Het Schatboek [47]
Zondag 45: Het gebed
Tot Wie bidden?
Bidden kan alleen tot de enige ware God, Die Zich in Zijn Woord ons geopenbaard heeft. Dit wordt bevestigd met duidelijke getuigenissen van de Heilige Schrift. In de Persoon Die men met vrucht zal aanroepen, moeten de volgende drie voorwaarden gevonden worden, namelijk dat Hij: onze nood weet, ons helpen wil en ons helpen kan. Als een van deze voorwaarden ontbreekt, zal men tevergeefs bidden en zijn toevlucht tot zulk een Persoon nemen. Deze voorwaarden worden alleen in God gevonden.
Hoe bidden?
Tot het gebed is vereist dat men behoorlijk gesteld moet zijn naar de ziel en naar het hart, waaruit het gebed vooral moet voortkomen en waarop God, Die in geest en waarheid aangebeden wil zijn, in het bijzonder ziet. De ziel van de mens die recht zal bidden, moet versierd zijn met twee deugden, waardoor het gebed, als door twee vleugelen, opgenomen moet worden en tot in de hemel moet doordringen, namelijk met boetvaardigheid van hart, want onboetvaardige zondaren verhoort God niet, en betrouwen van het hart.
Boetvaardigheid
Boetvaardigheid is verslagenheid van hart, dat wij ons voor het aangezicht der Goddelijke majesteit verootmoedigen met een oprecht berouw, leedwezen en droefheid over onze zonden, terwijl we alle ijdele waan van eigengerechtigheid of waardigheid afgelegd hebben, en tot God komen met een treurig en verbrijzeld hart. Deze verslagenheid en ootmoed ontstaat in onze harten wanneer wij aan de ene kant onze nood en ellendigheid recht en grondig kennen, zowel onze algemene nood en ellendigheid, die alle mensen vanwege de zonden onderworpen zijn, als enige bijzondere nood van ziel of lichaam, waarin iemand kan zijn. Aan de andere kant de hoge majesteit Gods, voor Wie wij, onwaardige zondige mensen, met onze gebeden verschijnen.
Met verlangen
Ze moet daarom, uit overweging van onze nood, ook vergezeld gaan van een hartelijk verlangen en een vurige begeerte om verhoord en daaruit verlost te worden, en met het oog op Gods hoge majesteit en tegenwoordigheid, van behoorlijke aandacht, opdat onze zinnen in het aanbidden niet met ijdele gedachten bezig zijn, maar opgescherpt zijn om aandachtig te letten op wat men bidt. Om het hart tot deze aandacht des te beter op te wekken, wordt het vasten door de godzaligen bij de buitengewone gebeden gebruikt. Zij hebben bij hun gebeden gewoonlijk altijd hun beloften gevoegd, niet om daardoor Gods weldaden te verdienen of te verkrijgen, maar om hun dankbare hart te tonen.
Betrouwen
Als wij God aanroepen, moeten wij met het oog op onze onwaardigheid of de grootheid van onze nood, de moed niet opgeven, maar vast vertrouwen dat Hij niet alleen onze nood weet en ons helpen kan, maar ons ook helpen wil. Dit vertrouwen moet niet steunen op onze waardigheid, die er in het geheel niet is. Daarom moeten wij vertrouwen dat God, niettegenstaande wij het onwaardig zijn, omwille van de Heere Christus ons verhoren wil. Dit vertrouwen steunt op de beloften Gods dat Hij degenen die naar Zijn wil bidden, verhoren zal.
Uit: Zondag 45; HET SCHATBOEK, Z. Ursinus, deel 2; Gebr. Koster, Barneveld 2014
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 december 2015
De Saambinder | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 december 2015
De Saambinder | 20 Pagina's