Nodig te kennen (1
De kennis van onze ellende is nodig
Niet omdat ze ons vanuit zichzelf troost of een deel van de troost is, want vanuit zichzelf verschrikt ze ons meer dan dat ze ons troost, maar omdat:
A. Ze in ons een verlangen verwekt om verlost en getroost te worden, zoals kennis van de ziekte bij de zieke een verlangen naar een geneesmiddel teweegbrengt. Zolang de ellende niet gekend wordt, wordt ook de verlossing niet begeerd, zoals een zieke die zijn ziekte niet gevoelt, geen behoefte heeft aan een dokter (Matth. 9:12). Zo worden de verlossing en de troost ook niet verkregen [wat men kan zien in de farizeeër (Luk. 18:11-12) en in die van Laodicéa (Openb. 3:17) FH]. Want God geeft Zijn weldaden alleen aan hen die ze begeren en daarom bidden, zoals men leest:
- ‘Die klopt, dien zal opengedaan worden’ (Matth. 7:7).
- ‘Bidt, en u zal gegeven worden’ (Matth. 7:8).
- ‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid’ (Matth. 5:6).
- ‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt’ (Matth. 11:28).
- ‘Ik woon... bij dien die van een verbrijzelden en nederigen geest is’ (Jes. 57:15).
Daarom moet men vaststellen dat de kennis van de ellende nodig is tot troost, om in ons een verlangen op te wekken verlost te worden, zonder welke de troost er niet kan zijn. Niet dat deze kennis ons wezenlijk vanuit zichzelf troost, want ze verschrikt ons eerder. Maar ze is als een oorzaak zonder welke er geen troost kan komen, en als een krachtige beweegreden om troost te zoeken. Deze verschrikking dient de gelovigen tot zaligheid.
B. Ze dient om God dankbaarheid te bewijzen voor de verlossing.
[Wie niet erkent in wat voor nood en gevaar hij geweest is, die weet ook niet hoe groot de verlossing is. En als hij niet weet welke grote weldaad hij ontvangen heeft, dan vergeet hij de verschuldigde dankbaarheid en roemt hij Gods weldaden niet. FH]. We zouden ondankbaar zijn als we de grootte van het kwaad waaruit wij verlost zijn, niet zouden kennen. En zo zouden wij de weldaad van de verlossing helemaal niet verkrijgen, aangezien deze alleen uit genade geschiedt.
C. Mensen zijn geen bekwame hoorders van het Evangelie als ze hun zonden en ellende niet kennen. Want door de verkondiging van de wet, waaruit de ellende wordt gekend, wordt de verkondiging van het Evangelie van genade voorbereid. Anders worden de mensen tot zorgeloosheid gebracht en zou de troost onzeker zijn. Want een vaste troost kan niet met vleselijke zorgeloosheid bestaan. Hieruit is duidelijk dat men met de verkondiging van de wet moet beginnen, zoals we zien dat de profeten en apostelen gedaan hebben. Het doel daarvan is dat de mensen afgebracht worden van de waan van hun eigen gerechtigheid en tot kennis van zichzelf en tot ware bekering voorbereid worden. Als dit niet gebeurt, worden zij door de verkondiging van de genade zorgelozer en hardnekkiger, en zo worden de parels voor de varkens geworpen om vertrapt te worden.
Barneveld, ds. D. de Wit
Uit: HET SCHATBOEK, Z. Ursinus, deel 1; Gebr. Koster, Barneveld 2013
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 januari 2015
De Saambinder | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 januari 2015
De Saambinder | 16 Pagina's