Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET ONDERWIJSARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET ONDERWIJSARTIKEL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Op zaterdagmiddag 23 september 1989 had de Kontaktvereniging voor Leerkrachten en Studerenden (de KLS) Ir. Van der Vlies en de heer Van Berkum uitgenodigd om het onderwijsartikel, zoals vastgesteld op de huishoudelijke vergadering d.d. 20 mei 1989, te bespreken. Staande de vergadering bracht Ir. Van der Vlies een aangepast onderwijsartikel te berde, zodat de grond voor de eigenlijke discussie verdwenen was. Dit nam niet weg dat de betogen wel degelijk hun nut hadden.

Reeds in de eerste minuten van zijn betoog nam Ir. Van der Vlies veel bezwaren weg met betrekking tot het SGP-standpunt ten aanzien van de onderwijsproblematiek, zoals die bij de schrijvers leefden l ). In tegenstelling tot wat op de voornoemde huishoudelijke vergadering en door de heer Van de Breevaart betoogd werd 2 ), kwam thans duidelijk een gereformeerde onderwijsvisie naar voren. Geen overheidsmonopolie voor wat betreft het geven van onderwijs, maar het primaat bij de ouders, zo betoogden beide inleiders. Het is niet mijn bedoeling de lezingen hier weer te geven, dit zal te zijner tijd wel in 'Criterium' geschieden. Wél zal hierna nog kort stilgestaan worden bij het in wezen enige geschil, voorzover dit er nog was, namelijk de opvattingen betreffende de leerplicht. Tevens zal ook ingegaan worden op de nogal negatieve verwijten die richting de Landelijke Stichting tot Handhaving van de Staatkundige Gereformeerde Beginselen - nader te noemen de Stichting- gemaakt werden zowel door één van de inleiders als ook vanuit de zaal.

Tenslotte zal ingegaan worden op een lezenswaardig artikel in "De Wachter Sions" 3 ). In dit artikel worden enige citaten van Ds. Kersten aangehaald, die er volgens de scribent op duiden dat de onderwijstaak, zoals door ons verdedigd in dit blad 4 ), veel te beperkt is gesteld.

Leerplicht

Naar onze mening komt het verschil in visie met betrekking tot de leerplicht zoals die er heden ten dage is - en daar hebben we het over als er gesproken wordt over de leerplicht- in wezen voort uit het niet duidelijk voor ogen hebben van dat waar het om gaat.

Het centrale kenmerk van de leerplicht is de wettelijke plicht die aan alle voogden is opgelegd om hun kinderen op de leerplichtige leeftijd (lager) onderwijs te doen geven. Of de ouders dit nu willen of niet, op een bepaalde leeftijd, door de wet gesteld, moeten hun kinderen naar school, speciale omstandigheden uitgezonderd. Tegen dit dwangmatig generaliserend aspekt hebben zowel Mr. Groen van Prinsterer als later de eerste SGP-voormannen zich verzet. Deze generaliserende dwang spruit immers niet anders voort dan uit de revolutionaire individualistische staatsleer. Tegenover deze staatsleer plaatsten zij een organische staatsopvatting gebaseerd op de Bijbel.

Deze staatsleer wil rekening houden met de verschillende verhoudingen tussen mensen onderling alsmede de bestaande verantwoordelijkheden in deze verhoudingen. Hieruit vloeit voort dat zij tegenover deze overheidsdwang een natuurlijke bevoegdheid/ plicht van de ouders stelden, die hun door God is gegeven/opgelegd. In de relatie die God gesteld heeft tussen de ouders en de kinderen, mag de overheid niet ingrijpen, tenzij in uitzonderlijke gevallen. Het betreft dan het schromelijk verwaarlozen van de opvoedingsplichten. Dat in wezen veel ouders het generaliserende overheidsingrijpen tegenwoordig niet als onrechtmatig ervaren, doet niet terzake. Immers, menselijke gevoelens mogen niet normatief worden gesteld!

Vanuit de zaal werd betoogd dat Ds. Kersten nimmer tegen de leerplicht geweest is. Ook werd gesteld dat hij in de Kamer nimmer geprotesteerd zou hebben tegen de leerplicht. Het ging meer om praktische en financiële bezwaren. De voorzitter van de vergadering wees reeds op de parlementaire redevoering van Ds. Kersten, gehouden op 10 november 1922 5 ).

Hier stelde Ds. Kersten de leerplicht in de Tweede Kamer uitdrukkelijk aan de orde. Dr. Brands- Bottema geeft in haar proefschrift 'Overheid en Opvoeding' meer vindplaatsen waar Ds. Kersten de leerplicht in de Tweede Kamer aan de orde stelde 6 ). Om er slechts drie te noemen. In 1922 sprak Ds. Kersten in de Kamer: "Die leerplicht grijpt in de rechten der ouders in; zij generaliseert haar dwang".

In 1924 stelde hij: "Ik zeg dat ook, behalve om principieele redenen, die mij altijd tegen geheel de leerplicht hebben doen zijn, ..." en in 1927 hield hij de Kamer voor dat de leerplicht een onder-curatele stelling van de ouderlijke macht is. Dat het hier om de leerplicht als zodanig ging en niet om bijkomende omstandigheden zoals werd betoogd, staat voor schrijfster buiten kijf. Niet alleen zij, maar ook een man als Prof.Mr. PJ. Oud was van mening dat Ds. Kersten tegen de leerplicht als zodanig protesteerde 7 ).

Dat het standpunt van de Stichting absurd zou zijn, zoals werd gesuggereerd, dient dus nog overtuigend te worden aangetoond. Niet dat wij van mening zijn dat nadere bestudering en bezinning overbodig is, integendeel, maar vooralsnog mag worden vastgesteld, dat het Stichtingsstandpunt ook door wetenschappelijk onderzoek bevestigd is.

Eén van de sprekers verbaasde zich er over dat sommige scribenten wel een verplichte kerkgang voorstonden, maar geen verplichte schoolgang 8 ). Hij kon dit niet met elkaar rijmen en vroeg om opheldering. Gezien de af en toe gespannen sfeer in de zaal hebben wij hier maar van afgezien. Echter, geen man overboord, want de vragensteller is ook een lezer van dit blad. Welnu dan.

De taak van de overheid om de mensen te verplichten tot kerkgang is gebaseerd op Gods Woord. Een ieder kunnen wij adviseren om op dit punt het geschrift van Willem Teellinck getiteld Eubulus (1616) te onderzoeken en dan met name pagina 236 en volgende. Duidelijk komt naar voren dat de kerkedienst van God is ingesteld, mede ook ter beteugeling van de zondige aard van de mens.

Vandaar een verplichting tot kerkgang, het is immers Gods gebod. Maar God gebiedt nergens dat kinderen de school dienen te bezoeken. Het is de taak van de ouders om de kinderen op te voeden in de lering en vermaning des Heeren 9 ). Dat hiertoe het middel van schoolgang een goede bijdrage kan leveren is duidelijk. Maar er zijn ook andere middelen om dit doel te bereiken, misschien zelfs nog betere.

Daar net zoals de kerkedienst de ouderlijke macht van God is gegeven, onder andere tot opvoeding van het kind, mag daar zonder reden geen inbreuk op worden gemaakt. Slechts bij schromelijke verwaarlozing van de ouderlijke plichten dienen kerk en overheid in te grijpen. Uiteraard laat dit onverlet de taak van de kerk en overheid om de ouders op te wekken en ze op hun plicht te wijzen om hun kinderen te onderwijzen en te doen onderwijzen. In Gereformeerde zin zou derhalve ook van een leerplicht gesproken kunnen worden. Maar dan van een leerplicht die uitgaat van de door God gewilde verantwoordelijkheden en gezagsverhoudingen, met als uitgangspunt: Alleen een dwingend overheidsingrijpen bij schromelijke verwaarlozing van de opvoedingsplichten van de ouders.

De heer Van Berkum stelde nog voor om in het concept-artikel de woorden 'de leerplicht' te wijzigen in 'een leerplicht'. Op zichzelf verdient dit voorstel waardering. Een dergelijke formule duidt op een distantie van het revolutionaire leerplicht-begrip, zoals hiervoor beschreven, ten gunste van een leerplicht geworteld in Gereformeerde beginselen.

Terzijde merken wij in dit verband op dat door ons nooit 'generaliserend tegen elke vorm van leerplicht' 10 ) is geageerd. Dit soort opmerkingen en veronderstellingen zijn misplaatst. Nogmaals zij opgemerkt: Als er van overheidswege een leerplicht wordt opgelegd, dan zijn wij met Ds. Kersten van mening dat deze leerplicht in elk geval recht dient te doen aan de verantwoordelijkheid van de ouders. Maar deze vorm van leerplicht werd op de KLSvergadering door de SGP-voorman niet naar voren gebracht, integendeel, hij stelde zich op het standpunt dat deze vorm van leerplicht niet wettelijk te realiseren zou zijn.

Overheidsmonopolie

Op de huishoudelijke vergadering van de SGP van 20 mei 1989 betoogde een hoofdbestuurslid dat de overheid in een gereformeerde samenleving het monopolie zou hebben betreffende het geven van onderwijs. Het onderwijsartikel in het eerste concept-program ging ook uit van deze gedachte. Het is met name tegen dit aspekt waar wij ons tegen verzet hebben. Daarbij zijn wij tot de conclusie gekomen, dat de taak van de overheid: 'aanvullend, controlerend en ondersteunend' is.

Deze omschrijving wordt bestreden als zijnde veel te beperkt n ).

Aan de hand van het onderwijsartikel, zoals destijds door Ds. Kersten opgesteld, zal de taak van de overheid, zoals door ons omschreven, nader worden toegelicht. Dit artikel luidt als volgt:

"Het schreiend onrecht, aan een Christelijke natie geschied in de berooving der schooien van Gods Woord, waardoor met staatshulp en belastinggeld een groot deel van het opkomend geslacht buiten kennis van de Schrift groot werd, worde hersteld. Die herstelling hebbe zoo plaats, dat de roeping der ouders bij het onderwijs der kinderen voorop ga. Alleen bij het in gebreke blijven van de vervulling dier ouderlijke roeping, doe de Overheid onderwijs geven. Het bijzonder onderwijs worde regel; het openbaar onderwijs slechts aanvulling. Uit alle onderwijs worde geweerd, wat de eere des Heeren en het gezag der Overheid aanrandt. Het toezicht der Overheid bepale zich alleen tot die zaken, die in den aard van de roeping der Overheid liggen en belemmere nimmer de vrije levensbeweging der Christelijke school".

Dit artikel is vastgesteld op de Algemene Vergadering te Middelburg d.d. 24 april 1918, te Rotterdam d.d. 3 augustus 1921, te Utrecht d.d. 5 april 1923 en 7 april 1926 en weer te Rotterdam d.d. 21 april 1927. Deze data vallen ongeveer in dezelfde periode als Ds. Kersten de in "De Wachter Sions" vermelde citaten in de Kamer te berde bracht. De citaten moeten dus gezien worden in het licht van het hiervoor vermelde onderwijsartikel.

De roeping van de ouders dient, volgens dit onderwijsartikel, bij het onderwijs voorop te staan. Echter, niet in die zin dat de school een trekpop zou zijn, waarvan de touwtjes eenzijdig in de handen van de ouders liggen. Integendeel, de school heeft ook een eigen verantwoordelijkheid. Allerlei - ten diepste revolutionaire- vormen van medezeggenschap dienen derhalve te worden afgewezen. Hier ligt in wezen het verschil tussen het SGP-standpunt en de Kuyperiaanse leuze: "De school aan de ouders". Ds. Zandt bracht dit in de gemeenteraad van Delft zeer juist naar voren. De raadsnotulen melden het volgende:

"Overeenkomstig Gods Woord zegt spreker (Ds. Zandt), dat het de plicht is van alle ouders om hun kinderen op te voeden in de vreze des Heeren en dat ook de overheid daaraan gebonden is en het onderwijs naar dien eis heeft in te richten. Dat is een Bijbelse leer, al is zij niet in overeenstemming met het antirevolutionaire program, hetwelk de ouders een recht toekent, namelijk om hun kinderen naar hun eigen inzichten te onderwijzen en te laten onderwijzen, dat zij volgens de Heilige Schrift niet hebben, dewijl deze van alle ouders eist, dat zij hun kinderen in de vreze des Heeren zullen opvoeden" 12 ).

De overheid heeft in dit kader ook een eigen verantwoordelijkheid. Allereerst heeft zij een niet te geringschatten controlerende taak. Zij dient er op toe te zien dat al het onderwijs overeenkomstig Gods Woord is. Het nieuwste onderwijsartikel geeft dit, overeenkomstig het aloude SGP-beginsel, juist weer. Uiteraard dient het onderwijs dat zich tot de huiselijke sfeer beperkt, in verband met de gewetensvrijheid, vrij te blijven. Dit is in het kort de controlerende taak van de overheid. Thans is hieromtrent naar wij begrijpen geen verschil van mening meer.

Met alleen deze controlerende taak heeft de overheid haar roeping niet volbracht. De overheid dient tevens de middelen te verschaffen zodat ouders en kerk hun opvoedingsroeping kunnen volbrengen. Deze taak is door ons omschreven als de ondersteunende taak van de overheid. Voorzover wij begrijpen, zijn wij ook op dit punt homogeen met het hoofdbestuurslid.

Als laatste hebben wij de overheidstaak omschreven als aanvullend, namelijk indien ouderlijke krachten ontbreken, zie het oude onderwijsartikel, of tekort schieten. In deze gevallen dient het onderwijs van de overheid uit te gaan. En hier scheiden zich onze wegen. Het hoofdbestuurslid concludeert op basis van uitspraken van Ds. Kersten dat deze SGP-voorman er vanuit gaat dat de overheid zelf rechtstreeks onderwijs dient te geven. In het licht van het hierboven geciteerde onderwijsartikel is deze conclusie zeer twijfelachtig. Duidelijk stelt dit artikel: "Alleen bij het in gebreke blijven van de vervulling dier ouderlijke roeping, doe de Overheid onderwijs geven". Dus een aanvullende taak voor de overheid, zoals wij betoogd hebben.

Ten besluite

Bij lezing van het nieuwste onderwijsartikel in het licht van de eerste twee artikelen van het beginselprogram, moet met vreugde geconcludeerd worden, dat dit artikel zeer ten goede is bijgesteld in vergelijking met het op de huishoudelijke vergadering vastgestelde. Alle moeite om dit te bewerkstelligen is dus niet voor niets geweest.

Voor wat betreft de conclusie dat onze omschrijving van de overheidstaak een veel te beperkte zou zijn, zijn wij van mening dat dit eerst nog nader aangetoond zal moeten worden. Het destijds vigerende onderwijsartikel laat voorshands voor deze conclusie geen ruimte. Met Ds. Kersten blijven wij van mening dat de roeping van de ouders bij het geven van onderwijs voorop dient te gaan. Alleen bij het in gebreke blijven in deze roeping, of indien de ouderlijke krachten tekort schieten - dit zou overigens ook tot de ondersteunende taak van de overheid gerekend kunnen worden- dan is het de taak van de overheid om het onderwijs te doen geven. Een nadere bestudering van de verhouding tussen het beginselprogram en Ds. Kerstens uitspraken juichen wij uiteraard van harte toe. Met name zal dan rekening gehouden dienen te worden met het verband waarin Ds. Kersten één en ander naar voren bracht.

Drs. PH. op 't Hof, Mr. M. van Manen.

Noten:

1) Hof, RH. op 't/Manen, M. van, 'In het Spoor', 1989 nr. 4, p. 64 e.v. 2) Breevaart, P. v.d.'Reformatorisch Dagblad', 22 juni 1989, p. 13. 3) Scholten, L.M.P 'De Wachter Sions', 28 september 1989, p. 27. 4) Zie noot 1, p. 66. 5) Afgedrukt in 'Vooroorlogse SGP-geschriften' 1986, deel 1, p. 46. 6) Brands-Bottema G.W. 'Overheid en Opvoeding', 1988 p. 85 e.v. 7) Oud, P.J. 'Hetjongste verleden', 1948 deel 2, p. 172. 8) Zie noot 1, p. 62. 9) Efeze 6 vers 4. 10) Scholten, L.M.P, 'De Wachter Sions', 5 oktober 1989, p. 37. 11) Zie noot 3. 12) Handelingen van de gemeenteraad van Delft, 8 juni 1950, p. 178.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1989

In het spoor | 28 Pagina's

HET ONDERWIJSARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1989

In het spoor | 28 Pagina's