Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CALVIJN EN DE ZELFSTANDIGHEID VAN DE KERK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CALVIJN EN DE ZELFSTANDIGHEID VAN DE KERK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan de Vrije Universiteit te Amsterdam promoveerde onlangs dr. H.A. Speelman op een proefschrift met de titel Calvijn en de zelfstandigheid van de kerk. Omdat de hierin aan de orde gestelde materie nauw verbonden is met de verhouding tussen kerk en staat, is de inhoud van dit proefschrift ook voor onze lezers van belang.

Na een "Algemene Inleiding" wordt de stof in vier hoofdstukken behandeld. Eerst komt de kerk der Reformatie in Bern vanaf 1528 aan de orde. Vervolgens wordt Calvijn en de zelfstandigheid van de Geneefse kerk van 1536 tot 1538 en in 1541 belicht. Daarna volgt dezelfde relatie tot de Franse Calvinistische kerk van 1559 tot begin 1562. In het slothoofdstuk tracht de schrijver aan te tonen dat de kerkordes die door de overheid van de Republiek der Nederlanden sinds de bevrijding van omstreeks 1572 waren gegeven, geïnspireerd zijn door Calvijn. De kardinale vraag in deze studie is of de kerk ten opzichte van de overheid een zelfstandige plaats mag en moet innemen of dat zij onderworpen is aan het staatsgezag.

De kerk der Reformatie in Bern

Het eerste hoofdstuk over de kerk van Bern na 1528 is zeer verhelderend en biedt veel informatie over de totstandkoming van de Reformatie in Zwitserland. De reformatiebeweging was hier, evenals in het hele

Zuidduitse en Duitssprekende Zwitserse gebied, een volksbeweging. Mede door de onder invloed van de boerenoorlogen in Duitsland ontstane onrust en de door de dopersen verwekte verdeeldheid in de hervormingsgezinde gelederen nam de overheid de leiding in de kerkelijke zaken in handen.

In de jaren 1528 tot en met 1531 nam de overheid niet minder dan honderdtwee reformatiemandaten aan. Aangezien het volk lang niet als één geheel achter de hervormingsbeweging stond, werd deze min of meer doorgevoerd op gezag van de overheid. Het was in die tijd (nog) niet denkbaar dat twee godsdiensten tegelijk in een stad of vorstendom konden worden erkend.

De schrijver komt tot de conclusie dat het godsdienstig leven in Bern onder leiding stond van de stadsraad waarbij de predikanten de overheid bij de uitvoering hielpen. Kerk en overheid lagen in eikaars verlengde.

Een in 1531 gehouden Synode toonde zich een voorstander te zijn van een overheid die volledige verantwoordelijkheid droeg in kerkelijke zaken, dit in tegenstelling tot de dopers, die tegen elke vorm van overheidsbemoeienis waren omdat zij hierin "een nieuw pausdom" zagen.

De ontstane situatie in deze belangrijke Zwitserse stad was niet alleen van invloed op andere naburige steden als bijvoorbeeld Bazel en Ziirich, maar ook op Genève.

De Geneefse overheid had mede vanwege politiekstaatkundige oogmerken het initiatief tot kerkreformatie genomen en gaf dit niet weer uit handen. Zij riep wel hulp in van geleerde predikers als Farel en Calvijn, die in Genève te maken kregen met veel tegenstand van de bevolking. Men was wel van het juk van Rome bevrijd, maar wilde verder leven naar het goeddunken van het eigen hart. Vandaar dat de genoemde hervormers menigmaal een beroep hebben moeten doen op de overheid om de reformatie ook in zeden en gewoonten door te voeren.

Calvijn en Genève

De vraag die Speelman in het tweede hoofdstuk aan de orde stelt is: "Heeft Calvijn werkelijk vanaf het begin als ideaal een kerk voor ogen die onafhankelijk is van de overheid? " Om de vraagstelling heel concreet te maken: "Kan volgens Calvijn iemand een inwoner zijn van Genève zonder bij de kerk te behoren? "

Ten einde deze vraagstelling nader toe te lichten wijdt de schrijver ruime aandacht aan de kerkelijke situatie van 1536 tot 1538. Hij schenkt hierbij inzonderheid aandacht aan de betekenis van het woord "Kerk" in de door de overheid aangenomen Kerkelijke Artikelen van 1537, aan de Geneefse Belijdenis van 1537 en aan de door Calvijn gevoerde Eedpolitiek. Hierbij komt de schrijver tot de toch wel wat gewaagde conclusie: "Nergens blijkt dat het Calvijn ging om een van de overheid onafhankelijke kerk of een zelfstandige excommunicatiemacht."

Christus is Koning van Zijn kerk. De overheid heeft geen "jus in sacra", een recht in kerkelijke zaken, wel een "jus circa sacra", een recht omtrent kerkelijke zaken. De uitoefening van de tucht is een kerkelijke aangelegenheid, geen zaak van de overheid. Bij een nauwe relatie tussen kerk en staat (overheid) krijgt laatstgenoemde wel met de uitvoering hiervan te maken. De handhaving van de ware religie is immers ook een overheidstaak. Dit houdt tevens in dat zij overtreders die publiekelijk ergernis geven, na een kerkelijke veroordeling tot de orde dient te roepen, zoals in de zaak-Servet ook terecht is geschied.

In een recente besprekening van deze dissertatie in het Reformatorisch Dagblad van vrijdag 19 augustus jongstleden heeft de Calvijnkenner prof. dr. W. van 't Spijker er op gewezen dat de promovendus voorbijgaat aan het wezenlijk onderscheid tussen burgerlijke en kerkelijke regering bij Calvijn. "De gangbare mening onder Calvinisten is tot nu toe wel deze geweest dat de kerk ten overstaan van de staat of de

overheid een zelfstandige plaats heeft, een eigen organisatie kent, van een eigen recht uitgaat. Calvijns ideaal zou dan gelegen zijn geweest in de opvatting die zich kort laat omschrijven als een vrije kerk te midden van een vrije staat." De recensie van Van 't Spijker is bijzonder lezenswaard, maar is hiermee alles gezegd?

Godsdienst geen privézaak

Speelman zegt op pag. 67 dat Calvijn zich voor de taak zag gesteld om in Genève door middel van zijn (overigens niet geslaagde) eedpolitiek meer uniformiteit te brengen onder een bevolking die bestond uit pausgezinden, dopersen en Gereformeerden. De Geneefse overheid nam een besluit waarbij een ieder werd verplicht door het opsteken van zijn rechterhand een plechtige eed op de Gereformeerde religie af te leggen. Calvijn verwees hierbij bewust naar de verbondsvernieuwing onder koning Josia, waarbij hij opmerkte dat niet ieder afzonderlijk, maar "alle Joden gezamenlijk, en niet zonder eed, tot trouw verplicht waren."

De promovendus stelt: "Het was niet zijn (Calvijns) bedoeling om een genootschap van gelovigen te vormen, want voor hem was godsdienst niet een privézaak, maar een zaak van de hele samenleving onder leiding van de overheid." Calvijns "ideaal", door Van 't Spijker omschreven als een "vrije kerk in een vrije staat", herinnert ons toch te veel aan de opvatting van Abraham Kuyper, die als neocalvinist een principieel voorstander was van de scheiding tussen kerk en staat. Aangezien wij van plan zijn in het vervolg nog wat meer te schrijven over de verhouding tussen kerk en staat te Genève, zullen we hier niet verder op deze zaak ingaan. Dit betekent echter niet dat wij alle conclusies van dr. Speelman voor onze rekening nemen. Dat Calvijn reeds in zijn Institutie onderscheid maakt tussen het "tweeërlei regiment", namelijk het geestelijk en het politiek regiment, komt bij Speelman niet duidelijk tot uitdrukking. Het betekent echter wel dat wij van veel van het door hem verzamelde materiaal gebruik kunnen maken.

De Nederlandse Gereformeerden

Bij de relatie tot Frankrijk, die dus in het derde hoofdstuk wordt behandeld, wordt geconcludeerd dat de Nederlandse Calvinisten zich bij de vormgeving van het kerkelijk leven in de Republiek meer hebben laten inspireren door de Franse Calvinisten dan door Calvijn zelf. In dit hoofdstuk komt echter meer Calvijns standpunt inzake het recht van verzet aan de orde dan zijn visie op de verhouding tussen kerk en staat.

In het slothoofdstuk wordt de vraag aan de orde gesteld of, en zo ja, in welke mate de Nederlandse Calvinistische (wij spreken liever van de Gereformeerde) kerk vanaf 1572 aansluiting zocht bij hetzij het kerkmodel van Calvijn, hetzij dat van de Franse kerk. Motivatie en achtergrond bij twee verschillende kerkorden passeren de revue, vervolgens de Kerkelijke Wetten van 1576 en de acta van de synode van 1578 met de reacties hierop.

De rekkelijke libertijnen, later de remonstranten, wilden de Gereformeerde kerk onder supervisie brengen van de overheid, om op deze wijze hun dwaalgevoelens te kunnen handhaven. Hiertoe kunnen zij zich in elk geval niet beroepen op Calvijn, die zowel de overheid als de Kerk aan de ware religie wilde binden. Hoewel Calvijn een principieel verschil zag tussen de burgerlijke en geestelijke regering, behoorden beide de eer van God en het welzijn van het volk zich voor ogen te stellen.

Vandaar dat sommige opmerkingen van Speelman wel enige bedenkingen oproepen. Dat bijvoorbeeld Calvijns opvolger Beza evenals de remonstrantsgezinde Coolhaes pleitten voor een kerkopvatting waarin ruimte is voor andersdenkende Protestanten, had naar onze mening wel wat nader mogen worden onderscheiden. De remonstranten oriënteerden zich inzake de handhaving van de kerkelijke tucht meer op Zürich (Zwingli, Bullinger) dan op Genève (Calvijn, Beza). "De nieuwe positie van de gereformeerde kerk als de bevoorrechte kerk hield in dat zij met de overheid zou samenwerken", stelt de schrijver op pag. 220. Wij zijn het hiermee eens, maar deze constatering betekent niet dat het Gereformeerd karakter van deze kerk zou leiden tot het tolereren van onschriftuurlijke opvattingen.

Speelmans conclusies

Speelman komt in zijn studie globaal tot de volgende gevolgtrekkingen:

1. De kerken van Bern en Genève hadden in hoofdlijnen dezelfde organisatiestructuur (Dit noemt hij de meest centrale conclusie);

2. De kerkelijke organisatie van Genève was niet in ieder opzicht gelijk aan die van Bern, met name inzake de avondmaalstucht; 3. De volgelingen van Calvijn in Frankrijk bewerkten een omslag in de opzet van het kerkelijk leven, toen zij een organisatie creëerden met een grote mate van zelfstandigheid en eigen kerkelijke ambtsdragers en vergaderingen; 4. De Nederlandse Calvinisten hebben zich bij de vormgeving van het kerkelijk leven in de Republiek meer laten inspireren door de Franse Calvinisten dan door Calvijn zelf.

Dit kerkhistorische werk van Speelman is helder en overzichtelijk geschreven. Al delen wij al zijn conclusies niet ten volle, we kunnen er veel van leren. De auteur beschikt over de gave duidelijk en op de man af te schrijven. Na een Engelstalige samenvatting volgt een uitvoerige lijst van bronnen en geraadpleegde literatuur, waarin de recent verschenen Calvijn-studie van Alister E. McGrath (een vertaling uit het Engels), overigens begrijpelijk, nog niet is opgenomen. Deze studie besluit met een register van persoonsnamen en geografische aanduidingen.

N.a.v. Dr. H.A. Speelman, Calvijn en de zelfstandigheid van de kerk, academisch proefschrift V.U. Omvang 264 pag. in paperbackvorm. Uitgeverij Kok-Kampen. Prijs f49, 50.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1994

In het spoor | 32 Pagina's

CALVIJN EN DE ZELFSTANDIGHEID VAN DE KERK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1994

In het spoor | 32 Pagina's