Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

de eed op de grondwet II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

de eed op de grondwet II

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

handhaving of trouw?

Wij geloven dat onze goede God uit oorzaak der verdorvenheid van het menselijk geslacht, Koningen, Prinsen en Overheden verordend heeft. Aldus de aanvang van het bekende artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Koningen en andere Overheden regeren. Van de Almachtige God, de Oppersouverrein en de Koning der Koningen hebben aardse machten en o- verheden de authoriteit gekregen om te regeren. Ook tirannen, despoten en dictators. Deze laat— sten malen niet om recht en wet. Zie Farao, die de kinderkens der Hebreeën in de Nijl laat werpen. Ook Nebukadnezar die de oven zevenmaal heter laat stoken dan gewoon, om drie jongelingen te verbranden die weigerden te buigen voor zijn beeld. En Nero die tot een spreekwoord van wreedheid is geworden. En ten laatste ook aan Napoleon, Stalin en Hitier die tallozen de dood hebben ingejaagd. Voor dergelijke despoten zou een grondwet maar een knellende band zijn. In hun wrede wellust handelden zij zonder beperking van een staatsregeling.

Onder Gods voorzienig bestel heeft Nederland zich ontwikkeld tot een volk met rechten en vrijheden. Reeds van ouds hadden graven en hertogen aan het volk privilegiën geschonken, hadden volks vrijheden geëerbiedigd, hadden zelfs de handhaving daarvan met een eed bevestigd. Die rechten en vrijheden verdroegen zich niet met het Spaanse juk van Phillips II; het volk verkwijnde onder de dwingelandij van Napoleon. En zo ontstond in 1813, na het wegtrekken van de Franse onderdrukkers in ons land een monarchaal gezag, uitgeoefend door een Koning. Dus een alleenheerser? Neen, een getemperde monarchie. Reeds Calvijn had erkend "dat geen vorm van bestuur gelukkiger is dan deze, waar een behoorlijke gematigde vrijheid is die op de juiste wijze tot bestendigheid is ingericht"(inst. IV-20-8). Welnu, die tempering van de monarchie en de matiging van de rechten en vrijheden des volks zijn vastgelegd in de Grondwet. Met de van God geschonken rechten heeft de Vorst te rekenen en die rechten behoren in hun beginselen in de grondwet gewaarborgd te zijn. Anderzijds dient een Koning met een getemperde macht bekleed te zijn. Ook niet als een uitvoerder van de volkswil of een speelpop van regering en volksvertegenwoordiging. Neen, een Koning, wiens gezag is afgeleid van Hoger Gezag en die regeert bij de gratie Gods. Dat is in

tegenstelling met de staatsregelingen van 1795 en later tot de bevrijding van 1813. Uit die tijd worden formules gevonden van gans andere en revolutionaire strekking: "....den volke van Holland in welke boezem ik erkenne de eigenlijke oppermacht te berusten". Of: . voör wettig alleen de zoodanige Regeringsvorm, welke gegrond is op de oppermagt des geheelen volks." Van dergelijke hooggestemde idealen was men in 1813, na achttien jaar Franse overheersing wel genezen! Van volkssouvereiniteit is dan ook in de grondwet van 1813 niets te vinden. Daarentegen is in deze eerste grondwet uitdrukkelijk de souvereiniteit van de Koning uitgesproken. Koning Willem I had zelf om die Grondwet gevraagd bij zijn terugkeer op vaderlandse grond. Uitvoerig en met kracht van argumenten is door Groen van Prinsterer verdedigd tegenover de hoogleraren Thorbecke, Vreede en Opzoomerdat van de volks souvereiniteit in de.Grondwet geen spoor te vinden is. "Het is voor de studie en praktijk van het Nederlandsche Staatsregt van gewigt dat we, met meer regt dan van de Volkssouvereiniteit, dat we, met volkomen regt, van de Souvereiniteit van het Huis van Oranje kunnen zeggen: Die leer - en geen andere- erkent ook de Grondwet, door den Koning en de leden der Staten-Generaal bezworen." Aldus Groen in Verscheidenheden, blz. 14-7.

Artikel 10 van de Grondwet luidt: "De Kroon der Nederlanden is en blijft opgedragen aan Zijne Majesteit Willem Frederik, Prins van Oranje- Nassau om door Hem en Zijn wettige nakomelingen te worden bezeten erfelijk, overeenkomstig de navolgende bepalingen." Tot de huidige dag!

Dat wil niet zeggen dat alles wat in de Grondwet staat instemming verdient. Te zeer draagt deze hoogste Landwet sporen van de revolutie. Echter verdient haar uitgangspunt met verwerping van de revolutionaire volkssouvereiniteit de volle instemming.

Afgevaardigden in Staten en Raden leggen voor het aanvaarden van hun functie een zogenaamde zuiveringseed af„ Die zuiveringseed houdt in de plechtige verklaring dat men tot het verkrijgen van zijn betrekking geen giften of beloften gedaan of beloofd heeft of geschenken en beloften zal aannemen. Daarna wordt de eed van trouw aan de Grondwet en de wetten des Rijks afgelegd. En het is deze eed waarvan SGP-afgevaardigden meermalen het verwijt te horen krijgen dat zij die uit principe niet mogen afleggen of, als zij die afgelegd hebben, dat zij ontrouw zijn aan hetgeen zij bezworen hebben. Ds. Kersten zegt daarvan (Banier 13-9-23)

"Om die laatste eed nu gaat het. Kan, zo vraagt men, iemand met een vrij geweten deze eed afleggen? Ik geloof, j a ! Ik heb bij ondervinding dat ik met grote vrijmoedigheid en tegen hen die God miskennen alleen het "Dat beloof ik" riepen, met blijdschap zeggen mocht: "Zo waarlijk helpe mij God Almachtig." Want toch in de eed op de Grondwet ligt volstrekt niet dat men alles wat die grondwet voorschrijft, elke verkeerd denkbeeld dat zij bevat aanneemt. Integendeel. Van stonden aan heeft ieder het volste recht en de dure roeping te arbeiden om het verkeerde door het goede te vervangen. Zo oordeelde ook Groen van Prinsterer wiens woord wij hier nogmaals herhalen: "Wij hebben allen de grondwet te goeder trouw bezworen. Maar wij hebben dit gedaan, niet opdat wij ons door die eed gebonden zouden achten met de Grondwet de verkeerde denkbeelden aan te nemen die sommigen daarin gelieven te leggen". Alleen maar die verbetering kome niet langs revolutionaire weg, maar worde gezocht in gehoorzaamheid aan bestaande wetgeving waartoe men zich bij ede verbond. Het is te hopen dat ons volk zich dan ook niet laat opzwepen door hen die steeds schermen met fouten in de grondwet die zij misschien zelf nog nooit gelezen hebben; noch ook dat de opdrachten onder ons die God met gaven en wijsheid bedeelde, zich onttrekken van Raad of Staten, maar dat met gebed en noeste arbeid een ieder doe wat in zijn vermogen is tot heil van ons diep gezonken vaderland".

Aldus ds. Kersten. Kort samengevat zegt de vroegere partijvoorzitter hier dus eigenlijk: ik aanvaard en bezweer de grondwet om die te veranderen. Hij zegt dat in navolging van Groen van Prinsterer. Ook dr. A.Kuyper was die mening toegedaan. Dat zulk veranderen niet op revolutionaire wijze dient te geschieden is te vanzelfsprekend om er hier nader op in te gaan; dat ligt geheel opgesloten in de anti-revolutionaire (in de echte betekenis van het woord!) strekking die in de grondwet is neergelegd en ook door de SGP ten principale beleden wordt. Daarmee is de kwestie teruggebracht tot de enkele vraag of er deugdelijke gronden bestaan voor de opvatting: aanvaarden om te verander ren.

Groen wijst op een verschijnsel dat zich in zijn tijd voordeed en thans zeker niet verminderd is, namelijk de verscheidenheid, zelfs de strijdigheid van grondbeginselen van degenen die aan het totstandkomen van de grondwet meewerkten. Groen besluit hieruit:

"Het niet bestaan van partijen is enigszins met mijn historische herinneringen in strijd. Ik dacht dat er tussen verschillende partijen een soort van transactie gesloten was nopens het vraagstuk der Grondwetsherziening. Ik dacht dat zij door alle partijen aangenomen

was, zonder dat doordoor de ene partij de geloofsbelijdenis der andere onderschreef, zonder dat de ene aan de beginselen der andere ondergeschikt werd".

Dat betekent dat niemand ooit ten volle mei de grondwet kan hebben ingestemd. Immers, er moet een "transactie" zoals Groen dat noemt, gesloten zijn, anders was de grondwet nooit tot stand gekomen. Geen der partijen heeft zijn wensen ten volle ingewilligd gezien: ieder heeft, hedendaags uitgedrukt, "iets moeten inleveren" van zijn beginselen. En dus is niemand ten volle tevreden met de grondwet. Daaruit kan zonder meer en terecht de gevolgtrekking gemaakt worden dat door ieder der deelnemende partijen de grondwet wordt bezworen om die te veranderen; ieder wil toch zijn beginselen tot gelding doen brengen? En omdat ieder d.e Grondwet wil veranderen naar eigen principes wordt in feite door allen de grondwet bezworen als een vertrekpunt, een uitgangsstelling om te veranderen. Daarin ligt opgesloten dat het nimmer de bedoeling kan zijn door de eed volkomen instemming met de grondwet te betuigen. Die eed is daarom meest een staatsrechtelijke kwestie. En wanneer dan aan iemand ontrouw aan de afgelegde eed verweten wordt, is de eigenlijke en diepere drijfveer van dat verwijt dat de aanklager het niet eens is met de opvatting van de ander over diens beginselen en diens uitlegging van de grondwet.

Het is merkwaardig dat deze kwestie niet door schrijvers over staatsrecht behandeld wordt. Uitvoerig wordt gesproken over de vorm van eed en belofte en wat daarmee samenhangt» niet over wat bezworen wordt. Vermeldenswaard is hetgeen voorkomt in het rapport van 13 juli 1815 door de Commissie tot herziening van de Grondwet uitgebracht aan Koning Willem I: "Wij achten het voor onnoodig Sire de redenen op te geven die ons bewogen hebben tot het voorschrijven van de onderscheidene eedsformulieren. Uwe Majesteit heerst over een volk dat voor de eed een heilige eerbied voelt, dezelve nimmer ligtvaardig aflegt, maar getrouwelijk nakomt". Misschien moet in deze gedachtengang de reden gezocht worden dat de schrijvers over staatsrecht de kwestie onaangeroerd laten. Als het vanzelfsprekend en in de historie gegrond is de constitutie te bezweren, dan ligt het voor de hand ook onbesproken te laten welke conflicten mogelijk kunnen voortvloeien uit het afleggen van de eed op de Grondwet. Slechts prof. Oud behandelt in zijn "Constituoneel recht van het Koninkrijk der Nederlanden (dl I, blz 502) de vraag: zal een lid der Staten-Generaal dat de door de grondwet vereiste eden heeft afgelegd, eventueel kunnen worden vervolgd wegens meineed? Zijn antwoord is dat dit niet zal kunnen voor wat betreft eden die niet anders inhouden dan een belofte voor toekomend gedrag. "Wie in het tegenwoordige in strijd handelt met een in het verleden afgelegde eed, kan niet gezegd worden een valse verklaring te hebben afgelegd." Vervolging (door de Officier van justitie) lijkt prof. Oud alleen denkbaar "wanneer de eed betrekking heeft op feiten die vóór de eedsaflegging zijn voorgevallen. De vraag kan zich dus alleen voordoen met betrekking tot dat deel van de zuiveringseed waarin verklaard wordt dat om tot lid van de Staten-Generaal te worden benoemd, directelijk of indirectelijk aan personen onder wat naam of voorwendsel ook enige giften of gaven beloofd of gegeven (heeft). Wordt dit in strijd met de v/aarheid opzettelijk verklaard dan schijnt mij art. 206 Wetboek van Strafrecht van toepassing. Het geldt hier immers een geval waarin naar luid van dat artikel "een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert". Tot zover prof. Oud.

Weliswaar wordt de vraag omtrent de eedaflegging op de grondv/et niet geheel en al gedekt door wat prof. Oud schrijft. Maar duidelijk is wel dat deze hoogleraar in het staatsrecht geen meineed aanwezig acht bij handelen in strijd met een vroeger afgelegde eed. Overigens, is het ook hier vanzelfsprekend dat andere eedsconflicten niet worden behandeld? Zie de opmerkingen van de Commissie tot herziening van de Grondwet hiervoor.

Samenvattend kan geconcludeerd worden dat het standpunt van ds. Kersten alle instemming verdient en op staatsrechtelijke gronden berust. "Wij bezweren de Grondwet niet om die te handhaven maar om die te veranderen". Handhaving van de Grondwet wordt dan ook niet verlangd. Trouw aan de Grondwet wordt betoond in de arbeid om die te veranderen, De bestaande Grondwet moet zodoende gezien worden als het uitgangspunt voor verder handelen door langs wettige weg te streven naar de nodige herzieningen. Niet alleen in de Grondwet maar ook in "de o- verige wetten des Rijks". Op dat "vertrekpunt", dat beginsel voor verdere arbeid worde de volle nadruk gelegd. Dat legt dure verplichtingen op. Verplichtingen die voor Gods aangezicht onder ede zijn beloofd; daaruit vloeit voort de plicht om te getuigen tegen het kwaad dat gevonden wordt, niet slechts in het gedrag van regering en burgers, maar ook en vooral tegen het kwaad dat opgesloten ligt in de v/etgeving des lands. Zo hebben SGP-afgevaardigden in Staten en Raden onder ede op zich genomen "in het midden van het leven om daar te zijn een levend getuigenis tegen de afgoderij; niet met de gedachte het te winnen, maar gelovende dat het gewonnen is: getuigend van de ere Gods in Christus Jezus, Zijn overwinning uitroepend." (W. van Leeuwen, Nagelaten Oefeningen over Ez.9:4) M.-L.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1979

In het spoor | 8 Pagina's

de eed op de grondwet II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1979

In het spoor | 8 Pagina's