Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Davids soete lier

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Davids soete lier

Psalmberijmingen in de 17e en 18e eeuw

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De periode van de 17e en de 18e eeuw mag met een gerust hart de bloeiperiode van de psalmberijmingen worden genoemd. Veel dichters zagen het berijmen van de psalmen als een vorm van bezig zijn met literatuur.

Als dichter gaf je een proeve van bekwaamheid als je in staat was een kwalitatief goede psalmberijming te maken. Het ligt voor de hand dat de literaire kant van het psalmen dichten vaak overheerste boven de geestelijke kant van het zingen en beleven van de psalmen. Alleen al in de 17e eeuw ontstonden 30 nieuwe en complete psalmberijmingen. Mijn onvergetelijke collega Ros behandelt ze allemaal en gaat in op dichters, achtergronden en principes. In dit artikel een keuze hieruit: de psalmberijming van de 17e eeuwse Jacobus Revius en de onder ons gezongen berijming van 1773. De berijming van Jacobus Revius is in meerdere opzichten een unieke berijming. Als dichter, musicus en revisor (herziener) van de Statenvertaling was hij de aangewezen persoon om een literair en musicologisch verantwoorde berijming te maken. Hij besefte dat de berijming van de psalmen en de vertaling van de Bijbel in gelijke pas moeten lopen. Toch wilde hij niet voorbijgaan aan de inmiddels geliefde berijming van Petrus Datheen. Dat is de reden dat hij het initiatief nam om de berijming van Datheen te verbeteren wat taalgebruik, rijm, metrum en ritme betreft. Dat zou volgens hem de minste aanstoot geven en daardoor zouden de psalmen gemakkelijker ingeburgerd raken. In 1640 was de berijming gereed en verscheen de bundel in Deventer - waar Revius predikant was - onder de titel De CL Psalmen Davids. Opvallend is dat Revius in zijn voorrede geen kritiek uitoefent op Datheen. Hij neemt hem als dichter niets kwalijk en zeker niet als tekstschrijver. Revius had immers de beschikking over de Statenvertaling en Datheen niet. De uitstekende kennis van het Hebreeuws kwam Revius dus goed van pas bij het (her)berijmen van de psalmen. Aan de melodieën veranderde hij niets. Die waren ‘uitnemend goed’ en bovendien waren ze ook in Duitsland en Frankrijk bekend. Hij voert tenslotte een pleidooi om ook de onbekende psalmen veel te zingen. Dan raken ze tenminste bekend. Een mooi advies! De kerkelijke waardering voor de berijming van Revius verliep teleurstellend. De classis Deventer zond een positief advies aan de provinciale synode van Overijssel, maar deze durfde de berijming niet in te voeren. Om praktische bezwaren, waaronder het feit dat er geen nationale synode gehouden werd, werd de berijming niet aanvaard. Volgens Ros is dat jammer, omdat Revius eigenlijk alles in zich verenigde wat een psalmberijmer nodig heeft: een gereformeerd theoloog met kennis van de grondtaal, iemand die bevindelijk vanuit zijn geloof de zielsgesteldheid van de psalmendichters kon vertolken, een musicus en ook iemand die de geloofsstrijd van de tachtigjarige oorlog - zelfs uit eigen leven - kende. Pas veel later, in de 20e eeuw, nam de waardering voor het dichtwerk van Revius (waaronder dus ook zijn psalmen) weer toe. Veel latere berijmingen in de 17e eeuw hebben het niveau van Revius niet bereikt. In de 18e eeuw nam de kritiek op de berijming van Datheen toe. Men stelde, dat hij verouderd was in taalgebruik, in woordkeus, in wijze van zingen en niet in de laatste plaats paste de berijming eigenlijk niet meer bij veranderde theologische opvattingen. Het 18e eeuwse klimaat van vertrouwen op de menselijke rede, het nastreven van een deugdzaam leven, andere benamingen voor God en Heere (b.v. Opperwezen) paste niet meer bij de strijdbare, bevindelijke geloofstaal van Datheen. Volgens Ros had dus niet alleen de vorm afgedaan, maar ook de inhoud van de Bijbelse leer van Gods soevreine genade voor zondaren, zoals beleden onder andere in onze Heidelbergse Catechismus. Het kon dus niet uitblijven dat de geest van de eeuw een stempel zette op verschillende psalmberijmingen. Ook de Statenberijming die na veel heen - en - weer gepraat in 1773 ingevoerd werd, ontkomt daar niet aan. Een ieder kent wel de voorbeelden van de ‘vrome Jozef, rijk in deugd’ (psalm 105) of ‘het pad der deugd betreden’ (psalm 1). De Statenberijming, die dus gereed kwam onder verantwoordelijkheid van de Staten-Generaal, is een keuze uit een drietal berijmingen: het dichtgenootschap Laus Deo Salus populo, de berijming van Johannes Eusebius Voet en de berijming van Hendrik Ghijsen. In het psalmboek wordt deze herkomst duidelijk aangegeven. Het dichtgenootschap (Gode zij lof en heil den volke) is een groep dichters rond de Amsterdamse dichteres Lucretia van Merken. De namen van het dichtgenootschap zijn pas een eeuw later (!) bekend geworden. Het is een bewijs dat het hen - volgens hun eigen woorden - niet om eigen eer ging, maar om ‘onze dierbare geloofsgenoten en deugdgezinde (!) Vaderlanderen aan te moedigen om met vrolykzingende lippen Gode eer te geeven’. De dichters wilden recht doen aan de oorspronkelijke schoonheid en de waarheid van de Bijbeltaal. Ze wilden zich ook houden aan de Statenvertaling met de kanttekeningen daarbij. Toch spreekt uit de voorrede de verlichte, intelligente dichter die zijn kwaliteiten ten beste wil geven in de taal van zijn tijd. Opmerkelijk was dat onder de dichters van het dichtgenootschap een aantal doopsgezinden bevond. In sommige gevallen betekende dat de oorspronkelijke teksten aangepast moesten worden om overeenstemming te vinden met de Bijbeltekst! Een andere ‘bron’ van de berijming van 1773 zijn de psalmen van Johannes Eusebius Voet. Deze arts en belastinginspecteur was bekend om zijn dichterlijke gaven. Samen met zijn vriend de predikant-dichter Rutger Schutte verzorgde hij een nieuwe psalmberijming. Een meeleesgroep van dichters, maar ook geïnteresseerde kerkleden zorgden voor een verbetering van de kwaliteit. De berijmingscommissie van 1773 koos maar liefst 82 psalmen uit de berijming van Voet. Redenen waren onder andere de gereformeerde achtergrond van Voet, de aansluiting bij de Statenvertaling en de overeenkomst met de versvormen uit de berijming van Datheen. Bekende psalmen die alom geroemd werden om inhoud en vorm zijn psalm 3, 25, 28, 73 en 89. Minder bekend is echter dat Voet voorstander was van het zingen van gezangen in de kerk. Hij hoopte ‘dat er meer christelijke gezangen en minder profetische vloekpsalmen werden gezongen en dat bij het lied van Mozes ook het nieuwe lied des Lams gevoegd worde’. Het kerkvolk kon hem in die tijd daarin niet volgen en ook de Statencommissie van 1773 wees zijn voorstel af. Uiteindelijk kwam na 118 vergaderingen, waarbij niet één psalm ongewijzigd bleef, de vertolking gereed. De meeste veranderingen gingen over de stijl en de aanpassing aan de betekenis van de Bijbeltekst en de woordkeuze van de Statenvertaling. In een verklaring, die nog in ons psalmboek terug te vinden is, verklaarden de negen afgevaardigden uit de provincies dat zij nauwkeurig gelet hadden dat er geen afwijkingen van de gereformeerde leer in de berijming werden gevonden. In een speciale vergadering van de Staten-Generaal werd de berijming op 19 juli 1773 officieel ondertekend. De berijming werd over het algemeen door de kerken positief ontvangen. In veel plaatsen waren er officiële invoeringsdiensten. Tijdens één van deze diensten sprak ds. Hofstede (1716- 1803) de mooie woorden uit: ‘O, als de Zon der gerechtigheid niet maar alleen in onze monden, maar in onze zielen straalt, dan, en ook niet eerder, zal ons Psalmgezang den Heere welgevallig zyn’. De berijming betekende ook in muzikaal opzicht een verbetering en een stimulans voor het zingen van psalmen in kerk en gezin. Er waren echter ook andere geluiden, maar opmerkelijk is dat er niet veel inhoudelijke kritiek kwam op de berijming. Wel was er onder het behoudende kerkvolk een zeker wantrouwen ten opzichte van het theologisch klimaat waarin de bundel ontstond. Een vertegenwoordiger van dit standpunt was de bekende Kralingse predikant Theodorus van der Groe. Hij hield het bij de oude berijming van Datheen. Hij noemde de tijdgeest en de zucht naar vernieuwing als argumenten. Hij vreesde een verdere modernisering. In een biddagpreek vond hij de invoering van de nieuwe psalmen een teken van Gods oordelen over de kerk. In diverse plaatsen, onder andere in Zeeland en in Maassluis, leidde de invoering van de nieuwe psalmen zelfs tot relletjes. In de meeste kerken die na de Afscheiding ontstonden gebruikte men toch de Statenberijming. Dat was ook het geval in de Gereformeerde Gemeenten onder het kruis rond ds. E. Fransen. Fransen onderkende de bezwaren van bv. ds. Ledeboer wel, maar de oorzaken van de breuk in de kerken van Nederland lagen volgens hem niet aan de psalmberijming. Bij de vereniging van 1907 waar onze Gereformeerde Gemeenten ontstonden, werd de keuze vrijgelaten. En zo zingen nog steeds een aantal gemeenten binnen ons kerkverband de psalmen van Datheen. Volgens Ros is het oordeel over de Statenberijming in de Gereformeerde Gemeenten enigszins genuanceerd. Hoewel de berijming dichter bij de Statenvertaling staat, is de 18e eeuwse tijdgeest wel door de berijming heengegaan. En dat merken en voelen de kerkgangers, omdat die tijdgeest niet strookt met de juiste verwoording van de Bijbelse boodschap. Wat te denken van veranderingen in het woord genade? In veel psalmen vinden we woorden als ontferming, goedertierenheid, gunstbewijs, waar Datheen het woord genade heeft. En zo zijn er meer voorbeelden te noemen. Iets van een soort tegenstelling blijft er dus getuige de slotmening van Ros over de berijming van 1773: ‘De Statenberijming van 1773 behoudt haar waarde voor gezin, kerk en school als gereformeerde psalmbundel met talloze mooie verzen die bijzonder geliefd zijn geworden, dit niet in het minst door hun geestelijke diepte. Met stichting zingt de kerk deze psalmen in de samenkomsten van de gemeente’. Dit brengt naar mijn beleving de algemene gedachte binnen onze gemeenten goed onder woorden.

O mijn siele, wilt God prijsen,
Want ick hoop mijn dagen lanck
Hem syn eere te bewijsen:
En met liefelijck gesanck
Hem te loven wijt en sijt
Alle mijnes levens tijt

Ps. 146 : 1
(berijming van Jacobus Revius)

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juli 2011

De Saambinder | 16 Pagina's

Davids soete lier

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juli 2011

De Saambinder | 16 Pagina's