vanwege zijn zwarte huid. Of — beter en nauwkeuriger gezegd — of zijn zwarte huid een teken was van de vervloeking die op hem lag, als een nazaat van Cham.

We willen over die vraag eens wat nadenken in een tijd waarin ongetwijfeld op vele kansels over de geschiedenis van de kamerling van Candacé wordt gepreekt. We gaan te rade bij de Heilige Schrift! Wie de vraag op zich laat inwerken, zal ontdekken dat er verschillende voorvragen bij te stellen zijn. We noemen er maar een paar. Wat bedoelt de Bijbel als er wordt gesproken over een Moorman - of over Morenland? Dan: wie werd er nu eigenlijk door Noach vervloekt in Genesis 9 - en wat bedoelde Noach precies? Vervolgens: had een Moorman een zwarte huid? En tenslotte kan de vraag worden gesteld of de Schrift grond geeft om de huidskleur van de Moorman als een teken van vervloeking te zien. Eerst nu dus de vraag: wat bedoelt de Bijbel met een Moorman en met Morenland?

De zonen van Cham

De naam Morenland is in onze Statenbijbel de vertaling van het Hebreeuwse woord Cusch. Het woord komt voor als een eigennaam én als de naam van een land - of volk. We gaan nu maar voorbij aan Psalm 7:1, waar blijkt dat een man met deze naam een vijandige hoveling is geweest aan het hof van Saul. Want deze naam staat daar geheel op zichzelf: de Cusch uit Psalm 7 kwam uit de stam van Benjamin en heeft dus met een 'Moorman' niets uit te staan.

Anders is het met de man die we al tegenkomen in Genesis 10. Daar wordt een zekere Cusch genoemd als een zoon van Cham. Noachs zoon Cham blijkt vier zonen te hebben gehad, namelijk Cusch, Mizraïm, Put en Kanaan. De oudste, Cusch, laten we nu even rusten. Wat Mizraïm betreft: deze naam is het oorspronkelijke woord voor Egypte. Vandaar dat de berijming van Psalm 105 zingt:

Daarna toog Israël, gedreven Door nooddruft, tot behoud van 't leven, Naar 't rijk Egypte. Jakob kwam Als vreemdeling in 't land van Cham...

Over Chams zoon Put is ons niet veel bekend. Waarschijnlijk hebben zijn nakomelingen zich gevestigd daar, waar de rivier de Nijl in een grote delta de Middellandse Zee-binnenstroomt, dus in het noorden van Egypte. Dan is er nog Kanaan... de laatste zoon van Cham. In Genesis 10 wordt tamelijk uitvoerig gesproken over Kanaan en diens kinderen. Er worden in Genesis 10:15-18 elf zonen van Kanaan genoemd. Het is voor de beantwoording van de vragen die ons nu bezighouden van groot belang dat we beseffen dat deze elf afstammelingen van Kanaan (die door zijn grootvader Noach uitdrukkelijk werd vervloekt!) zijn gaan wonen in het land Kanaan, of althans daar in de buurt. Het zijn juist déze volken geweest die Israël bij het in bezit nemen van Kanaan heeft moeten uitroeien. Cusch is van de kinderen van Kanaan dus een oom.

De zonen van Cusch

Nu wat Cusch zelf betreft: aan deze zoon van Cham worden in Genesis 10 zes zonen toegeschreven. We gaan ze één voor één na. De bekendste van het zestal is ongetwijfeld Nimrod, van wie de Bijbel zegt dat hij een geweldig jager was voor het aangezicht des HEEREN. Onze statenvertalers merken licht ironisch op dat hij niet alleen op beesten, maar ook wel op mensen zal hebben gejaagd... De woorden 'voor het aangezicht des HEEREN' zien zij niet als een aanduiding van Nimrods godsvreze, maar juist van zijn onbevreesde schaamteloosheid. Vervolgens is ook Seba een zoon van Cusch, de vader van de latere Sabeeërs. Dan worden nog genoemd Havila (een naam die al in Genesis 2 voorkomt), Sabta, Raëma en Sabtecha. In zekere zin kunnen dus al deze nakomelingen van Cusch Moren worden genoemd. Het is goed dat tot ons te laten doordringen!

Het Hebreeuwse woord voor Cuschiet is Ciischi. We kennen die naam uit de Schrift ook als een eigennaam: het was de naam van de snelle loper, die van Joab de opdracht kreeg aan David de dood van Absalom te boodschappen (2 Sam. 18:21). De statenvertalers merken bij die tekst op dat Cuschi ook kan worden vertaald, namelijk met 'de Moriaan' of 'Arabier'. Sommigen, zeggen zij echter, houden het voor een eigennaam. Het is interessant erop te letten, dat tot vandaag de dag de snelste lange-afstandlopers ter wereld vaak uit Ethiopië komen.

Cusch als naam van een land

In andere plaatsen in het Oude Testament is Cusch de naam van een land. Maar van welk land? Daarover lopen de meningen nogal uiteen. Nu komt de Moorman uit Handelingen 8 in beeld. De Griekse tekst noemt hem een Aithiops. Dat doet ons natuurlijk aan Ethiopië denken. Maar... het Ethiopië uit de bijbelse tijd is niet het Ethiopië zoals wij dat in onze atlassen in het werelddeel Afrika aantreffen. Het huidige Ethiopië ligt namelijk ver ten zuidoosten van het bijbelse Morenland. Dat bijbelse Cusch omvatte wat wij vandaag aanduiden als Nubië en (het noorden van) Soedan. Het grensde aan Egypte, zoals valt op te maken uit Ezechiël 29:10. Het wordt in het Oude Testament ook wel in één adem met Egypte genoemd. Denk aan Psalm 68:32: 'Prinselijke gezanten zullen komen uit Egypte; Morenland (Cusch) zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken'. Als we over Cusch of Morenland spreken, moeten we daarom twee dingen goed bedenken: in de eerste plaats dat het niet hetzelfde land is als ons huidige Ethiopië, en in de tweede plaats dat er reden is om aan te nemen dat de Bijbel óók een Morenland in Arabië kent. De kanttekenaars op de Statenbijbel hebben dit probleem onderkend. We kunnen dat bijvoorbeeld merken als het gaat over Zippora, de vrouw van Mozes. Zij wordt een 'Cuschitische' genoemd in Numeri 12:1. Kanttekening 2 merkt bij die tekst op, dat Mozes' vrouw niet afkomstig is geweest van de Cuschieten die van Cham afstamden, maar van de Midianieten - uit het geslacht van Sem dus! Ik citeer: '... het schijnt, dat de Heilige Schrift onder de naam van Cuschieten niet alleen begrijpt de Moren, maar ook de Egyptenaren, Arabieren, Midianieten en de volken die zuidwaarts woonden'. In kanttekening 21 bij Genesis 10:6 lezen we iets dergelijks: '... van deze (Cusch) zijn de Arabieren en de Moren...'. En bij de allereerste keer dat het land Cusch in de Bijbel voorkomt, namelijk bij de beschrijving van de vier rivieren in het paradijs (Genesis 2:13) denken de statenvertalers in dezelfde richting. In het 18^ eeuwse Bybels Zakelyk Woordenboek geeft J.G. Staringh - een predikant, die meer dan zestig jaar in Gouderak heeft gestaan - een interessante opinie. Hij schrijft dat zijns inziens de reden waarom Ethiopië ook Cusch wordt genoemd is, dat enige nakomelingen van Cusch, die aanvankelijk in Arabië woonden, dat land te dor gingen vinden en zich via Egypte in Ethiopië hebben gevestigd.

We moeten er dus mee rekenen dat de Moren (nakomelingen van Cusch) niet alleen in Afrika hebben gewoond. Als we nog een keer op de zes zonen van Cusch mogen terugkomen, dan zien we dat Nimrod is gaan wonen in de buurt van het latere Nineve (Assyrië dus), in het huidige Irak. Daar zouden wij geen 'Moor' verwachten! Seba heeft zich waarschijnlijk gevestigd aan de westelijke oever van de Rode Zee, in het oosten van Egypte. Havila is wellicht de aanduiding van een gebied in het midden van het huidige Saoedi Arabië. Sabta zal iets ten zuiden van Havila hebben gewoond. Raëma weer ten westen daarvan en Sabtecha is moeilijk te plaatsen. Duidelijk wordt wel dat van de vier zonen van Cham er zich slechts twee in Afrika hebben gevestigd (Put en Cusch) en dat de meeste nazaten van Cusch helemaal niet in Afrika hebben gewoond (eigenlijk alleen Seba), maar in Azië. De opmerking in kanttekening 20 op Genesis 10 is dan ook zeer juist, dat de nakomelingen van Cham voor een deel in Azië en voor een deel in Afrika zijn gaan wonen, van wie sommigen voor een tijd in Palestina.

Wie en wat heeft Noach bedoeld?

We komen aan een volgende vraag. Wie is er nu eigenlijk door Noach vervloekt in Genesis 9? We kennen de verdrietige geschiedenis van de dronkenschap van Gods kind, zijn naakt liggen in het midden van zijn tent en de bespotting door zijn zoon Cham. Wanneer Noach wakker wordt en bemerkt wat zijn zoon hem heeft gedaan, spreekt hij de volgende woorden uit: 'Vervloekt zij Kanaan; een knecht der knechten zij hij zijn broederen!' Het valt natuurlijk onmiddellijk op dat Noach Kanaan vervloekt - niet Cham, zoals we zouden verwachten. Wat is daarvan de reden?

Veelal wordt aangenomen dat Kanaan, de kleinzoon van Noach, heeft laten blijken dat hij van eenzelfde geest was als zijn vader Cham. Dat is heel goed mogelijk. Toch ligt de pijl nog wel wat verder. Want het is een schriftuurlijke gedachte dat men vrijwel nergens pijnlijker kan worden getroffen dan in zijn nageslacht. Daar behoeven we geen bewijsteksten voor aan te halen; iedere regelmatige bijbellezer zal ze zelf wel kennen. De kanttekenaar merkt dan ook bij Genesis 10:25 terecht op dat Noach met zijn vervloeking niet alleen de zoon (Kanaan) trof, maar ook de vader (Cham) en de nakomelingen van de zoon. Hier stuiten we op iets heel wezelijks! Want wie waren die nakomelingen van Kanaan dan? Dat zagen we zojuist al: het waren die volkeren die eeuwen later door Israël zouden moeten worden verdelgd bij de verovering van het land Kanaan. Het moet voor Mozes - de schrijver van het boek Genesis! - heel aangrijpend zijn geweest dit oordeel over Kanaan te mogen optekenen, voordat de strijd tegen de Kanaanieten begon.

We vroegen: wie heeft Noach met zijn vervloeking eigenlijk bedoeld? Een andere vraag is: wat heeft Noach bedoeld? Hij zei immers: 'Een knecht der knechten zij hij (Kanaan) zijn broederen!' De uitdrukking 'knecht der knechten' is typisch Hebreeuws en ziet op de uiterste vorm van slavernij. Nu valt het uit de geschiedenis niet te ontkennen dat de heidense volken die uit Kanaan zijn gesproten en Palestina hebben bevolkt, langdurig onderworpen zijn geweest aan de nazaten van de 'broeders' (nu letterlijk genomen!) van Kanaan, namelijk Cusch, Put en Mizraïm. Met name het laatste volk (Egypte dus) had het in het gebied rond de Middellandse Zee eeuwenlang voor het zeggen. Noach kan dus heel letterlijk hebben bedoeld dat de kinderen van Kanaan lange tijd zeer onderworpen zouden zijn aan de kinderen van Kanaans broers.

Dat Noach met zijn woorden bedoeld zou hebben dat de negers van Afrika eeuwenlang in een ondergeschikte positie zouden gaan verkeren ten opzichte van de blanken, is in het licht van wat we tot dusver uit Gods Woord hebben gevonden, niet aannemelijk. En de gedachte dat zijn woorden een rechtvaardiging zouden kunnen betekenen voor de verschrikkingen van de slavenhandel en de slavernij, is ronduit verwerpelijk. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat onder ons daarover in het verleden wel eens minder bijbels is gesproken. Er werd - en wordt - ook onder ons wel eens al te gemakkelijk denigrerend gepraat over 'zwarten' en 'nikkers'. We zouden er maar eens op moeten letten dat in de Bijbel op verschillende plaatsen heel positief over de donkere Moor wordt gesproken. Denk aan Psalm 87, aan Jeremia 38 (de Moorman Ebed-Melech, die de profeet Jeremia uit de kuil optrekt) - en natuurlijk aan de Moorman uit Handelingen 8. En wie nog een goed woord over heeft voor de vroegere slavenhandel, doet er goed aan zich eens te verdiepen in de levensgeschiedenis van de 18^ eeuwse Engelse predikant en dichter John Newton, die in zijn eertijds slavenhandelaar is geweest. Ook moeten we maar niet vergeten dat de apostel Paulus is geboren in het oosten van het tegenwoordige Turkije en dat Augustinus een Noord-Afrikaan was...

Een zwarte huid?

Nu willen we de vraag onder ogen zien: had de Moorman, zoals Gods Woord over hem spreekt, een zwarte huid? Dat hangt er van af, wat men onder zwart verstaat. Hij was waarschijnlijk niet wat wij vandaag een neger zouden noemen. Die naam reserveren we voor volkeren die in centraal

Afrika wonen, ten zuiden van de Sahara. En daar kwam de Moorman niet vandaan. Misschien is de leraar van de christengemeente van Antiochië, Simeon (Hand. 13:1) een neger geweest, omdat hij ais bijnaam Niger droeg. Maar dat is slechts een gissing. Als we mogen veronderstellen dat de Moorman uit Handelingen 8 dezelfde huidskleur had als de mensen die vandaag wonen in het gebied waar hij vandaan kwam, dan zullen wij ons hem zeker niet als een blanke, maar ook niet als een neger moeten voorstellen. Hij zal een donkere, bruine huidskleur hebben gehad.

Dat brengt ons op het laatste onderdeel van de kwestie. Is het waar dat Schrift grond geeft voor de gedachte om in de huidskleur van de Moorman een teken van de door Noach uitgesproken vloek te zien? Scherper gezegd: is iemand louter en alleen om zijn huidskleur een gevloekte te achten? Dat vinden we zo nergens in de Schrift. Ook niet in Jeremia 13:23: 'Zal ook een Moorman zijn huid veranderen, of een luipaard zijn vlekken? Zo zult gijlieden ook kunnen goed doen, die geleerd zijt kwaad te doen'. Want het gaat in die woorden niet om een zwarte huid als teken van de zondige aard - maar om de absolute onmogelijkheid om de zonde te kunnen nalaten (zie kanttekening 44). Gods Woord leert ons wél dat wij allen onder de vloek liggen - niet van Cham of Kanaan en niet om onze huidskleur, maar onder de vloek van Gods Wet en vanwege de zonde van Adams bondsbreuk in het paradijs. Onder die vloek lag de Moorman als kind van Cham - maar óók Filippus als kind van Sem, die hem de heilsboodschap mocht brengen. Onder die vloek liggen ook alle kinderen van Jafeth. Maar Gods Woord leert ons óók dat wie in Christus mag zijn, verlost is van de vloek. Van welke vloek? Als hij een drager was van de vloek van Noach, dan óók van die vloek. Maar bovenal van de vloek der Wet. En de vraag welke huidskleur wij hier op aarde hebben gehad, zal eens eeuwig verbleken in het licht van die andere vraag, of wij in de eeuwigheid het witte bruiloftskleed mogen dragen van Christus' gerechtigheid of het kleed van de eeuwige rouw.

Capelle aan den IJssel,

ds. A. Moerkerken

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juni 2006

De Saambinder | 16 Pagina's

De Moorman en zijn huid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juni 2006

De Saambinder | 16 Pagina's