Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Relatie wedergeboorte en geloof (5)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Relatie wedergeboorte en geloof (5)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het vorige artikel is benadrukt dat met het begrip wedergeboorte samengevat wordt wat door de Heilige Geest tot vernieuwing van de Zijnen gedaan wordt. Dit zowel aan het begin, de levendmaking, alsmede bij de voortgang ervan. Dan rest nog de omstreden vraag óf en in hoeverre er sprake kan zijn van werkingen in of aan de mens, waardoor de eigenlijke wedergeboorte wordt voorbereid.

Zij die de samenwerking van God en de mens voorstaan, de zogenoemde synergisten - zoals pelagianen en remonstranten - waren voorstander van de leer der “voorbereidende genade”.
In deze voorstelling heeft de zondaar het in zijn macht om Gods wederbarende genade de weg te verhinderen door zich daartegen hardnekkig te verzetten. Maar ook heeft die zondaar het in zijn macht om zelf de gunstige voorwaarden te scheppen, waaronder de Geest kan werken. Deze voorstelling is door de gereformeerden altijd met grote beslistheid en zonder enig voorbehoud afgewezen.
De vraag is ook meermalen gesteld of het toch niet mogelijk is van voorbereidende genade te spreken als van werkingen van de Heilige Geest, die aan de wedergeboorte voorafgaan en waardoor door de Geest Zelf, zonder medewerking van de zondaar, de weg gebaand wordt tot de verandering van het hart.
Voorbereidende genade in deze zin werd o.a. geleerd door Amesius. Met name Maccovius heeft echter deze opvatting krachtig bestreden, ook vanwege het gevaar van pelagiaanse en remonstrantse dwalingen. Wanneer de oude gereformeerden toch de term ”voorbereidende genade” gebruiken, dan wordt daar een betoning van genade mee bedoeld, zoals het weerhouden van vreselijke zonden, een christelijke opvoeding, het mogen horen van de prediking van Gods Woord, en dergelijke. Maar zij gaven ook uitdrukkelijk aan dat deze ”voorbereidende genade” het hart van een zondaar nog niet in het minst verandert. Duidelijk moet blijven: er is geen tussentoestand tussen de geestelijke dood en het geestelijk leven.
De oude gereformeerden zijn het er allen over eens dat de wedergeboorte in de ziel van de mens plaatsgrijpt en in haar eerste (en tweede) stadium tot de ziel beperkt blijft. Zij hebben wel van mening verschild over de vraag of in de wedergeboorte het verstand óf de wil van de mens het eerst door de Geest wordt vernieuwd.
De Schotse theoloog Camero bijvoorbeeld leerde dat de wedergeboorte in het eerste stadium bestaat in een verlichting van het verstand. Maccovius deelde ook die mening. Amesius dacht weer sterk aan het vernieuwen van de wil. De Dordtse Leerregels spreken echter van ‘de delen des mensen’ waarin de Geest met Zijn werking binnendringt. Een nadere bepaling van de wedergeboorte van het hart naar de een of andere functie der ziel is niet te aanvaarden. De centrale gedachte moet blijven dat wedergeboorte een verandering van het hart van de zondaar is.

De remonstranten leerden dat de werking van de Heilige Geest in de wedergeboorte een zuiver morele werking is: een appel dat de Geest doet op de vrije wil van de mens.
Onze vaderen hebben deze opvatting sterk afgewezen, en spreken in de regel van een hyperphysische en soms van een physische werking van de Geest. Deze terminologie gebruikten zij om het eerste stadium van de wedergeboorte zo scherp mogelijk tegenover twee afwijkende meningen te stellen. Tegenover de remonstranten wilden zij handhaven dat er een wezenlijke kwalitatieve verandering des harten in de wedergeboorte plaatsgrijpt en dat daarvoor een goddelijke, herscheppende werking nodig is. Tegenover Rome wilden zij ontkennen dat deze verandering een instorting van een nieuwe, aan de oorspronkelijke natuur van de mens vreemde substantie zou zijn.
Deze termen kunnen tot veel misverstanden leiden, maar in wezen drukken zij niets anders uit dan Calvijn reeds leerde.

De beschrijving van de wedergeboorte als ‘de inplanting van een nieuw levensbeginsel of een nieuwe levenskiem’ wordt wel gebruikt. Echter de eerste kanttekening bij deze definitie is dat het werk van de Geest niet alleen levendmakend, maar ook dodend is; zij is zowel de afsterving van de oude mens als de opstanding van de nieuwe mens.
Ook mag bij deze definitie niet worden verzwegen: de centrale betekenis van Christus als de verdienende oorzaak en voorbeeld en eeuwige Bron der wedergeboorte. Het is daarom goed te spreken van ‘de principiële doding van de oude en de principiële opstanding van de nieuwe mens, die beide in de gemeenschap van Christus door de Heilige Geest, gelijktijdig tot stand wordt gebracht’.

Een andere vraag is waar in de wedergeboorte de grens ligt tussen de oude en de nieuwe mens. De Schrift leert ons dat de gezindheid van het vlees staat tegenover de gezindheid van de Geest. Deze grens valt niet samen met de grens tussen lichaam en ziel. Calvijn en vele oude gereformeerde theologen spraken van ‘een wedergeboren deel der ziel’ ter onderscheiding van het deel dat niet wedergeboren was.
Duidelijk is dat het niet zondigen en niet kunnen zondigen van het herboren ik alleen te verklaren is in de bewarende en heiligende genade van de Geest.
Tenslotte moet worden opgemerkt dat het eerste stadium der wedergeboorte zich niet volkomen laat beschrijven in een alles samenvattende formule.

Het verschil tussen de wedergeboren en de niet wedergeborene mens is het verschil tussen de gelovige en de ongelovige mens. De onwedergeboren mens is ongelovig in de diepe schriftuurlijke zin van het woord. In de wedergeboorte ontvangt de mens een hart om te verstaan wat de Heere zegt. Het stenen hart wordt een vlezen hart.
Het herstel van het beeld Gods in de wedergeboorte is ook hierin gelegen dat de in ongeloof verstarde zondaar weer in een gelovig en gelovend mens wordt veranderd. Dit vinden we ook terug bij de reformatoren.
Een tegenwerping tegen deze opvatting is dat deze verandering des harten zich feitelijk tot de volwassenen schijnt te beperken. Geloof is niet mogelijk zonder kennis, die een wezenlijk en onmisbaar element is in het geloof: kennis van God, van onszelf en van Gods genade in Christus.
Hoe staat het dan met kinderen, die nog niet tot hun verstand gekomen zijn? Toch heeft de christelijke kerk de mogelijkheid om wedergeboren te worden en te zijn voor jonge kinderen met nadruk gehandhaafd. Luther leerde dat kinderen in hun prille jeugd geloven kunnen en dat ook werkelijk doen. Latere dogmatici onderscheidden in een potentieel geloof bij wedergeboren kinderen en een actueel daadwerkelijk geoefend geloof bij volwassenen. Andere gereformeerden maakten onderscheid tussen het geloofsvermogen en de geloofsdaad, waarvan het eerste wel en het tweede niet bij wedergeboren kinderen wordt bevonden.
Op grond van de Schrift moet geleerd worden dat voor vroeg gestorven kinderen, die zalig geworden zijn, ook de leer gehandhaafd moet worden dat deze niet alleen wedergeboren zijn, maar ook het ware zaligmakende geloof hebben. Niemand ontvangt het eeuwige leven dan door het geloof.
De Schrift maakt geen onderscheid tussen het vermogen om te geloven en de daad van het geloven. Zij stelt altijd tegenover elkaar het geloven en het niet geloven.
Het valt ook niet in te zien waarom het actuele geloof aan zeer jonge kinderen in elke vorm geheel zou moeten worden ontzegd. Het gaat in het geloof niet allereerst om het kennen van afgeleide waarheden, maar om de kennis van levende personen, van God en Christus. Het geloof gaat niet op in het kennen. Het kennend element staat in het ware geloof in schone harmonie met het beoefende vertrouwen.
Vertrouwen en kennen vormen samen het ware geloof. Het is juist het verstand dat met zijn redeneringen altijd weer het eenvoudig geloof tracht te versperren. En is dat bij volwassenen niet meer het geval dan bij kinderen? Het is een verborgen omgang met God. Bovendien hebben de wedergeboren kinderen toch de Geest ontvangen.
De Schrift is er duidelijk in. Verwezen mag worden naar het vroeg gestorven kind van Jerobeam, maar ook naar Psalm 8: ‘Uit de mond der kinderkens en der zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest’. Zie ook David in Psalm 22:10 en 11 en de dichter van Psalm 71: 5 en 6. Denk aan de reactie van de nog niet geboren Johannes de Doper op het komen van Maria tot zijn moeder Elisabet. Bij de Heere zijn alle dingen mogelijk.
(slot)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 2012

De Saambinder | 20 Pagina's

Relatie wedergeboorte en geloof (5)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 2012

De Saambinder | 20 Pagina's