Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HOEDEMAKER EN ARTIKEL 36 -2-

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOEDEMAKER EN ARTIKEL 36 -2-

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de dagen van Calvijn is niet alleen over kerkelijke zaken diep nagedacht, maar ook over staatkundige. Dat geschiedde, omdat men terecht van mening was, dat staat en Kerk niet los van elkaar stonden, maar ten nauwste aaneen gebonden waren. Hoe dan? In de eerste plaats, omdat niet slechts de Kerk onderworpen is aan Gods Woord en Wet, maar ook de staat. In de tweede plaats, omdat de bedoeling van de staat niet slechts is de handhaving van orde en gerechtigheid (de tweede tafel van de Wet der Tien Geboden), maar ook een grote verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de rechte religie.

Dit heeft er in geresulteerd, dat de belijdenisgeschriften vrijmoedig over oorsprong, taak en recht der overheid spraken, in navolging van of in overeenstemming met Calvijn zelf, die in zijn "Handboek van de Christelijke geloofsleer" Institutio Christianae Religio het laatste hoofdstuk schreef over de overheid.

Artikel 36

Toen ds. Guido de Brés een korte belijdenis des geloofs schreef, waarin hij verantwoording aan de Landsheer Koning Filips II aflegde van het geloof, dat de volgelingen van Luther en Calvijn beleden, schreef hij ook een artikel over de overheid. Heel in 't kort werd verantwoording afgelegd, wat de Calvinisten geloofden, dat Gods Woord verordende betreffende de overheid. Duidelijk werd niet alleen stelling genomen tegen de wanordelijkheden en revolutionaire gedachten/praktijken der wederdopers, maar ook werd helder beleden, hoe de overheid moest staan tegenover de ware godsdienst en tegenover de valse.

In die geloofsbelijdenis wordt als taak der overheid beleden: "Ende haer ampt is, niet alleen acht te netnen ende te waken over de Policie, maer ooc de hant te houden aen den Heyligen Kereken-dienst, om te weyren ende uyt te royen alle afgoderie ende valschen godsdienst, om het rijeke des Antichrists te gronde te werpen ende het Coninckrijcke Jesu Christu te voorderen, 't' woord des Evangelij over al te doen prediken, op dat God van een yegelijk geeert ende gedient werde, gelijc Hy in sijn woort gebiedt."

Daarin wordt duidelijk gemaakt, dat de overheid niet slechts aangaande de tweede tafel der Wet, maar ook aangaande de eerste een taak heeft. Volgens De Brés geen vage en onbekende, maar welomschreven taak. Die taak wordt weergegeven met de woorden "ook de hant te houden aen den Heyligen Ker ekendienst" . Daarmee wil enerzijds gezegd zijn, dat de overheid zich niet mag bemoeien met de interne aangelegenheden van de kerk. Anderzijds, dat de overheid de ware Kerk moet steunen en bevorderen. Dit geschiedt, wanneer alle afgoderij en valse godsdienst wordt uitgeroeid en het rijk van de antichrist te gronde wordt geworpen. Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid echter in deze? Hoe moet de overheid dat precies in praktijk brengen? Het komt er maar op aan, hoe we artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis menen te moeten uitleggen. Helaas geldt, dat er verschil van mening is.

Dr. A. Kuyper

Aan het einde van de vorige eeuw heeft de grote leidsman van de antirevolutionairen steeds meer afkeer gekregen van die uitleg, dat de overheid, geroepen zijnde om metterdaad iets te doen aan ketterij en valse godsdienst, verplicht is om ketters terecht te stellen. Dit was echter de enige uitleg, die volgens hem mogelijk was. Daarom diende hij met enige anderen een bezwaarschrift (gravamen) in bij de synode van de Gereformeerde Kerken, waarin hij en de zijnen uitdrukkelijk bezwaar maakten tegen de zinsnede, dat de overheid moet weren en uitroeien alle afgoderij en valse godsdienst en ook om het rijk van de antichrist te gronde te werpen. Volgens de indieners van het bezwaarschrift was de mening van die 16e eeuw wel zo, maar van onze eeuw niet en van de Bijbel zelf ook niet.

Hoe kwam Kuyper tot deze mening? Niet op grond van eerlijke Schriftstudie, maar naar aanleiding van zijn pogingen om samenwerking met de roomsen te krijgen. Meer en meer ging Kuyper de mening van de antirevolutionairen voorbereiden op een samenwerking, door zinnen als "Rome en Reformatie stoelen wezenlijk op dezelfde wortel". Daarom moest hij af van die overheidstaak, die door hem "beleden" werd in zijn rechtzinnige aanvaarding van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Daarom het bezwaarschrift bij de Synode, die in 1905 overging tot schrappen van de gewraakte zinsnede. Tegenwoordig zullen maar weinigen Kuyper in deze "uitleg" van de Schrift meer volgen. Zijn volgelingen hebben echter wel in het CDA de ingeslagen koers voortgezet, met wegstrepen van bijna het ganse Godsgetuigenis.

Eenheid van Oud en Nieuw Verbond

Tegen deze voorstelling van zaken bij Abraham Kuyper komt nu dr. Hoedemaker fel in verzet. Hij verwijt Kuyper en de zijnen, dat ze niet alleen de standpunten van onze vaderen verkeerd weergeven, maar vooral verwijt hij ze, dat zij de Schrift niet goed verstaan. Het is volgens Hoedemaker niet alleen een kwestie van de overheid en een verschillende visie op haar taak, maar de wortel van het geschil lag zijns inziens veel dieper. Het ging om het ver-

staan van de gehele Schrift. Hoedemaker schrijft: Kuyper loochent de eenheid van het Oude en Nieuwe Verbond. Het is dus net als bij de vraag naar de kinderdoop. Vormt het Oude Testament een eenheid met het Nieuwe, dan is de grond voor de kinderdoop gegeven in de kinderbesnijdenis. Is het Oude Testament werkelijk een eenheid met het Nieuwe (ondanks alle onderscheid), dan geldt ook, dat de staat of de overheid een duidelijke roeping heeft ten aanzien van de Kerk en dus ook ten aanzien van de haar bestrijdende valse godsdienst en afgoderij.

Gewetensdwang?

Wat betekent dit volgens Hoedemaker? Dat de overheid geroepen is op "ketterjacht" te gaan? Moeten de gewetens en de meningen der mensen gebonden worden? Moet de overheid een inquisitie instellen, die de mensen uit hun huizen trekt en voor de geloofsrechtbank plaatst, opdat ze zich conformeren aan de mening van de overheid, of van de Schrift? Nee, dat is de bedoeling niet, ook nimmer geweest.

We kunnen gewetensdwang nimmer verdedigen op grondslag van artikel 36 der Nederlandse Geloofsbelijdenis. We weten uit de geschriften en de praktijk der vaderen, dat met de zinsnede over de taak der overheid betreffende afgoderij en valse godsdienst wat anders werd bedoeld. De Kerk der Reformatie weet, dat de overheid zich slechts mag bewegen op het terrein van de openbare orde, het publieke leven. Dat houdt in, dat alle afgoderij van dat terrein geweerd moet worden, uitgeroeid. Niet op het privé-terrein. Dat houdt in, dat de roomse godsdienst gedoogd werd, zolang deze niet openbaar kwam of zich in de openbaarheid vertoonde.

Prof.dr. H. Visscher

Onder invloed van dr. Kuyper echter ontkent de antirevolutionaire partij, dat de overheid een taak heeft ten aanzien van de Kerk, behalve dat ze de Kerk niet mag hinderen, maar moet toestaan. De overheid behoort neutraal te staan ten opzichte van geloof en ongeloof, ten opzichte van waarheid en leugen, want bij het natuurlijke licht, dat haar is geschonken, kan de overheid niet uitmaken wat de valse kerk is en wat de ware.

In 1939 komt echter een boek uit van prof.dr. H. Visscher, waarin hij deze mening van Kuyper en de zijnen weerlegt. De ARP heeft volgens hem een wissel verlegd sinds Groen van Prinsterer. Naar Visschers mening heeft de overheid terdege van doen niet alleen met de tweede tafel van Gods Wet, maar ook met de eerste. Hoe dan? De overheid heeft tot taak, dat ze de Kerk heeft te verdedigen en gelegenheid moet geven om de waarheid te prediken en dat zo de afgoderij wordt uitgeroeid en dat zo het rijk van de antichrist te gronde wordt geworpen. Heel duidelijk stelt Visscher, dat niet wapengeweld, maar prediking als middel is bedoeld in artikel 36, wanneer het gaat over "uitroeien" en "te gronde werpen". Deze uitleg van artikel 36 wordt door de SGP bestreden en wel zodanig, dat om deze reden een samenwerking tussen ds. G.H. Kersten en prof. H. Visscher onmogelijk wordt.

Hoedemaker contra Visscher

Wat zegt Hoedemaker hiervan? Al heeft Hoedemaker deze visie van prof. Visscher nooit geweten, omdat hij reeds jaren daarvoor stierf, toch kunnen we de opvatting van hem tegen die van Visscher zetten. Hoedemaker is vast van overtuiging, dat de opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en andere Reformatoren bedoelden te zeggen, dat de overheid het zwaard draagt om valse godsdienst en afgoderij uit te roeien, niet zozeer door ketters te doden, maar door de ketterij te verbieden en dat met zekere straf op ongehoorzaamheid!

Dit houdt in, dat Hoedemaker ten aanzien van artikel 36 een visie heeft, die zich na zijn leven het meest openbaarde in de SGP. Want de mening van prof. Visscher wijkt af van die van Hoedemaker, omdat Visscher artikel 36 zo uitlegt als hadden de mensen in de dagen der Reformatie bedoeld te zeggen: Door het handhaven van de rechte prediking wordt de valse

godsdienst uitgeroeid. Daarom had Kuyper ook geen gravamen behoeven in te dienen, volgens Visscher, omdat Kuyper dit ook wel kon belijden.

Liever brandstapel dan neutraliteit

Hoedemaker echter heeft met nadruk andere dingen beleden. Volgens hem gingen de Reformatoren zover, dat ze liever de brandstapel hadden, dan de vrije meningsuiting. Hij beschrijft het als volgt: Guido de Brés hield vast aan de plicht der overheid om uit te roeien die godsdienst, die zij in zijn dagen bevorderde! Dus al was het in strijd met zijn eigen belangen, omdat de overheid de juiste beginselen verkeerd toepaste, toch had hij duizendmaal liever het juiste beginsel (dat door de verkeerde toepassing van de toenmalige roomse overheid zijn dood betekende), dan onbijbelse beginselen te vragen of toe te staan, waardoor de gereformeerde religie een plaatsje kreeg, en getolereerd werd, maar de roomse ook. Nee, de overheid - of ze rooms was of niet! - had tot taak volgens Gods Woord de valse godsdienst uit te roeien. Al verschilde De Brés van mening met zijn overheid wat dan precies de valse godsdienst was, toch deed dat niets af van het beginsel: uitroeien!

Hoedemaker was er sterk op tegen, dat de overheid neutraal zou zijn, gelijk dr. A. Kuyper wenste. Wat dat betreft was hij ook scherp over de democratie. Wanneer Kuyper zegt, dat wie in Christus gelooft verplicht is een christelijk democratische ontwikkeling van onze volksstaat voor te bereiden, tekent Hoedemaker daarbij aan: "Men kan het woord 'Christelijk' gerust weglaten." Hoedemaker wist wel, dat het uiteindelijk dan zou worden een volkssouvereiniteit.

Hoedemaker en Rome

Vooral tegen Rome (waardoor het bij Kuyper allemaal zo verkeerd gegaan was) en het roomse streven had Hoedemaker sterke bezwaren. Hij zag in, dat het bij Rome nooit ging om democratie, maar om suprematie (dat is: dat de paus over Nederland regeert) en dat Rome daartoe met iedereen samenwerkt, als uiteindelijk de winst maar is voor de roomse kerk. En na enige tientallen jaren kunnen wij aan het einde van deze eeuw zien, dat Hoedemaker echt gelijk had, toen hij schreef:

"Rome kan niet rusten, zoolang zij niet alles, wat aan de Hervorming in het openbare leven herinnert, met uwé medewerking heeft te niet gedaan en het gezag van Romes Opperheer door vorst en volk heeft doen erkennen!

O, dat mijn hoofd water ware, om te beschreien de breuk van de dochter mijns volks!"

"Rome sluit zich nu eenmaal", zo schrijft ds. G.Ph. Scheers, die promoveerde op een studie over Hoedemaker, terecht, "altijd aan bij die groep, door welke het geholpen kan worden, zijn doeleinden te bereiken. Het heeft indertijd met het Liberalisme samengewerkt om den Bijbel van den school te verwijderen en grijpt de gelegenheid om met Kuyper samen te werken aan om de laatste resten van het protestantsch christelijk karakter aan onze staatsinstellingen te ontnemen."

Belangrijk is het om in onze dagen ook binnen onze partij dit meer in de gaten te hebben, dat de coalitie met mensen, die het roomse gevaar niet zo inzien (RPF en GPV) eveneens een verkwanselen van artikel 36 inhoudt.

Overheid en Woord Gods

Volgens Kuyper kan de overheid Gods Woord niet verstaan, omdat zij daartoe de geestelijke benodigdheden mist. Hoedemaker noemt deze opvatting een oneer van God. Wanneer God aan de overheden de opdracht geeft om te regeren naar Zijn bevel, geeft Hij ze in de Schrift ook genoegzame kennis om dat te doen.

Een praktisch bezwaar om artikel 36 te handhaven is nog, dat er na de Afscheiding zoveel kerken in Nederland zijn. Welke kerk moet de overheid nu bevorderen, welke daarentegen verbieden? Hoedemaker acht dit bezwaar van Kuyper niet van belang, daar de overheid niet hoeft te kiezen tussen de verschillende reformatorische kerken, maar tussen de ware en de valse Kerk; oftewel, dat zij heeft te bevorderen de zuivere prediking van Gods Woord overeenkomstig de leer der Reformatie.

Volgens Hoedemaker heeft de overheid niet de plicht om ketters met het zwaard te vervolgens, zolang ze niet in het openbare leven optreden, niet de Naam des HEEREN lasteren, niet propaganda maken (dat is: geen vrijheid van meningsuiting, vergadering en drukpers) en geen ondermijning van de gereformeerde staat plegen. De overheid heeft dus het geweten en het persoonlijke geloof vrij te laten, maar als overheid alles te weren, wat in het publieke leven tegen de Waarheid en de ware Kerk ingaat. Zo heeft ook het beginselprogram van de SGP het. Zo had ook Calvijn niet ketterij op zich, maar de Godslastering strafbaar gesteld! Krachtens dat artikel was de godslasteraar en staatsgevaarlijke revolutionair Servet ter dood veroordeeld. Volgens Hoedemaker moet in de grondwet verder uitkomen "dat onze natie eene Christelijke, Protestantsche, Gereformeerde natie is en dat alle principieele gelijkstelling tusschen geloof en ongeloof, heidendom en christendom èn met het oog op onze historie èn met het oog op ons volkskarakter èn met het oog op den eisch van Gods Woord, die voor alle tijden en voor alle volken dezelfde is, van meet af is uitgesloten."

Ten slotte

Het is in dit artikel niet in de eerste plaats begonnen om een verdere doordenking van het standpunt van Hoedemaker, of om een vergelijkende studie aangaande zijn visie en de SGP. Kort hebben we enige aspekten naar voren gebracht, waarin Hoedemaker duidelijk verschilt van Kuyper en de ARP. Anderzijds moet ook duidelijk worden uitgesproken, dat de praktische toepassing van de taak der overheid betreffende de valse godsdienst en de afgoderij, overeenkomstig artikel 36, niet door Hoedemaker wordt aangegeven, zoals ook de SGP dat niet doet. We blijven er wel op staan. We eisen het van onze overheid, maar in de praktijk verwordt de SGP-politiek veelal tot een parlementair meepraten in democratisch respekt voor alle andere meningen.

Er is profetische moed en christelijk geloof voor nodig, om waarlijk te getuigen. Van harte is te wensen, dat de SGP in raden, staten en kamers moge gevoelen en praktiseren, wat eenmaal de man Gods, Micha, zei: "Maar waarlijk, ik ben vol kracht van de Geest des HEEREN, en (vol) van gericht en dapperheid, om Jacob te verkondigen zijn overtreding, en Israël zijn zonde" (Micha 3 vers 8).

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1991

In het spoor | 20 Pagina's

HOEDEMAKER EN ARTIKEL 36 -2-

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 1991

In het spoor | 20 Pagina's