Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De drie stukken in de theologie van Luther

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De drie stukken in de theologie van Luther

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ellende
‘Wie het bittere niet heeft geproefd, die kan het zoete niet op waarde schatten. Honger is de beste kok’.

Kernachtige woorden uit de mond van de kerkhervormer Maarten Luther. Hij spreekt hier over de noodzakelijke doorleving van de zonde om de genade te leren waarderen. Niet als verdienste, maar als weg. Dit gebeurt volgens Luther door de aanklagende functie van de Wet, waardoor wij in staat van beschuldiging worden gesteld.
Luther wist wat genade was en had dat beleefd in de weg van doorleving van zijn onwaardigheid en behoefte aan Goddelijke ontferming. Iets waar geen mens van nature toe genegen is.
Wij zijn volgens Luther onwillig om zondaar voor God te worden en te blijven. Wij verschijnen voor God nu eenmaal liever als deugdzame lieden dan als verwerpelijke boosdoeners.
Door de Wet in de hand van Christus wordt deze hoogmoed tot ootmoed geslecht. En dat is hard nodig, om ons van rechthebbende schepselen ellendigen en armen te maken die hun nietswaardigheid voor Gods aangezicht belijden.
Door de zaligmakende overtuiging door de Wet leert de zondaar het bevrijdende Evangelie kennen en waarderen. Zoals dorstige aarde naar de regen snakt, zo bewerkt de Wet dat een verslagen hart naar Christus gaat dorsten. De Wet wijst de kwaal aan, het Evangelie geneest. Dit is typisch voor Luthers Wet-Evangelie leer. Alleen op deze wijze leert men Christus kennen in Zijn heilsbetekenis.
Toch heeft deze samenhang bij Luther nog een andere dimensie. De Wet is weliswaar de tuchtmeester tot Christus, maar in zichzelf kan de Wet alleen maar tot eigengerechtigheid, zelfverzekerdheid óf tot wanhoop leiden. De uiterste ernst van de zonde wordt vervolgens gekend in het Evangelie, met name dat van de lijdende Christus. In het kruisevangelie komt het ontzag’lijke gewicht van de zonde op zijn helderst aan het licht. Daarom stelt Luther in de ellendekennis het Evangelie niet alleen en zozeer tegenover alsook naast de Wet. In die zin dat het Evangelie het vonnis van de Wet intensiveert.
Er kan volgens Luther dan ook geen waar berouw (of boetvaardigheid) zijn buiten Christus om. Zoals een brok ijs, zolang het vriest, ijs blijft, blijft de zondaar ongebroken als alleen de Wet functioneert om hem zijn zonde te doen kennen. Zodra de zon op het ijs gaat schijnen, smelt het in de warmte. Zo is het met het Evangelie.
Als we ons door genade mogen leren onderwerpen aan Christus’ profetische bediening, zullen we door Hem ontdekkend worden onderwezen alvorens door Hem te worden opgericht. Dan is het Christus Die de Wet in haar aanklacht uitlegt en ons daaronder verootmoedigt.
Waar het bij Luther om gaat is: het Woord moet worden geloofd, ook in zijn ontdekkende functie. Anders blijven we steken in algemeenheden en wordt ons menselijk falen geen zondeschuld voor God. Ook in het stuk van de ellende geldt het: sola fide, want alleen door het geloof beamen wij dat wij zondaren zijn.

Verlossing
Het zal niet verbazen dat bij Luther de kern van het stuk van de verlossing gelegen is in de rechtvaardiging door het geloof. Maar dat niet als rationele conclusie. De genadige vergeving der zonden is onlosmakelijk met schulderkenning verbonden. In de leer van de rechtvaardiging draait het volgens Luther niet alleen om de rechtvaardiging van de zondaar door God, maar evenzeer om de rechtvaardiging van God door de zondaar. Opnieuw niet als verdienstelijkheid, maar als weg. God vergeeft de zonden ‘om niet’ en uit genade alleen, maar nooit achter onze rug om. Hij brengt ons terdege aan de weet wat Hij vergeeft en dat Hij vergeeft.
In de rechtvaardiging verklaart God ons rechtvaardig in Christus, maar zó dat wij hartgrondig erkennen en bekennen dat wij in onszelf verdoemelijke zondaren zijn. Zowel het één als het ander wordt in het geloof omhelsd. Vrijspraak van Gods vonnis vindt niet plaats zonder aanvaarding van het rechtmatige van dit vonnis.
Wie het oordeel van God in geloof van harte leert onderschrijven, mag in ditzelfde geloof vernemen, tot zijn diepe verwondering, dat Gods vloek zich niet op de zondaar ontlaadt, maar Zijn eigen lieve Zoon heeft getroffen. Ook hier dus: sola fide. Zo komt hij tot de uitspraak: ‘Wie zichzelf onder Gods gerichtswoord veroordeelt en God geen ongelijk toeschrijft, die wordt gerechtvaardigd’.
Aan de ene zijde Gods beschuldigend gerichtswoord, aan de andere zijnde Gods vrijsprekend heilswoord. In die context spreekt Luther over de verlossing. Zo komt hij ook tot zijn bekende uitspraak van de fröhliche Wechsel, of de vrolijke ruil. In het Nederlands wel aangegeven als: ‘Wat een ongelijke ruil: Hij zo rein met mijn vuilheid, ik zo vuil met Zijn reinheid’.
En als Gods kinderen door de duivel worden aangevallen over hun aandeel aan Christus? Dan gebruikt hij krasse woorden: ‘heer duivel, wil toch niet zo woeden; matig je maar wat. Want er is er Eén Die Christus heet. In Hem geloof ik. Deze is het Die met de Wet heeft afgerekend, de zonde heeft verdoemd, de dood teniet heeft gedaan en de hel onschadelijk heeft gemaakt’.
Dit was voor Luther geen oppervlakkige conclusie, dit was de taal van een doorleefd geloof te midden van de hitte van de strijd. De Heere gebruikt daarvoor als middel bij uitstek het gepredikte Woord, vergezeld van de kracht van de Heilige Geest. ‘Hoort en uw ziel zal leven’.
Volgens Luther moeten we zorgvuldig op de mond van Christus letten en aan Zijn lippen hangen. Wie zo Zijn Woord gelooft, is rechtvaardig en heilig. Dat klinkt ons wellicht wat erg eenvoudig in de oren; bij Luther is het de taal van de waarachtige geloofsbevinding. Het geloof is als een lege buidel, waarin het medicijn van Gods genade wordt gelegd. En het geloof wordt gewerkt in de weg van het Woord des Geestes.
Hij zegt in dit verband opmerkelijke dingen over de dienaren van het Woord. ‘De predikers zijn doodgravers. Ze hanteren houweel en schop. Ik geloof hun Woord en laat mij met Christus begraven. Dit gebeurt als ik het Woord van de doodgravers geloof. Weg is dan alle zonde. Ook ik, grote zondaar, weet mij door het geloof in de dood van Christus met Hem mee gestorven en begraven’.
Het middel van de prediking lijkt gering en armzalig, maar de Heere bedient er Zich zaligmakend van door de werking van Zijn Geest. Deze gaat onverstoorbaar en verborgen Zijn gang en bereidt het hart voor Zijn genadig Evangelie.

Dankbaarheid
Volgens het Bijbelse gegeven gaan rechtvaardiging en heiliging bij Luther samen. Ze zijn als tandraderen die in elkaar grijpen. De rechtvaardiging is het fundament van de heiliging, omgekeerd vloeit de heiliging als vanzelf uit de rechtvaardiging voort. Het is één en dezelfde Christus Die de zondeschuld verzoent en de zondemacht verbreekt. In de heiliging draagt de rechtvaardiging vrucht. Luther stelt onomwonden dat we alleen door de ‘vreemde (= van een Ander)’ gerechtigheid van Christus gerechtvaardigd worden, waarbij geen enkel werk van de mens in aanmerking komt. Maar hij stelt ook dat het rechtvaardigend geloof niet ‘eenzaam’ is. Het heeft een metgezel, de liefde. Het gaat gepaard met ware toegenegenheid tot God en de naaste en tot Gods heilzame geboden.
Geloof en liefde zijn niet bij elkaar vandaan te slaan, aldus Luther. Het geloof in Christus kan daarom niet zonder vruchten blijven.
Door Zijn Geest staat Hij Zelf voor het dragen van de vruchten in. Natuurlijk voert bij Luther de rechtvaardigingsleer de boventoon in zijn strijd met de misstanden van de Rooms-Katholieke Kerk, maar niet zodanig dat hij de vruchten van geloof en bekering zou vergeten.
Zijn tegenstanders in de Kerk verweten hem dat hij van goede werken niet meer wilde weten. Integendeel, zo pareert Luther: die goede werken zullen er zijn, juist op grond van de rechtvaardiging. Geen goede werken om de hemel ermee te verdienen of gericht op beloning voor God. Ware godsdienst is liefdedienst, geen loondienst! De Wet is daarvoor norm. ‘Om die te doen uit dankbaarheid’.
In dat opzicht spreekt Luther over ‘vrolijke gehoorzaamheid’. Dit is geen heiligingstreven waarbij men met de dag beter en deugdelijker wordt. Het is een groei in de diepte, een voortgang in afhankelijkheid, een opwas in de kennis en genade van Christus. We worden daarin in onszelf alleen maar hulpelozer en kunnen nergens prat op gaan. Het is als een bedeltocht.
Een kenmerkende uitspraak van Luther in dit verband is: ‘Die werken zijn de beste, waarvan men zich niet eens bewust is dat ze goed zijn’.
In zijn traktaat ”Von der Freiheit eines Christenmenschen” (1520) gaat hij nader op deze zaken in. ‘Zo geven Gods beloften wat de geboden eisen en vervullen wij wat de Wet beveelt, opdat het alles Gods werk zal zijn, zowel de geboden als de vervulling daarvan. Hij alleen is het Die gebiedt, Hij is ook de enige Die vervult’.
Veel kunnen we van Luther leren als het gaat om de doorleving van de drie stukken van onze Heidelberger.

Dordrecht, A. Jobse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 oktober 2014

De Saambinder | 16 Pagina's

De drie stukken in de theologie van Luther

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 oktober 2014

De Saambinder | 16 Pagina's