Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

AAR LIGGEN DE WORTELS  VAN DE SGP? - 4-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

AAR LIGGEN DE WORTELS VAN DE SGP? - 4-

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

De liberale historicus R. Fruin constateerde, zoals we de vorige keer hebben gezien, dat op grond van een nader historisch onderzoek zou blijken, "hoe het eigenaardige van de oorspronkelijke leer van Bilderdijk hoe langer hoe meer verdwijnt, totdat het onderscheid tusschen het revolutionaire en het antirevolutionaire bijna onkenbaar wordt". Hij komt in het vervolg van zijn studie over het anti-revolutionaire staatsrecht van Groen van Prinsterer tot het advies: "Een opzettelijke beschrijving van de veranderingen die sedert Bilderdijk het anti-revolutionaire systeem hier te lande ondergaan heeft, zou zeer leerrijk zijn".

Het is in dit licht van belang nader stil te staan bij de opvattingen, inzonderheid de staatkundige opvattingen van de hier genoemde internationaal bekende dichter en geleerde. Volgens Groen van Prinsterer was Bilderdijk "één der grootste dichters en zeldzaamste genieën van alle landen en alle tijden" 1 ) en volgens het onverdacht getuigenis van tot de gereformeerde religie bekeerde hervormden, luthersen, doopsgezinden en joden, ondanks zijn kennelijke gebreken, eveneens een oprecht en geoefend christen.

Voor een duidelijke karakteristiek van deze markante geest en zijn beginselen zou hier eerst een tijdsbeeld moeten worden geschetst, maar dat is hier onmogelijk. Wel moet worden opgemerkt, dat het leven van Bilderdijk (1756-1831) gedeeltelijk valt in de achttiende eeuw, dus tijdens de Republiek en gedeeltelijk in de negentiende eeuw tijdens de constitutionele monarchie. Precies midden in deze tijd valt de Franse Revolutie en de omwenteling van 1795, die ook voor deze dichter een ingrijpende gebeurtenis heeft betekend en geleid heeft tot een ruim tienjarige ballingschap.

De koninklijke roeping

Neêrlands staatsbestel was, zoals bekend zal zijn, in de tijd der Reformatie nauw met de hier in lijden en strijd gevestigde nationale kerk verbonden, terwijl onderscheidene vertegenwoordigers van ons Vorstenhuis bij deze alliantie een belangrijke rol hebben gespeeld. Bilderdijk koesterde dan ook ten aanzien van de handhaving van de ware leer en het herstel der kerk gerechtvaardigde verwachtingen van de nieuwe koning Willem I, die hij in zeker gedicht 2 ) als volgt aanspreekt:

Duld, duld niet, dat de kerk, Oranjes huis getrouw, (De grondslag (ach! weleer) van Neêrlands Staatsgebouw) Verkankere in heur merg! Bescherm ze bij heur rechten Voor monsters die haar Leer vanuit haar schoot bevechten.

De dichter vraagt het de Koning op de man af: Moet Christen en Deïst, moet Priester en Rabbijn

U even waard als Vorst, en even heilig zijn? Op de erve der vaderen zijn de belijders van de ware leer nu immers Met Rome, met Socijn, op 't erf der Batavieren In 't zelfde recht gesteld naast Luther en Kalvijn?

Hij houdt de Koning als "Lid van Hollands Kerk die uwe Vaadren stichtten" diens koninklijke roeping voor:

Spreek, spreek als Christen, lid van 't Godlijk heilverbond; Eisch zuiverheid van leer in ieder die 't verkondt.

Aanvankelijk zag Bilderdijk in koning Willem I de ideale Vorst.

Korte tijd na diens troonsbestijging echter werd tengevolge van diens eigenmachtig ingrijpen in de zaken van de Hervormde Kerk in 1816 - hierin geadviseerd door enkele hoogkerkelijke en prominente theologen - de Dordtse Kerkorde op nonactief gesteld en de deur voor allerlei wind van leer geopend. De diep teleurgestelde Bilderdijk, die zijn verwachting nog niet geheel wilde opgeven, projecteerde deze verwachting, evenals zijn nauwste geestverwanten dit deden, op de Kroonprins, die een tweede Maurits zou zijn. De eerste Maurits had Kerk en Staat van geweld bevrijd, zo gaf graaf Willem van Hogendorp het gevoelen van zijn meester weer, en zijn gezag ten gunste van de gereformeerde religie doen gelden 3 ).

"Bij een geheele verbastering in de kerk, waar de wolven de kudde overmeesterd hebben, en alle kansels ontheiligd worden, de hervorming in en door de kerk ondoenlijk is, tot hoeverre mag daar een tweede Maurits doortasten? " Welke taak is er voor een gelovig vorst, zo vroeg hij aan Da Costa, als de Kerk verkankerd is? Willem van Hogendorp vermeldt dat Bilderdijk eens tegen hem gezegd had, dat de politieke macht hier te lande dezelfde (machts)bevoegdheid bezat als de rechterlijke civiele geschillen. "Een geloovig vorst zal tegen de vervallen meerderheid zeggen: 'Ga de kerk uit, of onderwerp u aan de confessie, die zij aankleeft en van u vordert'." De collegestudenten gaven in hun onderlinge briefwisseling uitstekend het gevoelen van hun grote meester weer. Het was dienst begeerte:

Den naam van JEZUS en de Zoenleer in ZIJN bloed Weer heerschen (te) zien op throon, in Staatskerk en gemoed! 4 )

Staatkundige opvattingen

Door hier te spreken van "Staatskerk", sprak Bilderdijk zich ook duidelijk uit voor de suprematie van de ware gereformeerde religie. Het verval in kerk en godsdienst werd door hem immers voornamelijk toegeschreven aan de staatsrechtelijke gelijkstelling van de verschillende religies en dat terwijl er maar één ware godsdienst bestond! Het verval in de kerk was ook van schadelijke, ja, van verderfelijke invloed op de staat. Met de opkomst van de kerk der Reformatie was die van de vrije Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden gepaard gegaan en de ondergang van deze Kerk zou ook die van de staat betekenen!

"Uit dit oogpunt beschouw ik ook de waarlijk godlooze afscheiding van Kerk en Staat in 1795", schreef Bilderdijk aan Capadose, "te gruwelijker omdat onze Staat aan de Kerk hangt, en als bloote omkleeding der Kerk gesticht is" 5 ). Bilderdijk liet zich door de Godsmiskennende tijdgeest zijn schriftuurlijk en historisch besef niet ontnemen.

Zoals de godsdienstige opvattingen van deze, als "Don Quichot der orthodoxie" 6 ) gebrandmerkte Bilderdijk, haaks stonden op die van zijn tijdgenoten, zo stonden ook zijn staatkundige beginselen diametraal tegenover die van zijn "verlicht" geslacht.

Hoewel de beroemde dichter-geleerde nimmer een leidende positie in het staatsbestuur heeft bekleed, heeft hij in de staatkundige troebelen van zijn dagen wel een belangrijke rol gespeeld en werd hij om zijn staatkundige opvattingen in 1795 zelfs verbannen. Maar evenmin als hij in systematisch opzicht een bepaalde en uitgewerkte beschouwing over de Kerk heeft samengesteld, evenmin heeft hij een uitvoerige wetenschappelijke beschouwing over de Staat geschreven. "Toch was er in de rijke schatkamer van zijn gedachtenwereld een leer van den Staat voorhanden", schrijft dr. J.C. Rullmann. "Maar daarvoor zijn we slechts op incidentele uitspraken aangewezen" 7 ).

Er is vroeger veel gediscussieerd en geschreven over het zogenaamde natuurrecht. Dit recht, dat onafhankelijk zou zijn van menselijke schepping door wet of gewoonte en eeuwig geldend, zou uitgaan boven het onvolmaakte werk van de wetgever. Volgens sommigen vindt men dit natuurrecht door waarneming van bepaalde wetmatigheden in de natuur, volgens anderen ontvangt men dit rechtstreeks van God. Naar het oordeel van Rullmann vertoont het natuurrecht van Bilderdijk, waaruit diens staatsleer voortvloeit, overeenkomst met dat van de Engelse rationalistische wijsgeer Thomas Hobbes. Deze legde als beslist tegenstander van de volksregering sterk de nadruk op een absolutistisch, eenhoofdig gezag. De Staat culmineerde hierbij echter ten koste van de individuele vrijheid in de figuur van de Leviathan: een allesverslindend monster. Hobbes was krachtens zijn politieke overtuiging dus een beslist tegenstander van de democratie.

Bilderdijk zelf heeft zich in een brief aan Wiselius verdedigd tegen het verwijt, dat zijn visie op het natuurrecht Hobbesiaans is 8 ). Hij trachtte op zijn colleges zijn leerlingen steeds duidelijk te maken, dat alleen het rechte inzicht van 's mensen val en verdorvenheid ons de rechtsgrond van het gezag kan doen verstaan. Hij was beslist geen voorloper, zoals Hobbes, van de "stormvogel der Franse Revolutie", Jean Jacques Rousseau. Deze had immers in zijn verdragstheorie (Contrat social) de grondslag gelegd voor de theorie van de volkssouvereiniteit en daarmee een beslissende bijdrage geleverd tot de ontwikkeling van de democratische gedachte.

De monarchale gedachte

In tegenstelling met de theorie van Rousseau, volgens wie de oorspronkelijke toestand van de mens een paradijs was (de "edele wilde"!), stelde Hobbes dat deze toestand een periode van barbaarsheid en ongebreideld egoïsme is geweest. Beiden huldigen een "verdragstheorie", met dit verschil, dat bij Hobbes aan de vorst de vrije en volledige beschikking over het gezag is gegeven, terwijl bij Rousseau de souvereiniteit aan het volk is toebetrouwd. De hypothese van een zogenaamd verdrag, waarbij de mens zijn oorspronkelijk gezag heeft overgedragen, hetzij aan de vorst, hetzij aan het volk, hetzij aan een college van regenten, heeft bij de pre-revolutionaire schrijvers veel opgang gemaakt.

Indien er bij Bilderdijk sprake is van "verdrag", dan is dat niet gegrond op de theorie van de gelijkheid van alle mensen, maar van gezag, zoals dat in een huisgezin aan de vader is opgedragen. Zo ontstaat een zekere organisatie en zo ontstond zij ook "in het groote huisgezin, dat de oorspronkelijke Staat is" 9 ). Het verdrag is bij Bilderdijk dus de overgave van een recht, dat men zelf heeft, aan een ander. Naar zijn opvatting vinden wij in de inrichting van de Staat die van het huisgezin terug.

Gewoonlijk wordt bij de regering van een staat drieërlei vorm onderscheiden, namelijk de monarchale, de aristocratische en de democratische regeringsvorm. Hoewel de hervormer Calvijn al deze drie regeringsvormen als wettig erkent, signaleert hij bij alle drie ook gevaren. "Een koningschap vervalt gemakkelijk tot tyrannie, maar niet veel moeilijker vervalt de regering der voornaamsten (de aristocratie dus) tot een partij regering van weinigen, maar het gemakkelijkst vervalt een volksregering tot oproer" 10 ). Gezien de ongunstige ervaringen van de Geneefse hervormer met de (rooms-katholieke) absolute monarchie, achtte hij de aristocratische regeringsvorm het meest aanbevelenswaardig.

Bilderdijk daarentegen had, evenals zijn vader dr. Izaak Bilderdijk, allesbehalve aangename ondervindingen gehad met de aristocratische Amsterdamse regenten-oligarchie, terwijl de democratische woelingen tijdens de Patriottentijd en de hiermee opgedane ervaringen zijn sympathie voor een "volksregering" niet hadden versterkt. Vandaar dat hij nadrukkelijk zijn voorkeur uitsprak voor een sterk monarchaal gezag. Dit kon slechts tot op zekere hoogte

absolutistisch zijn. Onbeperkte koninklijke macht bestaat er immers niet. De grote lutherse rechtsgeleerde F.J. Stahl, op wie Groen van Prinsterer zich zo menigmaal heeft beroepen, heeft er op gewezen, dat ook in de zogenaamde despotieën van het oude Oosten de macht van de heerser beperkt werd door de godsdienst en de zeden van het volk.

Bij Bilderdijk diende de absolute monarchie te worden begrensd en bepaald door de normen van de Heilige Schrift en de nationale historie.

In de monarchie functioneert, naar de opvatting van Bilderdijk, de koning als de vader van het huisgezin. In de aristocratie, de regering van de voornaamsten, wordt deze "vader des huisgezins" als het ware verondersteld en heeft hij afgeleid gezag. Alleen in de democratie, in de volksregering, zag Bilderdijk met afschuw "eene misgeboorte van het menschelijk onverstand, een bron van al wat onmenschelijk is, de moeder van den godslasterlijke en hersenschimmige afgod der volksmajesteit" n ).

Bilderdijk zelf was dus een overtuigd voorstander van de monarchale regeringsvorm, al achtte hij ook een aristocratie, een regering van "beambten", mogelijk. De vorsten ontlenen immers hun macht aan God door Christus. Alle gezag daalt af van " 's Hoogsten troon" en is met Zijn beeld en afdruk verenigd. Alleen aan God zijn de vorsten verantwoording schuldig en daarom mag hun gezag niet door een constitutie worden beperkt.

Rechten en/of plichten

In zijn briefwisseling met de hoogleraren M. en H.W. Tydeman van 1809 en 1810, is uitvoerig over deze aangelegenheid geschreven 12 ). De Franse schrijver en filosoof baron Charles de Montesquieu had, teneinde het absolutisme af te kunnen schaffen, een scheiding der machten voorgesteld, dat wil zeggen een scheiding in wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht (trias politica), en met deze opvatting grote invloed uitgeoefend op de Franse revolutie en op de totstandkoming van de grondwet der Verenigde Staten. Bilderdijk was echter van mening, dat, waar men de macht verdeelt, er steeds conflicten zullen uitbreken tussen gezag en gezag. Deze zullen leiden tot een nooit eindigende burgeroorlog, die nu eens met kuiperijen en listen, dan weer met wapenen zal worden gevoerd. Dat is de wijsheid der wereld, die altijd dwaasheid is tegen God.

Tydeman meende, dat "Vorst en Volk wederkeerige rechten en plichten" hadden. Bilderdijk wilde niet betwisten, dat vorst en volk, man en vrouw, vader en kind wederkerige plichten hebben, maar zal men gelukkig zijn, dan moet men leven alsof men geen rechten had, die tegenover de plichten stonden. Maar kinderen, vrouwen en volkeren moet niet worden wijsgemaakt dat zij rechten hebben, anders dan die hun werkelijk worden verleend. Bilderdijk was van oordeel:

De rechten van den mensch, de rechten van den borger! Zeer wel, maar zwijg er van, gij die hun welvaart mint: Druk, vestig ze in 't hart van Voogd en Staatsverzorger Maar niet in 't zwak gemoed van Volksgemeente of kind 13 ).

Men kan bij Bilderdijk dus evenmin terecht voor de volkssouvereiniteit als voor de emancipatie van de vrouw of voor de autoriteit van het kind. De dichter spreekt over de vorsten als de door God "Gezalfden in Zijn Naam". Zij zetelen onder God op aarde als "Gods Stedehouders", die hun volk vaderlijk regeren. Van een volk, dat nog niet door " 't slangengif der Eeuw" is aangetast 14 ), geldt het:

Gelukkig Volk in 't eind, die in Uw vorst den Vader, In hem 't gezag erkent van aller machten ader, Gods Stedehouder, die zijn volk als kinders mint, Maar 't tevens aan zijn wil gehoorzaam vindt 15 ).

"Maar waar blijft het volk dan met zijn "onvervreemdbare rechten van den mensch en van den burger? ". Dat vraagt Bilderdijk zich ook af en hij geeft hierop het volgende antwoord:

Wat is het recht des volks? Gerust te mogen leven Inschutsvan Vorsten Wet naar 't voorschrift van Gods Woord,

Aan huis en standsberoep vereischte zorg te geven, In vlijt en vlijtgenot door geene macht gestoord 16 ).

Natuurrecht of Goddelijk recht

Bilderdijk toonde zich in zijn briefwisseling aan vader en zoon Tydeman een tegenstander van het natuurrecht en het publiek recht (het jus naturae en het jus publicum). Hoewel zelf rechtsgeleerde, kon men volgens hem het onderwijs in beide vakken aan de universiteiten zonder bezwaar stopzetten, daar zij slechts opstand tegen de heersers verwekken, schrijft dr. H.J. Smit. Deze schrijver, handelend over de

"prae-revolutionaire staatsvormen", geeft de volgende duidelijke samenvatting van de visie van Bilderdijk op de verhouding tussen overheid en onderdanen:

"De oorsprong van alle recht is het bevel Gods; men moet niet steeds van de rechten der onderdanen en van de plichten der vorsten spreken; het Evangelie spreekt alleen van plichten, niet van rechten. Eigenlijk is er slechts één plicht: die van liefde tot God; zonder het betrachten van dezen plicht kan er geen goede heerser, burger, vader, vrouw of kind zijn. De vorstelijke macht is een uitbreiding van het vaderlijk gezag: aan beide moet men zich uit gehoorzaamheid aan God onderwerpen; geen vorst of vader zal zijn gezag misbruiken, tenzij zijn ondergeschikten hem tergen door voortdurend van hun rechten te spreken. Het gehoorzamen aan Gods bevel is in overeenstemming met de bevrediging van onze behoeften; om gelukkig te zijn, moet men leven alsof men geen rechten, slechts plichten had" 17 ).

De Luikse hoogleraar Johannes Kinker heeft in zijn verhandeling over het natuurrecht scherpe kritiek uitgeoefend op de opvattingen van zijn vroegere vriend en letterkundige medewerker Bilderdijk. Hij was sterk beïnvloed door de filosofie van de grote wijsgeer Immanuël Kant, en was van mening, dat de in het hart van de mensen levende zedewet, geleid door de rede en de vrije wil, uit eigen kracht in staat zou zijn het zedelijke ideaal te bereiken. Dat zedelijke ideaal noemde hij het natuurrecht. De godsdienst van Bilderdijk daarentegen was "niet een natuurlijke religie, die bedoelde de macht van den heerser te versterken, doch geloof in menselijke zonde en goddelijke genade, dat ook de overheid tot dienende plichtsbetrachting opriep", aldus Smit 18 ). Het was dan ook geen wonder, dat de latere liberale leider Thorbecke meer aan de zijde van Kinker stond dan aan die van Bilderdijk.

Ook H. Bavinck valt Bilderdijk bij als hij nadrukkelijk stelt, dat, wanneer er van een natuurrecht sprake zou zijn, men dan achter zulk een verdrag tot de natuur van de mens, en wel tot zijn oorspronkelijke, door God geschapen, en thans in de toestand der zonde nog enigszins gehandhaafde natuur van de mens moet teruggaan. Alle gezag heeft zijn oorsprong in God. "Bij de verdragstheorie komt er daarom geen wezenlijk recht, geen echte plicht, maar ook geen waar gezag tot stand" 19 ).

Overigens is deze geleerde van mening dat Bilderdijk er wijzer en voorzichtiger aan had gedaan, de voor zijn doel volstrekt niet onmisbare hypothese van Hobbes terzijde te laten. Hij heeft zich echter van diens theorie slechts "als een hulplijn in de mathesis" bediend.

De "rechten van de mens"

Bilderdijks absolutistische, monarchale opvatting kan natuurlijk niet worden losgezien van zijn persoonlijke levenservaring. De Franse revolutie, die hij in het aangezicht had gezien en aan den lijve had ondervonden, had immers het omgekeerde gebracht van hetgeen zij had beloofd. Van de zo hooggeroemde vrijheid, gelijkheid en broederschap was in de praktijk weinig of niets terecht gekomen. De misbruiken, die tot deze revolutie hadden geleid, waren ondergeschikt aan de revolutiebegrippen, die kwistig waren uitgezaaid en die tot de omwenteling hadden geleid. Wat was er na Bilderdijks uitwijken en na de komst van de Fransen in 1795 voorgevallen?

De leidinggevende figuren in de nieuw gecreëerde Bataafse Republiek, als Pieter Paulus, H.W. Daendels, I.J.A. Gogel en C.R.T. Krayenhoff, waren enkele jaren lang ijverig in de weer om een nieuwe constitutie op grondslag van de volkssouvereiniteit samen te stellen. De politieke leider mr. P. Paulus, een democratisch-gezind Patriot, werd in de pers- en pamfletliteratuur bejubeld als "den wijsgeer Paulus" en als "een Apostel der Menschheid" 20 ). Korte tijd voor Bilderdijks uitwijzing, namelijk op 20 januari 1795, had onder leiding van het stedelijk "Commité révolutionair" een bijeenkomst van de burgerij plaats in de Grote Kerk te Amsterdam.

Op deze bijeenkomst werden "voor het eerst op Nederlandschen bodem" - aldus een officiële bekendmaking - in het openbaar en door het volk bekend gemaakt "de geheiligde beginselen van Vrijheid en Gelijkheid, gegrond op de Eeuwige en onvervreemdbare Rechten van den Mensch" 21 ). Wie echter de geschiedenis van de Bataafse Republiek nagaat, met haar interne verwikkelingen en onderling gekrakeel, haar eindeloze redevoeringen, herhaalde staatsgrepen en uiteindelijke ontreddering, moet met de scherpzinnige Groen van Prinsterer wel tot de conclusie komen: "Nooit was het volk inderdaad magteloozer dan sedert het in naam souverein was" 22 ).

Deze zaken waren de non-conformistische Bilderdijk natuurlijk niet ontgaan. Ook tijdens zijn verblijf in het buitenland hield men hem goed op de hoogte. Uit hartgrondige afkeer van de geproclameerde "rechten van de mens" en van de hierop gevolgde revolutionaire ontwikkeling kon hij enerzijds heftig tekeer gaan tegen de "gruwelbedrijvers" en "staatsberoerders" van zijn tijd, anderzijds op niet mis te

verstane wijze de draak steken met de "dolle waangelijkheid" van het volk, dat "duizendhoofdig beest, dat Kruis en Kroon vertreedt" 23 ). Deze zienswijze bracht hem tot de volgende "Belijdenis":

Volksgezag of vrijen wil\ Wie die gruwelleer belijden (God vergeve 't die het doet!) Zal ik rusteloos bestrijden Tot mijn laatsten druppel bloed 25 )

Zowel de leer van de volkssouvereiniteit als die van de vrije wil worden hier in één adem als "gruwelleer" betiteld. Vanuit deze optiek wordt het begrijpelijk dat Bilderdijk zijn "Ode aan Napoleon" heeft gedicht. In de Corsicaanse wereldveroveraar zag hij de monarchale bedwinger van het revolutiemonster. Zo laat het zich ook verstaan, dat hij een goede verstandhouding kon bewaren met koning Lodewijk Napoleon.

De belangen van het volk

Maar ook ten aanzien van het Oranjehuis had Bilderdijk altijd gestreefd naar de vestiging niet van een stadhouderlijke, maar van een monarchale regeringsvorm. Hij gaf de voorkeur aan het koningschap van een Lodewijk Napoleon boven het "verbasterd kroost" van een revolutionaire (Bataafse) republiek. Liever een souverein Oranjevorst dan een gevolmachtigde stadhouder als zetbaas van de Staten, i.c. de aristocratische regenten. Dat Bilderdijk in dit opzicht echter niet altijd consequent is geweest, werd op kernachtige wijze door zijn leerling Groen onder woorden gebracht: "Zelfs Bilderdijk, uit afkeer van regeeringloosheid en aristocratie, zag in den monarchalen vorm het revolutiebeginsel voorbij" 25).

Hetgeen Bilderdijk in dit opzicht dreef, werd door Bavinck op kernachtige wijze onder woorden gebracht: "Hij wilde geen Vorst, die door een constitutie aan zijn volk gebonden was en omringd door ministers wier slaaf hij was, terwijl zij dienaren des volks waren. Maar zulk een vorst was naar zijn hart, die in zijn geweten aan Gods wet zich gebonden gevoelde en daarom zijn volk vaderlijk en liefderijk regeerde" 26 ). Als "Gezalfde in Gods Naam", zo sprak hij de koning aan.

Het vorstelijk absolutisme dat Bilderdijk voorstond, deed hem echter de ogen niet sluiten voor de belangen van het volk, merkt Kollewijn op. In Bilderdijks briefwisseling met de Tydemans stelde hij, dat armoede niet behoorde voor te komen. Iedere man moest kunnen voorzien en niet alleen in zijn eigen onderhoud, maar ook in dat van zijn gezin. "Ik kom er voor uit", schreef hij, "dat ik 't den eersten plicht van een gouvernement achte, voor de middelen van bestaan te zorgen, en wel in dier voege, dat ieder jongeling van 18 a 20 jaar trouwen kan en zijn huisgezin voorstaan" 27 ).

Huwelijkssluiting diende te worden bevorderd, geboortebeperking te worden tegengegaan. Bilderdijk was er een voorstander van, dat woeste gronden werden ontgonnen, fabrieken werden gebouwd, zeevaart en visserij werden begunstigd. Alleen op deze wijze kon de armoede worden bestreden. Bedelarij mocht volgens hem niet worden geduld. We zouden Bilderdijks opvattingen tegenwoordig dus haast "sociaal-democratisch" kunnen noemen.

Van één middel tot sociale verbetering had Bilderdijk echter een hartgrondige afkeer en dat was van maatschappijen. Wellicht was de aversie hiertegen mede toe te schrijven aan de in 1784 door de doopsgezinde predikant M. Nieuwenhuijzen opgerichte Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Deze maatschappij zag in de volksontwikkeling, en dan in de geest van het achttiende-eeuwse rationalisme, een machtig wapen tot vooruitgang der mensheid. "Door kennis tot deugd", luidde het devies, "bouw scholen en sluit gevangenissen".

De Maatschappij tot Weldadigheid, die in 1818 was opgericht, beoogde door middel van onder andere de stichting van de kolonie Frederiksoord, werkverschaffing te geven aan armen en wezen, maar ontving bij Bilderdijk en zijn geestverwanten geen gunstig onthaal. Dirk van Hogendorp, die samen met zijn medestudent Jacob van Lennep op een rondreis door Nederland genoemde kolonie bezocht, schreef op 8 juli 1823 aan Da Costa: "Ik herinner mij een gezegde van onzen vriend Capadose, dat de Duivel in alle maatschappijen voorzit. Lang heb ik aan de gegrondheid van dit gezegde getwijfeld, doch begin er waarlijk hoe langer hoe meer toe over te hellen". En hij schreef dit terwijl zijn beroemde vader, de staatsman Gijsbert Karei van Hogendorp, nog wel zo'n voorstander van deze Maatschappij was! Hij deelde de opvatting van de Franse auteur Joseph le Maistre, de contra-revolutionaire bestrijder van de Verlichting en voorstander van de absolute monarchie, "dat alle instellingen, die niet op Godsdienst gegrond zijn, moeten vergaan" 28 ).

De "theocratische gedachte"

Betekende de school van Bilderdijk dan enkel reactie en contra-revolutie, zonder dat er diende te worden gestreefd naar verbetering van bepaalde misstanden, zonder enige correctie op hetgeen historisch was scheefgegroeid? "Men zoude Bilderdijk en de zijnen veelszins onrecht doen met te beweren, dat ze de tijd van voor de Revolutie zonder meer terugverlangden", schrijft dr. Z.W. Sneller. Men wilde het uurwerk der historie niet eenvoudig terugzetten naar de tijd van voor 1795. Maar er was in de kring van Bilderdijk een levendig verlangen naar "de oude verbinding van Kerk en Staat, toen deze beide elkander doordrongen en als wachter van de reine leer de staat het zwaard ter verdediging voerde" 29 ).

"De basis van Bilderdijks politieke denkwijze vormde zijn anti-aristocratisch sentiment", stelt dr. C.H.E. de Wit, "dat één der redenen was van zijn blijvende vriendschap met Wiselius, die in de fascinerende persoonlijkheid gaarne zijn meerdere erkende; dat en de historische rol van Oranje brachten hem tot het monarchale beginsel. Beiden verkozen het autocratische bestuur van Willem I verre boven een zelfzuchtige en bekrompen regenten-heerschappij". Mr. S.Izn. Wiselius, de letterkundige oud-Patriot en politie-directeur van Amsterdam, zei over zijn verhouding tot Bilderdijk: "Ons eenig verschil dan was en bleef omtrent het Democratisch beginsel", dus over de gedachte van de volkssouvereiniteit. Op godsdienstig gebied kwam Bilderdijk hem voor "het theocratische van Israëls volksbestaan veel te dadelijk toe te passen op dat van andere volken en ook op de hedendaagsche staten" 30 ). Het is of we hier het latere verwijt van Abraham Kuyper horen.

Altijd weer die overjarige "theocratische gedachte"! Maar het kan inmiddels duidelijk zijn dat zowel het anti-aristocratisch als het anti-democratisch sentiment een duidelijk stempel heeft gezet op Bilderdijks monarchale beginsel.

Noten:

1) Groen van Prinsterer, G. "Ongeloof en Revolutie", pag. 40 (Franeker, 1951). 2) "Aan den Koning", in: Bilderdijks Dichtwerken (BDW), deel IX, pag 266 (Haarlem, 1858). 3) Willem van Hogendorp aan Isaac da Costa op 21 augustus 1824 (Réveil-Archief). 4) "Rechtsspraak", in: BDW, deel XIV, pag 82. 5) Messchert, W. "Brieven van Mr. W Bilderdijk", deel V, pag 96 (Rotterdam, 1837). 6) Kollewijn, R.A. "Bilderdijk - zijn leven en zijn werken", deel I, pag. 434. 7) Rullmann, J.C. "Bilderdijk als staatsman", I, pag. 98, in: Antirevolutionaire Staatkunde, orgaan van de Dr. A. Kuyperstichting, maart 1927. 8) Messchert, W. au: , deel III, pag. 118-119. 9) Kollewijn, R.A. a.w., deel II, pag. 133-135. 10) Zie D.J. de Groot "De Reformatie en de Staatkunde", pag. 225 (Franeker, 1955). 11) Bilderdijk, W. "Verhandelingen ziel-, zede- en rechtsleer betreffende", pag. 91 (Leyden, 1821). 12) Tydeman, H.W.T. "Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en Mrs. M. en HM Tydeman, gedurende de jaren 1807 tot 1831", deel II, pag. 29-30 (Sneek, 1867). 13) "Rechten", in: BDW, deel IX, pag. 346. 14) "Staatsgezag", in: BDW, deel IX, pag. 363-366. 15) "Namen", in: BDW, deel VII, pag. 244. 16) "Recht des volks", in: BDW; deel XIV, pag. 172. 17) Smit, H.J. "Groen en de prae-revolutionaire staatsvormen", pag. 36, in: "Groens' Ongeloof en Revolutie - een bundel studiën" (Wageningen 1949). 18) Smit, H.J. a.w., pag. 37. 19) Bavinck, H. "Bilderdijk als denker en dichter", pag. 173, zie ook pag. 133-134 (Kampen, 1906). 20) Goslinga, W.J. "De rechten van den mensch en burger", pag. 60 ('s-Gravenhage, 1936). 21) Goslinga, W.J. a.w., pag. 86. 22) Groen van Prinsterer, G. "Handboek der geschiedenis van het Vaderland", deel II, pag. 683 (Veenendaal, 1978). 23) "Vrijgezindheid", in: BDW, deel XII, pag. 220. 24) "Belijdenis", in: BDW, deel XII, pag. 203-204. 25) Groen van Prinsterer, G. "Handboek der geschiedenis van het Vaderland", deel II, pag. 733 (zie ook pag. 690). 26) Kollewijn, R.A. a.w., deel II, pag. 136. 27) Tydeman, H.W.T. a.w., deel II, pag. 67, 77-78. 28) Dirk van Hogendorp aan Isaac da Costa op 8 juli 1823, (R.A.) 29) Sneller, Z.W. "Willem van Hogendorp in zijne betrekking tot het Réveil", pag. 251-252, in: "Tijdschrift voor Geschiedenis", nr. 37 (1922). 30) De Wit, C.H.E. "De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland 1780-1848" pag. 335 (Heerlen, 1965).

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 augustus 1990

In het spoor | 20 Pagina's

AAR LIGGEN DE WORTELS  VAN DE SGP? - 4-

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 augustus 1990

In het spoor | 20 Pagina's