Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BATAAFSE REVOLUTIE:  TRIUMF VAN DE VOLKSSOEVEREINITEIT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BATAAFSE REVOLUTIE: TRIUMF VAN DE VOLKSSOEVEREINITEIT

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

1795 behaalde de overwinning op 1618/1619

"In de hervormde kerken in de Veluwse dorpen werden op zondag 15 februari 1795 na afloop van de dienst voor de eerste maal in de geschiedenis op democratische wijze gemeenteraden gekozen, " schrijft dr. S.W. Verstegen in zijn academisch proefschrift. "Op die dag werden de jonkers uitgeluid die, tot aan de overwinning van het Franse revolutionaire leger op de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in de ijskoude winter van 1794/95, de scepter hadden gezwaaid over de plattelandsbevolking. De voor de edelen gereserveerde kerkbanken werden na die dag aan de meest biedende verhuurd en de wapenschilden van de jonkers werden uit de kerken verwijderd. De plaats van de edelen in de lokale besturen werden ingenomen door 'dorpsregenten', gerecruteerd uit het 'beste en achtbaarste gedeelte des volks'" 0 .

Het aristocratisch "dwangjuk" afgeschud

Welnu, hier hebben wij, zij het op regionaal niveau, de geschiedenis van de Bataafse revolutie in een notedop. Op deze wijze schudde de Veluwe, al waren hier de dag en het huis des Heeren ook mee gemoeid, het "aristocratische dwangjuk" van zich af. De Veluwe was destijds echter een afgelegen gebied. Het epicentrum van de revolutionaire omwenteling lag in Amsterdam, waar het Comité revolutionair, als de vertegenwoordiging van de patriottische burgerij, de leiding in handen nam en de leden van de Amsterdamse vroedschap uit hun ambten ontsloeg. Op dezelfde dag werd ook een vrijheidsboom geplant op de Dam, dat voor deze gelegenheid was omgedoopt in het Plein der Revolutie. Het was inzonderheid Amsterdam dat leiding gaf aan de omwenteling in Holland.

Op 26 januari 1795 kwamen de "Provisioneele Representanten van het Volk van Holland" te Den Haag in vergadering bijeen, waarbij ook rooms-katholieken en dissenters (remonstranten, doopsgezinden etc.) tegenwoordig waren. Met algemene stemmen werd de begaafde en in politiek opzicht gematigde burger-patriot mr. Pieter Paulus tot voorzitter geko-

zen. In zijn toespraak spoorde hij zijn medeburgers aan in de "geweldige vorst", die de intocht dei- Fransen had mogelijk gemaakt, "Gods aanbiddelyke wegen eerbiedig op te merken" 2) . Bij hoofdelijke stemming werd besloten tot opheffing van de oude Staten, tot afschaffing van het stadhouderschap en erkenning van de volkssoevereiniteit. Dit besluit was in zoverre in lijnrechte tegenspraak met de geproclameerde gelijkheid dat de aanhangers van het oude bewind, in casu de oranjegezinden, van politieke deelname werden uitgesloten. De meerderheid van het volk werd met deze uitspraak monddood gemaakt, hetgeen niet bepaald democratisch is te noemen.

"Rechten van den Mensch en Burger"

Van elke vertegenwoordiger werd de eed (of belofte) gevorderd dat hij trouw zou zijn "aan de onvervreemdbare Rechten van den Mensch en Burger". In de hiermee gepaard gaande "Publicatie", waarin deze rechten werden geformuleerd, is vooral stelling 5 van belang. Hierin werd namelijk gesteld "dat ieder Mensch het recht heeft om God zoodanig te dienen als hij wel of niet wil, zonder daarin op eenigerlei wyze gedwongen te kunnen worden". Volgens W.J. Goslinga, die in zijn dissertatie deze aangelegenheid uitvoerig behandelt, is deze formulering beslist origineel en komt zij noch in de Franse, noch in de Amerikaanse declaraties voor 3) . Er wordt een sterke mate van onverschilligheid door uitgedrukt: "hoe iemand God dient, laat de staat volkomen koud." Het betekende een eerste aanzet tot 1'état athéee, "de absoluut godsdienstloze staat" 4) .

Het gold hier inzonderheid de opvatting van één van de meest invloedrijke leden, namelijk van de Leidse advocaat J.G.H. Hahn. De meeste leden waren echter nog "verlichte" Christenen, overwegend deïsten en geen atheïsten. Zij erkenden nog het bestaan van een "albesturend Opperweezen". De aap kwam vooral uit de mouw bij het voorstel om door een algemene dankdag in de kerken God te danken voor Zijn uitredding. Toen bleek het onmiskenbaar dat Hahn net zo min van de ware God als van de "Oranje-afgod" wilde weten. De "kwaadaartigen" Hahn, zoals Bilderdijk hem noemde 5 ', zat met de Friese afgevaardigde C.L. van Beyma in hetzelfde schuitje. Laatstgenoemde verklaarde zelfs: "Ik ijs, wanneer ik in een politique vergadering het onbepaald woord godsdienst hoor noemen. Geen woord tog heeft meer verwoesting en vervolging onder het Menschdom teweeg gebragt" 6) .

Toch werd met deze uitdrukking gelukkig niet het gevoelen van de gehele vergadering en evenmin dat van haar voorzitter weergegeven. Het ambtsgebed werd dan ook niet afgeschaft, zoals het nu in de meeste provinciale staten (behalve in het overwegend roomse Noord-Brabant en Limburg!) het geval is, maar gewijzigd. De "groote en onuitsprekelyke goede God, Vader der Menschen en Volken" werd hierin gebeden om een bestuur dat gevestigd zou zijn "op de Eeuwige en onvervreemdbaare Regten, welke Gy den Menschen gesteld hebt" 7) .

A. Goslinga noemt in dit verband Groen van Prinsterers typering van de mannen van 1795 als "een godverloochend geslacht" dan ook "niet gelukkig" 8) . De "goddeloze" Franse bevrijders blijken in dit verband zelfs nog een matigende invloed te hebben uitgeoefend. In alle Franse stukken komt een buitengewone bezorgdheid tot uiting voor de vrijheid van godsdienst bij de rijke Bataafse broeders. "Moeilijkheden over godsdienstkwesties zouden de buit van het overwonnen land slechts in gevaar kunnen brengen." 9)

Pieter Paulus en de Nationale Vergadering

Op de Nationale Vergadering die op 1 maart 1796 in Den Haag bijeenkwam om een nieuwe constitutie te ontwerpen, waren tien predikers van professie aanwezig en wel zes Gereformeerde, één doopsgezinde, één hoogleraar in de theologie en twee pastoors. Pieter Paulus werd met 88 van de 90 aanwezige leden tot haar voorzitter gekozen. Hij wordt door H.C. Colenbrander als de voornaamste figuur uit onze omwentelingsperiode aangemerkt 10) . De vergadering werd door deze voorzitter met gebed geopend! Een voorstel om voor het welslagen van de werkzaamheden een nationale bededag uit te schrijven haalde het ondanks heftige discussies niet.

De diverse veranderingen in het staatsbestuur brachten Pieter Paulus in zijn openingsrede tot de volgende optimistische uitspraak: "Wy hebben in één jaar het verder mogen brengen dan te voren in veel meer dan 200 jaren" 10 . Hij heeft de verdere verworvenheden van de inmiddels éénjarige omwenteling niet meer aan deze uitspraak kunnen toetsen, aangezien hij reeds op 17 maart op tweeën veertigjarige leeftijd ten gevolge van een zware longontsteking vrij plotseling overleed. Zijn dood werd voor het tot stand komen van de nieuwe constitutie als een geweldige slag ervaren.

Reeds bij zijn leven werd over hem in de toenmalige pamfletliteratuur als "een tweeden Huig de Groot, "den wijsgeer Paulus" en "een Apostel der Menschheid" geschreven 12 '.

In het reglement voor de Nationale Vergadering was bepaald dat alleen dié burgers stemgerechtigd waren die de leeftijd van twintig jaar hadden bereikt en die zich voor de volkssoevereiniteit en tégen alle erfelijke waardigheden (dus ook tegen het Erfstadhouderschap) verklaarden. De leiders van de omwenteling, vooral in Holland, wilden in plaats van de oude, aristocratischfederatieve republiek de één-en-ondeelbare republiek met erkenning van de volkssoevereiniteit. Tegenover deze unitarissen stonden de federalisten, die de soevereiniteit der gewesten, uit vrees voor Hollandse overheersing, niet wilden prijsgeven. Men zou dan tevens gedwongen worden tot medebetaling van Hollands schulden! De aanhangers van de middenpartij, de moderaten, tot wie de bekende R.J. Schimmelpenninck behoorde, werden door hun tegenstanders spottend "derde weggers of "slijmgasten" genoemd 13 '. Juist deze groepering zou later echter een beslissende rol spelen.

Einde van de Gereformeerde Kerk

Uit het midden van de vergadering werd een commissie van 21 leden benoemd om een constitutie te ontwerpen. Na de omwenteling van 1795 vormde de opheffing van de bevoorrechting van de Gereformeerde Kerk uiteraard een belangrijk programmapunt van de patriotten. Ieder burger mocht ongeacht zijn geboorte of godsdienst in aanmerking komen voor een openbaar ambt. Bij de toekomstige staatsregeling zou de nieuw te vormen Nationale Vergadering een centrale rol spelen. Bij de verkiezingen die hiertoe werden gehouden was elk manspersoon boven de twintig jaar die verklaarde aanhanger van de volkssoevereiniteit te zijn, kiesgerechtigd. Op 1 maart 1796 werd de eerste Nationale Vergadering te Den Haag feestelijk geopend. Onder de 126 leden, uiteraard allen patriotten, waren dertig rooms-katholieken. Deze Nationale Vergadering was het eerste moderne vertegenwoordigend lichaam in Nederland.

Aangezien er in deze Vergadering zowel een gematigde als een vooruitstrevende vleugel zich liet gelden, werd er uiteraard stevig gediscussieerd. Op de historische datum van 5 augustus 1796 werd aan de bevoorrechting van de Gereformeerde Kerk een einde gemaakt. De Vergadering besloot "dat eene heerschende of bevoorrechte Kerk lijnrecht strijdig is, zelfs met de eerste grondbeginselen van Gelijkheid, waarop de waare Vrijheid en Broederschap zijn gebouwd" 14 '. Het dragen van een ambtsgewaad buiten het kerkgebouw en het luiden van de klokken werd aan strenge bepalingen gebonden. De hiermee gepaard gaande rondzendbrief bevatte een "gloeiende lofrede op de beginselen der revolutie in een hoogdravende en gezwollen taal." Hiermee was de officiële scheiding tussen Kerk en Staat een historisch feit geworden.

Aangezien de ingestelde commissie een meerderheid van gematigden had, droeg het ontwerp voor de grondwet een federalistisch karakter. Vijf maanden lang werd er nu in de vergadering over dit ontwerp gebakkeleid en ten slotte na heftige bestrijding door de unitarissen aangenomen. Schimmelpenninck en de zijnen namen ontslag. In de diverse clubs werd de discussie voortgezet. In het land heerste grenzeloze verwarring, die nog verergerd werd door de vernietigende nederlaag die de Engelsen onze vloot toebrachten bij Kamperduin op 11 oktober 1797. De federalisten kregen hiervan de schuld.

De één-en-ondeelbare Bataafse Republiek

Op 22 januari 1798 besloten de unitarissen - de omwenteling was inmiddels drie jaar oud zonder dat er op bestuurlijk gebied iets was bereikt - tot een staatsgreep. Hiertoe had men weer de hulp van Frankrijk nodig, waar de koningsgezinden inmiddels waren geliquideerd. Frankrijk kon ons nu na de verleende vrijheid ook de gewenste eenheid schenken! Onder welwillende medewerking van Joubert en Daendels, respectievelijk generaal van de Franse en Bataafse troepen, werden de tegenstanders geïntimideerd of gevangen genomen en behaalden de felle unitarissen het overwicht in de Nationale Vergadering. Deze heette nu het Bataafse volk te representeren. Van de leden werd de eed van onveranderlijke afkeer van het stadhouderschap, het federalisme, de aristocratie en de regeringloosheid geëist.

De nieuwe constitutie droeg een centraliserend en democratiserend karakter. Met de gewestelijke soevereiniteit was het nu afgelopen. Op 23 april 1798 kreeg de Bataafse Republiek ten slotte een grondwet die door een volksstemming werd bekrachtigd. Dit zou

overigens niet de laatste constitutie zijn, noch de laatste staatsgreep betekenen. Herhalingen van dit soort dramatische zaken geven de jaren tot 1801 te zien, totdat de revolutionaire geestdrift was afgekoeld en Nederland na een overgangsperiode onder koning Lodewijk Napoleon in 1810 bij Frankrijk werd ingelijfd. Genoeg hiervan! Het kan wel duidelijk zijn dat de scheiding van kerk en staat, de opheffing van de aloude, bevoorrechte Gereformeerde Kerk en de ondergang van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden gelijktijdige gebeurtenissen zijn geweest die in hetzelfde licht moeten worden beoordeeld.

De kerkelijke eenheidsband verbroken

Duidelijk treedt bij deze gang van zaken aan het licht dat de (Gereformeerde) Kerk veel meer dan de (Gereformeerde) Staat de eenheidsband tussen de verschillende Nederlandse gewesten heeft gevormd. We dienen ons hierbij te realiseren dat de Gereformeerde Kerk in Nederland is ontstaan in het begin van de Tachtigjarige Oorlog, toen de noordelijke Nederlanden zich ontworstelden aan de Spaans-Habsburgse macht en voor het eerst in de geschiedenis als een zelfstandige natie naar buiten traden. Bij de Unie van Utrecht werd door middel van een federalistische constitutie, die van 1579 tot 1795 stand hield, het fundament gelegd voor een nieuwe staat. De Staten der verschillende gewesten beschouwden de Gereformeerde Kerk als de wettige voortzetting van de roomse kerk der middeleeuwen. Overheidsbemoeiens met religie en kerk was in het besef van de zestiende eeuwse burger de meest normale zaak die zich denken liet. Mede hierdoor is de zaak van de religie nimmer een zaak van de Unie geworden, maar bleef het een gewestelijke aangelegenheid. Deze situatie werd bevestigd door de Grote Vergadering in 1651 en dat heeft weer verstrekkende gevolgen gehad voor 1795! De kerkelijke eenheidsband werd vervangen door een unitaristische en staatkundige eenheidsband.

Bij de latere kerkelijke ontwikkelingen wordt vaak eenzijdig de nadruk gelegd op het Algemeen Reglement van 1816, op de Afscheiding van 1834, de Doleantie van 1886 of op nog recenter kerkelijke gebeurtenissen. Bij een dergelijke taxatie van het verleden, nog versterkt door een overwegend neocalvinistische en antirevolutionair-gezinde geschiedschrijving, blijven echter de gebeurtenissen van het revolutiejaar 1795 en de hiermee verbonden gemeenschappelijke schuldvragen, ook inzake de verhouding tussen kerk en staat en de waardering van de Gereformeerde beginselen in de politiek, buiten beschouwing.

Het is dan echter wel de vraag in hoeverre wij dan niet alleen onschriftuurlijk, maar ook onhistorisch bezig zijn! Of betekende 1795 dan geen heilloze breuk met de historie? Volgens A. Goslinga miskende het Patriots-Bataafs streven de aard van de Nederlandse Protestantse natie en betekende de scheiding van kerk en staat in 1795 een overwinning op 1618/19 en dan op veel wezenlijker punten dan alleen de formele gelijkstelling van alle kerkgenootschappen! 15 '

Ds. Scharp tegen de eed aan het Staatsbewind

Prof. G.J. Schutte stelt in een bijzonder lezenswaardige studie over Calvinisme en Revolutie in de achttiende eeuw de vraag aan de orde "waarom in de jaren 1787 en 1795 in Nederland van een christelijk-historisch protest feitelijk geen sprake was, laat staan van een antirevolutionaire contra-beweging. Doorzag de tijdgenoot het goddeloos karakter van de Verlichting en het daaruit voortvloeiend politiek bedrijf dan niet? " 16 '

Aan enkele verspreide protesten ontbrak het niet geheel. We denken in dit verband aan de bekende oranjegezinde predikant J. Scharp te Rotterdam. Van huiselijke beproevingen was hij niet gevrijwaard gebleven, hij verloor zeven van de tien kinderen uit zijn eerste huwelijk. Bij zijn eerste ambtelijk optreden te Axel kunnen best enkele kritische opmerkingen gemaakt worden. Maar aan zijn getrouwheid aan de Gereformeerde leer en zijn liefde voor het Oranjehuis behoeft niet te worden getwijfeld.

Tegen een voorgenomen vereniging met de Remonstranten tekende hij in zijn publicaties op scherpe wijze protest aan, evenals tegen de volkssoevereiniteitsgedachte van de democratische Patriottenbeweging. Deze beweging werd volgens hem geheel "door den geest van Voltaire beheerscht" en de exercitiegenootschappen bestonden naar zijn schatting "voor zeven achtste deel uit dissentiëerende Geloofsbelijders, " overwegend dus "verlichte" Gereformeerden, remonstranten of roomsen 17 '. De Dordts-Gereformeerde belijdenis en Patriottisme sloten elkaar volgens Scharp volkomen uit.

Schaip weigerde dan ook nadrukkelijk de eed aan het nieuwe bewind, waarin instemming met de "opper-

macht des Volks" werd gevraagd, af te leggen. Ten gevolge van deze stellingname werd hij niet alleen als predikant afgezet, maar ook verbannen. Scharp vertrok naar Duitsland, waar hij in ballingschap promoveerde tot doctor in de theologie. Na de gewijzigde staatkundige verhoudingen werd hij toch weer te Rotterdam in zijn ambt hersteld.

"Hy, trots den felsten storm op Kerk en Staatsbewind, Hield Christus' zoenleer vast en bleef Oranjes vrind". zo dichtte Bilderdijk 18) .

Geen contrarevolutionaire beweging

De hier genoemde weerspannige advocaat-dichter moest eveneens vanwege zijn weigering de bewuste eed af te leggen, het gelag betalen. "Voor Bilderdijk, evenals voor de andere Oranjegezinden, die hun beginselen niet wilden verloochenen, gold de Publicatie van de Rechten van den Mensch en Burger blijkbaar niet, " constateert W.J. Goslinga terecht 19 '. De Rotterdamse predikanten vroegen zich af of de eedtekst een verbreking inhield van eerdere eden en beloften en vroegen advies aan Bilderdijk. Zij waren verder wel bereid een eed van onderwerping aan de nieuwe overheid af te leggen. Schaip weigerde echter evenals Bilderdijk elke instemming met de ideologische grondslag van het nieuwe bewind.

Ook de bekende Leidse predikant Nicolaas Schotsman ging voor de bijl. Hij en Bilderdijk ontmoetten elkaar weer in 1819, toen Schotsman als vrijwel enige predikant publiekelijk een lans brak voor de Dordtse Synode, en Bilderdijk hieraan adhesie betuigde. In Haarlem werden drie predikanten afgezet, in Utrecht één, namelijk ds. Jacobus Hinlopen, te Mijdrecht ds. C.J. Duytsch, te Klundert ds. C. Pantekoek.

Het predikantencollege te Amsterdam was het meest principieel in zijn verzet. Of was de nieuwe overheid hier mogelijk het meest radicaal? Amsterdam telde alleen al 34 revolutionaire clubs en 60 exercitiegenootschappen die "vol doopsgezinden en roomskatholieken" zaten! Vijftien predikanten weigerden de eed, van wie uiteindelijk dertien uit hun ambt werden ontslagen. Hetzelfde lot trof hier achttien catechiseermeesters 20 '. Op vele plaatsen was de nieuwe regering gematigd en dreef de zaken niet op de spits.

"Het ontbrak onder de gereformeerden niet aan afwijzing van de nieuwe ideologie en protest tegen de gevolgen van de omwenteling, " stelt Schutte. "Maar van de door sommige Bataven zo gevreesde contrarevolutionaire beweging of actie is feitelijk geen spoor te vinden." Een uitzondering is geweest het zogenaamde Kollumer oproer in 1797, waarbij enkele doodvonnissen en tientallen geselingen en verbanningen vielen. "Feitelijk was er na 1795 sprake van het ontbreken van een contrarevolutionaire beweging, van algemene berusting in de omwenteling en aanvaarding van haar gevolgen. Dit gold ook voor die Gereformeerden die in de jaren 1780-1787 zich principieel en praktisch duidelijk tegen de Patriotten hadden gekeerd" 21 '.

Tegen de Gereformeerde kerkleer

Voor deze passieve houding zijn verscheidene oorzaken aan te wijzen. In de eerste plaats zat het nieuwe bewind, gesteund door de Franse troepen, stevig in het zadel, zodat verzet hiertegen niet alleen zinloos, maar ook gevaarlijk scheen. Daarbij kwam nog dat de positie van het revolutionaire Frankrijk ten gevolge van een succesvolle oorlogsvoering onder Napoleon steeds sterker werd. En ten slotte legde ook de oranjegezinde oppositie zich bij de stand van zaken neer toen Willem V in 1801 bij het besluit van Oraniënstein zijn aanhangers toestemming gaf weer deel te nemen aan het staatsbestuur. Een man als G.K. van Hogendorp weigerde zich hiervoor beschikbaar te stellen. Bilderdijk daarentegen trad na zijn terugkeer uit bijna elfjarige ballingschap in dienst van de nieuwe koning Lodewijk Napoleon. Hoewel de Fransen vaak werden ervaren als "bezetters", is "een vergelijking met de jaren 1940-1945 overigens eerder hinderlijk dan bevorderlijk voor een juiste beeldvorming" 22 '.

Het kan niet worden ontkend dat de achttiende eeuw niet alleen een tijd van nationaal, maar ook van geestelijk verval is geweest. Het was een tijd dat de Catechismus der Natuur van de geleerde predikantfilosoof J.F. Martinet meer invloed kreeg dan de catechismus van Heidelberg. Tegen de veldwinnende vrijgeesterij in kerk en staat hebben de "kampioenen van de gereformeerde orthodoxie", Alexander Comrie en Nicolaas Holtius op niet mis te verstane wijze hun stem verheven, terwijl ook biddagpreken van Theodorus van der Groe geen onzeker geluid lieten horen. De hier genoemde getrouwe predikers stierven

respectievelijk in 1774 en 1778, Van der Groe in 1784, nog voordat de binnenlandse troebelen uitbraken.

De toenemende tolerantie was bijzonder bevorderlijk voor de verspreiding van nieuwe, traditie en gezag ondermijnende denkbeelden. Hierbij heeft de politieke opiniepers een nauwelijks te overschatten rol gespeeld. Als men een blik slaat in de vurige Patriottenbladen als de Post van den Neder-Rhijn of de Politieke Kruyer, moet men constateren dat door deze "vrienden van verlichting en verdraagzaamheid" niet alleen haat wordt geventileerd tegen het Oranjehuis, maar dat ook openlijk de spot wordt gedreven met de "Dordtsche kerkleer" en het "predestinatiegeloof' 23 '. De zogenaamde Patriottische Catechismus weerspiegelt pure blasfemie!

Niet voor niets betitelden de Patriotten hun tegenstanders bij voorkeur als 'fijnen', 'preciezen' en 'dwepers'. Zij zetten zich af tegen de Schriftuurlijke rechtvaardigingsleer. "Ze wezen de predestinatie af en reduceerden de effecten van de zondeval" 24 '. Zelfs een niet-gereformeerd schrijver in het blad De Denker kan "het vloeken en schelden op de Fijnen niet langer verdragen!" Velen riepen volgens hem om strijd: "Wagt u voor de Fijntjes, 't is een slegt volk, een hoop schijnheilige guiten en eerlooze bedriegers, 't is regt canaille!" 25 '

Het lam verbroederd met de wolf

Dergelijke kwalificaties moesten de belijders van de Gereformeerde kerkleer zich laten welgevallen. Hoe stadhouder Willem V in de Patriotse organen voor een Alva of Nero wercl uitgemaakt, hebben we reeds gezien. De stadhouder kon altijd nog rekenen op de Kerk en het Hervormde kerkvolk, aldus een zeer democratisch gezinde C.H.E. de Wit, organen "die zich bewust bleven dat Maurits hen in 1619 aan de overwinning had geholpen" 26 '. Had Goslinga ongelijk toen hij de uitkomst van het jaar 1795 als een overwinning beschouwde op de jaren 1618/1619?

In de Bataafse Republiek werd in theorie de volkssoevereiniteit verwezenlijkt, maar wel tegen de hoge prijs van een formidabele oorlogsschatting, tegen het verlies van de Gereformeerde kerk als bevoorrechte (niet als heersende) kerk, van het aloude Oranjehuis, van onze nationale zelfstandigheid. Was deze prijs niet aan de hoge kant? Ons land kwam onder Frans protectoraat, werd meegesleept in de oorlogen die Frankrijk in de volgende jaren voerde en zag zijn middelen van bestaan, zijn koloniën en ten slotte zijn onafhankelijkheid verloren gaan. "Doch, na verbroedering met den wolf, baat geen redenering aan het lam, " aldus Groen van Prinsterer 27 '.

De bij de Unie van Utrecht in 1579 tot stand gekomen Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was veranderd in de zogenaamde één-en-ondeelbare Bataafse Republiek. De triumf van de Gereformeerde religie op de Dordtse Synode in 1618/1619, met de nauwe band tussen kerk en staat en met de nadruk op de soevereiniteit Gods, was na een geleidelijk ontbindingsproces geresulteerd in de triomf van soevereiniteit van het volk. Maar onze grote Christen-historicus had reeds terecht geconstateerd: "Nooit was het volk inderdaad magteloozer dan sedert het in naam souverein was" 28 '.

"Als God, niet onder God"

Vrijheid, gelijkheid en broederschap? "In dit bijna christelijke, in dit schijnbaar christelijke, ligt het bij uitnemendheid anti-christelijke der revolutionaire filosofie" 29 '. De uitspraken van Groens manifest tegen de Revolutie behoeven niet te worden gewijzigd en zijn inmiddels klassiek geworden Handboek is nog niet aan vervanging toe! Luister maar naar hetgeen Groen als de diepere oorzaak van de omwenteling beschouwt.

"Men wilde als God, niet onder God zijn. Van zonde was geen spraak meer, wel van een onbedorven en, door ontwikkeling, volmaakbare mensheid... Zoodra het geloof wegviel, kon de rampzalige werking der ongeloofstheorie door geen glans van onbereikbare idealen worden gekeerd. De onvermijdelijkheid der Revolutie, in de volgorde van wanbegrippen en wanbedrijven was daar" 30 '. Let wel, de wanbegrippen gingen dus aan de wanbedrijven vooraf! Het jaar 1795 bracht de triumf van de volkssoevereiniteit, maar aan deze gebeurtenis was de triumf van de souvereiniteit van de rede, van het "verlichte" verstand, voorafgegaan! Eenzelfde geest triumfeerde in kerk en staat. Deze waarschuwing heeft ook na twee eeuwen haar geldigheid nog niet verloren!

Noten:

1) S.W. Verstegen, Gegoede ingezetenen. Jonkers en geërfden op de

Veluwe tijdens Ancien Régime, Revolutie en Restauratie (1650-1830), 1990, p. 10

2) W.J. Goslinga, De rechten van den mensch en burger. Een overzicht der Nederlandsche geschriften en verklaringen, 1936, p. 88 3) Goslinga, a.w., p. 93 4) J.C.H. de Pater, "De godsdienstlooze staat in 1795", in: Antirevolutionaire staatkunde, driemaandelijks orgaan, 10e jg. 1936

5) W. Bilderdijk, Geschiedenis des Vaderlands, dl. 12, 1839, p. 101 6) Dagverhaal der (eerste) Nationale Vergadering, dl 4, p. 628. Het Dagverhaal omvatte zes kloeke delen, elk van ongeveer 1800 fijn gedrukte kolommen! Zie W.J. Goslinga, a.w., p. 132 7) Goslinga, a.w., p. 97 8) A. Goslinga, De Beteekenis van de Omwenteling van 1795, Rectorale

oratie, 1927, p. 26 9) W.J. Goslinga, a.w., p. 99 10) H.C. Colenbrander, Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland, 1905-1906, dl. 2, p. XXXII 11) Dagverhaal etc., Goslinga, a.w., p. 108 12) W.J. Goslinga, a.w., p. 60 13) L. Plemp van Duiveland, Schimmelpenninck (1761-1825). Levens-

verhaal en tijdbeeld, 1971, p. 41 14) W.H. den Ouden, Kerk onder patriottenbewind. Kerkelijke financiën en de Bataafse Republiek 1795-1801, 1994, p. 41-42, 43 15) A. Goslinga, a.w., p.22-27

16) G.J. Schutte, Patriotten Prins gezinden Gereformeerden. Over Calvinisme en Revolutie in de achttiende eeuw, 1991, p. 5 17) H.H. Barger, J. Scharp. Een predikant uit den patriottentijd, 1906, p. 88, 89

18) "Op de afbeelding van Ds. J. Scharp", in: Bilderdijks Dichtwerken, 1858, dl. 10, p. 311 19) W.J. Goslinga, a.w., p. 103 20) R.B. Evenhuis, Ook dat was Amsterdam, dl. 4, p. 341. Vgl. p. 309 21) Schutte, a.w., p. 32-34

22) N.C.F. van Sas, "Vaderlandsliefde, nationalisme en vaderlands gevoel in Nederland, 1770-1813", in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 102e jg. 3/4, 1989, p. 486 23) J. de Jong, De Gereformeerde Kerk in de tweede helft der vorige eeuw en de revolutionaire woelingen in ons Vaderland, 1894, p. 30

24) Schutte, a.w., p. 15 25) De Denker, V, p. 352, geciteerd in De Jong, a.w., p. 16 26) C.H.E. de Wit, De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland 1780-1848, 1965, p. 18 27) G. Groen van Prinsterer, Handboek der Geschiedenis van het Vaderland, dl. 2, 1978, p. 700

28) Groen van Prinsterer, a.w., p. 683 29) G. Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie. Een reeks van historische voorlezingen, 1951, p. 298 30) Groen van Prinsterer, Handboek, dl. 2, p. 675

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 augustus 1995

In het spoor | 38 Pagina's

DE BATAAFSE REVOLUTIE:  TRIUMF VAN DE VOLKSSOEVEREINITEIT

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 augustus 1995

In het spoor | 38 Pagina's