Ds. Labee over: Was de schuldbelijdenis van Achan niet oprecht genoeg?

Achans zoned

De HEERE heeft Zijn volk Israël uit Egypte geleid, door de woestijn gevoerd en in Kanaän gebracht. De eerste stad, Jericho, ontvangt het verbondsvolk - zonder wapengekletter - als uit Gods hand. Alles wat er aan waarde gevonden wordt, is voor de Heere en Zijn dienst. Als iemand toch iets zal meenemen, brengt hij Israël onder de ban. Maar Achan kan het niet laten om toch iets te stelen. Hij zag, kreeg lust en nam een sierlijk overkleed, wat zilver en goud. Wellicht hebben zijn huisgenoten hem geholpen met het verbergen van deze schatten in het midden van hun tent. Wat is deze Achan een beeld van al Adams nakomelingen. Achan meent dat de zonde wel verborgen zal blijven. Gaan wij in zijn voetspoor?

Achans belijdenis

Als gevolg van Achans zonde, volgt een vreselijke nederlaag bij het stadje Ai. Het volk moet vluchten, 36 soldaten sneuvelen en Jozua en de oudsten vallen op hun aangezicht op aarde. Als Jozua zijn smeekgebed uitstort voor de ark des Heeren, klinken de geladen woorden van de hemel: ‘Ik zal voortaan niet meer met ulieden zijn, tenzij dat gij de ban uit het midden van ulieden verdelgt’ (Jozua 7:12b). Het volk moet zich die avond reinigen en de volgende morgen zal de Heere de schuldige aanwijzen die verbrand moet worden. Gods verbond is verbroken en de overtreder is schuldig aan het bloed van de gesneuvelden. Hoe zal Achan die avond zijn gaan slapen? En hoe zal hij de volgende morgen zijn opgestaan? Achan, zie je dan nog niet dat jíj schuldig bent? Kom, buig je neer voor de Heere en belijd je zonden voor Jozua. Maar nee, Achan blijft stil. Tot het lot valt op deze overtreder. Dan dringt Jozua aan om het openbaar te erkennen: ‘Mijn zoon, geef toch de HEERE, de God Israëls, de eer en doe voor Hem belijdenis; en geef mij toch te kennen wat gij gedaan hebt, verberg het voor mij niet’ (Jozua 7:19b). Voor het tijdelijk leven kon Jozua geen hoop hebben, want de Heere had bevolen om de schuldige te verbannen. Maar bewogen als een vader van het volk Israël eiste hij dat Achan God de eer zou geven, die hij Hem ontroofd had. Dan klinkt die afgedwongen belijdenis: ‘Voorwaar, ik heb tegen de HEERE, de God Israëls, gezondigd en heb alzo en alzo gedaan’ (vers 20).

Achans straf

De buit wordt gehaald en met Achan en alles wat hij heeft, gevoerd naar het dal van Achor. Daar wordt het vonnis voltrokken: God houdt de schuldige geenszins onschuldig. Hij laat niet met Zijn alwetendheid spotten. Zijn toorn is niet eerder gestild eer het recht zijn loop heeft gehad. Terugkomend op de vraag nog dit: Achans belijdenis kwam te laat! Zou ons hart niet moeten beven? Zijn wij al zondaar voor de Alwetende geworden? En toen dit rechtsgeding volbracht was, werd ditzelfde dal van Achor tot een deur der hoop. Toen kwam er verwachting dat het volk Israël toch Kanaän nog zou beërven. ‘Gelijk de gelovigen in de vallei des kruises, door de genade van de Heere Christus, een beginsel des eeuwigen levens en een open deur hebben van de levende hoop van het volkomen bezit der eeuwige heerlijkheid’ (kant. 38b op Hoséa 2).

VRAAG?

Heb jij/hebt u ook een vraag? Mogelijke vragen over onderwerpen binnen de doelstelling van ‘De Saambinder’ kun jij/kunt u mailen naar b.labee@kliksafe.nl of opsturen naar Kerkewijk 115a, 3904 JA VEENENDAAL. Er volgt -zo mogelijk- altijd een reactie.

Echter alleen als de redactie het waardevol acht voor al onze lezers, volgt publicatie in een nummer van ‘De Saambinder’. Graag wel wat geduld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen