Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Ster uit Jakob

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Ster uit Jakob

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

...Er zal een Ster voortgaan uit Jakob Numeri 24:17 m

Israël, gelegerd in de vlakke velden van Moab, is dan bijna aan het eind van de woestijnreis en zal aanstonds het land Kanaän gaan beërven. Bevreesd voor de macht van dat volk meent de afgodendienaar Balak dat, volk van haar kracht te kunnen beroven door het te laten vervloeken.
Tot driemaal toe probeert Bileam dit volk te vloeken. Maar, we kennen de geschiedenis, de Heere, de Almachtige, legt Bileam zegeningen in de mond. Balak ontsteekt in toorn en stuurt Bileam grimmig weg zonder beloning.
Eer Bileam heengaat spreekt hij nog eenmaal en geeft dan zo’n wonderschoon getuigenis van Vorst Messias.
Maar Bileam, uiterlijk zo verlicht, lees maar vers 16, die de woorden Gods sprak, die de wetenschap des Allerhoogste kende, heeft nooit in waarheid voor de Heere gebogen. Hij is nooit zondaar voor God geworden met al zijn schone woorden en is als een vijand door de Heere voor eeuwig verloren gegaan. Deze Bileam is voor ons tot waarschuwing. Het gaat ten diepste niet om onze woorden, maar om de zaken in het hart. Opdat we onszelf zeer nauw zouden onderzoeken. In Bileam zien we hoe ver het kan gaan.
Bileam spreekt van de Ster uit Jakob.
Hij ziet hoe eenmaal uit dit volk een Koning zal voortkomen, Wiens heerlijkheid hier getekend wordt als een glanzende, onaantastbare, flonkerende ster in een donkere nacht.
Deze Ster zal zijn tot verlichting in een donkere nacht. Maar ook, dat klinkt ook door in deze profetie, dat Hem gegeven is alle macht in de hemel en op aarde.
Ik zal Hem zien, maar nu niet; ik zal Hem aanschouwen, maar niet nabij.
Bileam ziet een Persoon, Die er al wel is en toch nog moet komen. Op wie ziet dit toch anders dan op Christus, de eeuwige Zone Gods, van eeuwigheid tot eeuwigheid God. En: nog moet komen. Dan namelijk, wanneer Hij in de volheid des tijds door de Heilige Geest uit de maagd Maria de ware menselijke natuur aanneemt.
Zo zal Hij de Middelaar Gods en der mensen in Zijn Borgtocht volbrengen, wat Hij van eeuwigheid op Zich genomen had. Hij is met Zijn hart Borg geworden om tot God te genaken. Zo heeft Hij in Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid een gerechtigheid aangebracht opdat in de toepassing daarvan een wederhorig kroost altijd bij God zou wonen.
In Christus, de Zon der gerechtigheid, in Wie al de zaligheid is.
In Hem wordt de profetie van Jesaja vervuld: ‘Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen, die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen’.
Hij is de Ster uit Jakob! Er is een volk op aarde wier hart uitgaat tot Hem.
Om de Koning in Zijn schoonheid te mogen zien.
Wanneer krijgt nu in het natuurlijk leven een ster waarde en schoonheid?
Toch juist in een donkere nacht? Zo ook ten aanzien van de Ster uit Jakob!!
En nu verkeren wij allen van nature in de duisternis in onze diepe val in Adam. Wij zijn verduisterd in het verstand. Wij leven van nature dodelijk gerust voort, een eeuwige nacht tegemoet. Zo is het uitleven van onze doodsstaat. We horen van het licht, maar zien niet, ja willen niet zien.
En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos.
Smeekt toch of de Heere door de wederbarende werking van de Heilige Geest dat licht van Zijn genade in uw hart ontsteekt.
Dan zien we de duisternis van ons bestaan. Hoe de zonde scheiding maakt tussen de Heere en ons. Wanneer de Heere een mens meer en meer inleidt in de donkere diepten van ons bestaan in Adam en de onmogelijkheid om de kloof te helen van onze zijde dan wordt het nacht, de nacht van onmogelijkheid.
Er is een volk, dat niet kan ontkennen wat de Heere aan hun ziel gedaan heeft. Waar de Heere de adventsverwachting in hun ziel ontstak, toen Hij hen ‑ vastgelopen in al hun werken ‑ openbaarde de zaligheid in een Ander.
En die met al hun hoop weer in het donker terecht zijn gekomen.
Hoe was het in Israël in de dagen dat de Heere Jezus geboren zou worden?
Donker, van het huis van David was vrijwel niets over, de profetie zweeg, de scepter begon van Juda te wijken.
Zouden Gods beloften nog ooit vervuld worden?
Welnu dat volk, Jozef en Maria, de herders, Simeon en Anna, zij mochten niet op hun tijd, maar op Gods tijd de Ster uit Jakob aanschouwen.
Toen zij dat Kindeke gezien hebben door het geloof, ja omhelsd, toen werd het voor hen waar: ‘En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader, vol van genade en waarheid’, Wat heeft die Ster een waarde gekregen in de donkere nacht van hun leven vanwege de zonde! In het zien op Hem was dat in zichzelf zo arme volk zalig van het zien.
Het was niet om hunnentwil, maar alleen om Zijns Naams wil.
Daarom, dat volk dat zwart is door dienstbaarheid, maar wier ziel hongert en dorst naar Hem, in alle strijd: houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vrolijk leven, uw heilzon is aan het dagen.
Volk, welk een nachten van verlaten van de Heere, van afzwerven, van schuld, van strijd, van ongeloof, van gemis. Dit wordt steeds dieper verstaan. De kroon moet eraf, opdat Die Ster meer en meer waarde zal krijgen.
Zijn schoonheid en glans te rijker en dieper zal worden verstaan. Dat wonder: ‘Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven.’ Hij moet wassen en ik minder worden, Zijn Naam ter eer.
Lezers, de Heere geve ons zó die Ster uit Jakob hier door genade te leren kennen, eer Hij zal komen op de wolken als de Rechter en alle knie en alle tong, ook van alle vijanden, Hem dan moeten erkennen. Om dan met Bileam, zo dichtbij het Woord geweest, voor eeuwig weggeworpen te worden in de buitenste duisternis. Daarom: ‘Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij (op) den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen’.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 2012

De Saambinder | 16 Pagina's

De Ster uit Jakob

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 2012

De Saambinder | 16 Pagina's