Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN BIDSTER VOOR LAND EN VOLK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN BIDSTER VOOR LAND EN VOLK

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. Theodorus van der Groe (1705-1784) is onder ons een bekende naam. Hij diende 10 jaar de gemeente van Rijnsaterwoude; 44 jaar stond hij te Kralingen. De "Toetssteen van ware en valse genade", de diverse prekenbundels en andere theologische werken van deze dienstknecht des Allerhoogsten, worden nog steeds gekocht.

Theodorus had één zuster, maar dat mocht een dubbele zuster zijn: een zuster in de natuur en een zuster in de genade, in Christus. Ook deze zuster, Eva van der Groe, is onder ons bekend, vanwege de door haar (in 1749) beschreven weg der bekering, die de Heere met haar heeft gehouden.

Minder bekend is haar andere boekje, dat zij eerder (maar eveneens in 1749) geschreven heeft: Oorlog, Kerk en Staat. In dat boekje beschrijft zij de geloofswerkzaamheden, die zij heeft gehad aangaande de Oostenrijkse Successie-oorlog, ook wel genoemd de Zevenjarige Oorlog (1740-1747), waarbij ook óns land betrokken is geweest. We kunnen erin lezen, hoe de Heere Zich met betrekking tot deze oorlog somtijds van haar liet verbidden, maar ook hoe zij verwaardigd werd om God God te laten, om Hem te rechtvaardigen in het oordeel, dat Hij had besloten over Nederland, welk land ze noemt "het land van mijn inwoning, dat eertijds zo gezegend Nederland".

In dit artikel willen we enkele dingen uit dat boekje noemen. Mocht de Heere geven de grote lessen die erin liggen, te verstaan.

's Lands historieblaên

Van de eerste vier jaar nadat de Heere door bekering en geloof haar voeten kwam te vestigen op de weg des levens (in 1735, toen ze 30 jaar was), schrijft Eva, dat ze niet weet dat ze iets van belang omtrent het land bij het licht van Gods Geest gezien of bemerkt heeft dat waard is om opgetekend te worden. Maar aan het eind van 1739 bladerde ze in Gods voorzienigheid eens ernstig sommige "echte historiën of beschrijvingen van Neêrlands eerste opkomst" door, waardoor ze de wonderlijke wegen kreeg te zien, die Hij eertijds met ons land gehouden had; de verlossing van de Spaanse dwingelandij en de roomse afgoderij, de komst van het Evangelie enz.; zodat van ons land in zeker opzicht mocht gezegd worden: een spruit Zijner planting. Maar ook deed de Heere haar zien, dat Nederland de ontvangen weldaden schandelijk had misbruikt, en dat Hij besloten had, land en volk te verlaten en over te geven in een verkeerde zin, en dat Hij ook reeds allengskens met Zijn Geest en genade was vertrokken.

Oorlog

Onder deze werkzaamheden was inmiddels de oorlog uitgebroken. Eva werd echter door de Heere belet om te bidden dat Hij de welverdiende oordelen over ons land en volk wilde afwenden, maar Hij gaf haar wel oprecht voor Hem te betuigen, dat alles buiten een ganse verwoesting enkel Zijn ontferming zou zijn. Hij deed haar zien, dat de verwoestingen die Frankrijk aanrichtte in Beieren, Bohemen en Duitsland, in vergelijking van wat eenmaal omtrent óns land zou plaatsvinden, slechts beginselen der smarten waren, en dat Hij de Franse legers als een gesel in Zijn hand genomen had om ook nu reeds ons land te bezoeken, daar alles, in het politieke, kerkelijke en burgerlijke leven, niet uit te spreken diep bedorven was. Dit gezicht bleef haar zo voortdurend bij, dat het grotelijks de blijdschap matigde, die het verslaan van het Franse leger bij Dettingen (in de zomer van 1743) haar anders zou veroorzaakt hebben. Immers, hoewel ze blij was, dat de Fransen door deze nederlaag het Duitse rijk hadden moeten verlaten, ze voorzag dat die daardoor nu ons land maar "te nader zouden komen, om het toneel des oorlogs aan deze kant te openen".

Voorbede

Met betrekking tot deze oorlog vergunde de Heere haar een voorbidster te zijn voor land en volk. Het beliefde Hem haar te ontdekken dat ze door de

werking van Zijn Geest in staat zou zijn, door vurige en nederige gebeden en smekingen al Frankrijks geweld en listen in de mogendheden des Heeren Heeren tegen te gaan en te verijdelen. Ze schrijft: Al was ik dan ook maar de enige mens uit het ganse land, die zich tegen Frankrijk in de Naam des Heeren kwam te verzetten, zo zou ik het echter in de kracht des Heeren tegen hem uithouden, ja van hem winnen.

De Heere maakte haar door Zijn Geest bekwaam ter verrichting van haar plicht in het stuk van voorbidding. Die voorbede had niet alleen betrekking op Nederland, maar op het geheel van de oorlog en op de onderdelen daarvan. Zo werd ze bijvoorbeeld verwaardigd een vurig gebed op te zenden voor de keurvorst van Saksen en voor de keurvorst van Beieren (dat hun harten zo bewerkt mochten worden, dat ze niet vatbaar zouden zijn voor de schijnschone aanbiedingen van Frankrijk), voor de pogingen die de weduwe van keizer Karei VII in dit verband ondernam, en voor de verlossing van het verdrukte en geplunderde Beieren. Ze mocht dit alles met volkomen onderwerping des harten in de hand des Heeren overgeven, waarop ze een gelovige bewustheid in haar gemoed ontving, dat haar gebeden waren gekomen voor de oren van de Heere Zebaoth. Ze mag ervan schrijven, dat ze "al deze voorverhaalde dingen door de genadige verhoring en ontferming van de Heere tot een gewenst einde gebracht zag".

Toen de Heere haar echter deed zien - zo helder alsof het reeds gebeurd was - dat eenmaal de totale ondergang van Nederlands vrijheid en godsdienst komen zou, en zij daarop voor Hem nederviel en Hem smeekte om behoudenis, toen nam Hij in Zijn vrijmacht haar gebed niet aan, maar vertoonde haar, dat al zouden Mozes, Elia, Samuel en al de profeten voor Zijn aangezicht staan, om die ondergang af te bidden, Hij dan naar hen niet zou horen. Ook de tijd wanneer dat volkomen einde voor Nederland zou zijn, openbaarde Hij haar niet, zeggende tot haar: Het komt u niet toe te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft.

Zeeslag

Eva had niet alleen werkzaamheden ten aanzien van Nederland, Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk, maar zoals we al schreven met het geheel van de oorlog, ook met Zweden, Rusland, Italië, Spanje, België, Schotland, Engeland enz. Dat waren geen werkzaamheden die voortkwamen uit angst (dat het oorlogszwaard ook ons land treffen zou), maar het waren geloofswerkzaamheden. Het zou te ver voeren van elk land een voorbeeld te geven. We willen volstaan met één voorbeeld, met betrekking tot Engeland.

In het voorjaar van 1747 was Engeland bezig met het uitrusten en klaarmaken van een machtige vloot, met het voornemen daarmee de Franse schepen slag te leveren. Weliswaar moest Eva deze aanslag in haar gemoed goedkeuren, maar zij mocht op een geestelijke wijze zien dat door verreweg de meeste Engelsen de voorbereidingen buiten God getroffen werden, en dat het slagen van deze onderneming van de admiraal werd verwacht, met voorbijzien van God, Die jaloers is op Zijn eer. In haar hart mocht zij God rechtvaardigen, wanneer Hij in deze pogingen zou blazen en die zou verijdelen. Niettemin vond ze een krachtige aandrang in haar gemoed - omdat de Heere haar Zelf telkens weer bij haar plicht bracht - om Zijn aangezicht vuriglijk te zoeken, zowel over de zonden van het volk (van het volk op de schepen en van het volk aan land), waardoor alle zegen en welvaren der vloot ganselijk verbeurd was, alsook over de goede uitslag der zeeslag, dat de Heere om Zijns Zelfs wil de overwinning op de Fransen zou willen geven. Ja, het gewicht van deze zaak werd zo op haar hart gelegd, dat ze als het ware met haar hart op die vloot aanwezig was. De Heere antwoordde haar met een belofte van genadige verhoring. Ze vertrouwde de ganse vloot aan Hem toe, en het was haar alsof ze de vloot onder Zijn geleide in zee zag gaan. Ze hield aan, om de Heere Zijn eigen belofte voor te houden, daarop gelovig te pleiten, totdat ze bericht kreeg dat de Engelse vloot een "komplete victorie" had behaald. Op welke tijding zij een hart ontving, om onder tranen van vreugde God te loven en te danken.

Nederland

In het laatste jaar van de oorlog werd ook Nederland erin betrokken. Eerst werd Bergen op Zoom belegerd en later ook Maastricht. Eva nam daar zo'n groot belang in, dat ze niet kon rusten, voordat de Heere haar gaf deze gebeurtenissen in het verborgen

voor Hem te brengen in vurige gebeden en ernstige smekingen. Het is zelfs gebeurd, dat zij zich op een zodanige wijze in Jezus' Naam mocht afzonderen, dat ze met haar hart als het ware bij een raadsvergadering tegenwoordig was, die in Frankrijk (!) werd gehouden, alwaar ze niet anders deed dan de Heere bidden om Achitofels raadslagen te verijdelen, tot eer van Zijn Naam en tot redding van Nederland. Bergen op Zoom en Maastricht zijn beide eerst wel in de handen der Fransen gevallen, maar de Heere beloofde Eva, dat dat te meer tot grootmaking van Zijn Naam zou dienen, daar Hij die steden wederom zou bevrijden; hetgeen Hij ook kort daarna op wonderlijke wijze heeft bewerkt. Hij deed haar zien, dat één waar Christen, door Zijn Geest ter voorbidding bekwaam gemaakt zijnde, in staat was om een leger van meer dan 100.000 mannen in Zijn mogendheid tegen te staan. Dat mocht ze beoefenen, met belijdenis van schuld en met rechtvaardiging van God. Aan de zijde Gods gebracht, zei ze weieens, dat ze "liever gezien zou hebben dat het ganse land, ja de gehele wereld verging, indien het de ere Gods vereiste, dan dat ik gezien zou hebben dat Hij iets van Zijn Goddelijke deugden en volmaaktheden zou verliezen of in Hem verloochenen". Dan drukte ze weieens uit, dat ze er Maastricht "rijkelijk voor over" had. Als Zijn eer de hoogste waarde krijgt voor de ziel, en de mens er geheel tussenuit mag vallen, dan kan God Zijn wonderen verheerlijken. Met de teruggave van Bergen op Zoom en daarna van Maastricht, was Nederland van vreemde troepen bevrijd, de oorlog ten einde, het oordeel afgewend; mede op het gebed van Eva van der Groe.

Prinsjesdag

Wellicht zijn er onder de lezers, die zich afvragen wat nu Prinsjesdag te maken heeft met Eva van der Groe. We zullen proberen dat duidelijk te maken. Prinsjesdag is momenteel de naam voor de dag van de plechtige opening van de zitting van de Staten- Generaal in Den Haag. Prinsjesdag, ieder jaar op de derde dinsdag in september, is de dag waarop de Troonrede wordt voorgelezen, en de Miljoenen-nota (die overigens al diverse jaren in de miljarden loopt) wordt gepresenteerd. Op die dag verdringen duizenden zich, en staan velen uren in de rij, om zoveel mogelijk te zien van de leden van ons Oranjehuis. Prinsjesdag was vroeger echter een feestdag ter ere van de prins-stadhouder. Nu hebben we niet direkt zo'n algemene feestdag van vroeger op het oog, maar toch wel een dag, in het laatste jaar van de genoemde oorlog (1747), waarop eveneens grote menigten zijn samengekomen (in Rotterdam), om de Prins van Oranje te zien, Zijne Doorluchtige Hoogheid Willem Karei Hendrik Friso, die kort daarvoor tot Stadhouder over de provincies Zeeland en Holland was verkoren en geproklameerd, en zijn ge-

wichtvolle ambt reeds uitoefende. De Heere bestuurde het zo, dat Eva juist op die dag eveneens in Rotterdam was, in een huis aan de weg waar de prins-stadhouder langs zou komen, "zonder dat zij de minste toeleg bij zichzelf gemaakt had, om op die tijd aldaar te zijn". Toen ze naar buiten liep en de prins zag, kreeg ze direkt een levendige indruk van het grote gewicht van het ambt dat de Heere op zijn schouders had gelegd, en dat hij in zichzelf diep machteloos en krachteloos daartoe was. Zij mocht hem aan de Heere opdragen, Hem smekende of Hij de prins krachtdadig wilde "helpen en ondersteunen, gevende hem genoegzame macht, kracht, wijsheid, gezondheid en sterkte, om onze vervallen zaken terecht te brengen". Ja, ze schrijft er verder van: "Met zulk een werkzaam hart zagen hem mijn ogen na, zover als ik hem met mijn gezicht kon bereiken". En wat zegt ze van de grote menigte? Die bedroefde haar zeer, omdat ze "klaar en duidelijk uit hun praktijk en gedragingen kon afmeten, hoezeer zij hun hoop op een vleselijke arm stelden, ziende maar alleen op het schepsel, en vergetende de Heere, de God van hemel en aarde, zonder Wiens onwaardeerbare zegen, zo in het tijdelijke alsook in het geestelijke geen ding wel begonnen of gelukkig ten einde gebracht kon worden; en dit verfoeilijke kwaad vond ik bij de grote menigte zo uitbrekend en hooggaand, dat ik geheel begon te vrezen, dat de Heere het zien en zoeken zou".

Zou het mogen zijn, dat er tegenwoordig nog mensen in ons vaderland zijn, die in deze gestalte Prinsjesdag mogen "beleven"?

Heeft dan Eva van der Groe ons ook in dit verband niet allen zeer veel te zeggen? Mag er iets beoefend worden van hetgeen zij mocht beoefenen?

Een moeder in Israël

Wie de bundels met biddagspredikaties van ds. Theodorus van der Groe kent, zal begrijpen dat deze boetgezant, ziener en Godsman van Kralingen, met betrekking tot de zaken van Neerlands kerk en staat en de oordelen die hij daarover bij God vandaan kreeg te zien (met name in de jaren 1750-1777, dus ruim na de in dit artikel genoemde oorlog van

1740-1747), zeer goed overeenstemde met zijn zuster Eva, die bij hem in de pastorie woonde, en die hij in 1770 mocht begraven, getuigende dat zijn nu zalige zuster, die met vrede gestorven was, in het bijzonder een godzalige voorbidder was. Eva is in de natuur nooit moeder geworden, maar ze mag met recht een moeder in Israël genoemd worden, daar ze als een andere Debóra, "de ellenden der onderdanen met moederlijk medelijden ter harte genomen en afgewend heeft" (Kantt. bij Richt. 5 : 7). Matth. Henry zegt over Debóra, dat zij een moeder in Israël werd genoemd, omdat zo groot de liefde was, die zij haar volk toedroeg, en omdat ze zich zoveel zorg en moeite heeft gegeven voor het openbare welzijn. Dat geldt zeker ook van Eva van der Groe. Nee, ze was geen "vrouw in de politiek", maar ze werd wél verwaardigd om mede de politieke zaken van ons land en zelfs van ver daarbuiten in vurige gebeden en smekingen op te dragen en bij tijden onderworpen en gelovig over te geven aan de Koning der koningen. Mochten er onder ons volk, in onze Partij, en onder onze lezers zulke ware christenen gevonden worden, die met de nood van land en volk in het verborgen kregen te worstelen. Als ze die plicht niet waarnemen, dan (zo schrijft Eva) zijn ze onnut, als tweemaal verstorven en ontworteld.

We besluiten met hetgeen Eva schrijft ten aanzien van deze plicht van voorbidding van een waar Christen: "Hoe onwaarschijnlijk het hem ook al mocht voorkomen, dat de Heere nog eenmaal in Zijn gunst en genade tot dit volk zou willen wederkeren, aangezien zich alles nog al meer en meer ten verderve begint te schikken, nochtans neemt dit de plicht van een Christen ter voorbidding geenszins weg, maar maakt dezelve meer noodzakelijk". Dat geve de Heere, uit genade, om Zijns Zelfs wil.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1987

In het spoor | 20 Pagina's

EEN BIDSTER VOOR LAND EN VOLK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1987

In het spoor | 20 Pagina's