Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ALGEMENE BIJSTANDSWET

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ALGEMENE BIJSTANDSWET

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het algemeen gesproken wordt binnen de Gereformeerde Gezindte de waarschuwing tegen sociale verzekeringswetgeving vrijwel niet meer vernomen. Vroeger was dat geheel anders. Tal van predikanten en SGP-voormannen traden hiertegen waarschuwend op. De predikant van de oud- Gereformeerde gemeenten ds. M.A. Mieras was iemand die ook op dit punt getrouw waakte op zijn post. Tot in de Tweede Kamer droeg hij het aloude beginsel duidelijk en onverkort uit. Eén van zijn redes waar hij een zeer principieel geluid liet horen, luidde als volgt (Handelingen Tweede Kamer, 1962-1963, 2 april 1963, p. 3939 en 3940):

In de Tweede Kamer

"Mijnheer de Voorzitter! Bij de behandeling van het wetsontwerp, Wet op de nieuwe regelen betreffende de verlening van bijstand door de overheid, 'de Algemene Bijstandswet', ter vervanging van de Armenwet 1912, wens ik vanuit het door ons voorgestane beginsel een kort principieel woord te spreken. Zeer sterk komen op de voorgrond in dit wetsontwerp de rechten van de mens. In de memorie van toelichting wordt zelfs gesproken van universele rechten. Door onze fractie zijn deze altijd betwist, ervan uitgaande, dat na de zondeval wij allen gezondigd hebben en de heerlijkheid Gods derven. Alleen door Gods genade kan er sprake zijn van een kinderlijk recht voor al degenen, die Christus' verschijning mogen leren liefkiijgen.

Mijnheer de Voorzitter! Ik meen op die grond naar ons beginsel te mogen zeggen, dat wij niet kunnen spreken over de rechten van de mens, maar alleen over de algemene genade en goedheid Gods, waaruit Hij spijzigt en verzadigt al wat leeft op de aarde, hetwelk Hij doet, opdat Hij de uitverkorenen de zaligheid zou doen beërven. Ons leven ligt verbeurd door de zonde en al wat wij leven mogen wij leven bij de gratie Gods; daaruit zegt de koning David: mijne tijden zijn in Uwe hand. Ik had liever vernomen, dat dit wetsontwerp meer had gesproken van de rechten Gods, die wel universeel zijn, zodat God kan eisen, dat een iegelijk zich naar Zijn wet zal gedragen.

Mijnheer de Voorzitter! Krachtens schepping en onderhouding kan God rechten laten gelden op de mens, opdat Hij van een ieder geëerd, gediend en gevreesd wordt. Wij moeten, helaas, constateren, dat velen zich niet meer richten naar Gods Heilige Wet.

Mijnheer de Voorzitter! Ons bezwaar richt zich vooreerst tegen de plicht van de overheid tot onderstand en gelijktijdig tegen het recht van de onderdaan op onderstand, hetgeen blijkt uit de beroepsprocedure, waarin het ontwerp voorziet. De plichten van de overheid lijken mij secondair te zijn in verhouding tot de plichten van degenen, die het eerst daarvoor in aanmerking komen. Van Gods Heilige Wet der tien geboden, die toch voor alle tijden wezenlijk hetzelfde blijft, luidt het vijfde gebod: Eer uw Vader en uw Moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat de Heere uw God u geven zal. Daar de kracht van Gods wet niet verminderd is, blijft dat ons inziens ook gelden voor 1963, zodat de allereerste plicht niet rust bij de overheid, maar in eerste instantie op de kinderen, onverschillig het feit, of zij meerderjarig zijn, gehuwd zijn, enz. Volgens Mattheus vijftien vers drie verwijt Jezus Christus in Zijn dagen de joden, omdat zij ter wille van hun overleveringen zelfs het gebod Gods overtraden 'Want gij zegt zo wie tot Vader of Moeder zal zeggen het is een gave zo wat u van mij zou ten nutte komen en zijn Vader of zijn Moeder geenszins zal eren die voldoet'. En gij hebt alzo Gods gebod krachteloos gemaakt door uwe inzetting. Hoezeer blijkt, dat de joden volgens het vijfde gebod van de Wet der tien geboden verplicht waren, behoeftige ouders te ondersteunen, maar dat zij zich daaraan onttrokken, doordat zij, wat financiële steun aan de ouders moest zijn, als offergave aan de tempel schonken, welk doen door Jezus Christus scherp werd veroordeeld. Wij kunnen daaruit constateren, dat de alimentatieplicht jegens de behoeftige ouders Goddelijk gebod voor de kinderen is. In de eerste Christelijke kerk is dan ook naai" deze regels gehandeld zoals blijkt uit Handelingen der Apostelen 2, vers 44 tot 47 en volgens Handelingen der Apostelen 4, vers 34. Want er was ook niemand onder hen, die gebrek had, want zovelen als er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten zij en brachten de prijs der verkochte goederen en leiden die aan de voeten der Apostelen. Het blijkt, dat de barmhartigheid in de dadelijkheid door de liefde beoefend wordt. De Koning van Zijn Kerk heeft het behaagd in Zijn Kerk het Goddelijk ambt deidiakenen in te stellen, toen bleek, dat de weduwen der Grieken in de dagelijkse bediening verzuimd werden volgens Handelingen der Apostelen 6, vers 1 tot 5 om die behoeftigen te helpen, wanneer de familiehulp en onderlinge bijstand der kerkleden te kort schiet. (...)

Wij achten het de taak der overheid als Gods dienaresse alles aan te wenden, wat ten goede komt om haar onderdanen naar de eis van Gods wet te doen leven. Doch nu moeten wij constateren, dat de overheid met dit wetsontwerp juist het omgekeerde doet. De alimentatieplicht is de laatste tijd juist verlicht, namelijk door beperking van het verhaalsrecht in 1961 en nu wil de overheid met dit wetsontwerp het verhaalsrecht nog meer beperken tot die personen, die in de engere zin van het woord tot het gezin behoren. Mijnheer de Voorzitter! Mijns inziens zal deze drastische beperking in de hand werken de onchristelijke leer, dat zij in hun maatschappelijke bestaan niet mogen gehinderd worden door verplichtingen aan behoeftige ouders.

Uit dit alles, mijnheer de Voorzitter, zult u bemerkt hebben, dat ik het liefst vasthoud aan artikel 28 van de Armenwet waarin het subsidiariteitsbeginsel is vastgelegd. Voorzeker achten wij, dat de overheid een taak heeft als Gods dienares, een dienende taak, en dat waar nodig bij kerk en particulier initiatief een aanvullende taak is. Ook in de dagen der Reformatie was er een nauwe samenwerking tussen kerk en overheid, doch altijd zo, dat de taak der goddelijke ambten

primair was en de taak der overheid aanvullen, waar dat nodig was. Met dit wetsontwerp gaan wij de richting uit van wat het 'Fries Dagblad' schrijft in zijn nummer van 22 februari 1963, ten eerste dat de staatshulp normaal en algemeen is, ten tweede, dat de kerk mag aanvullen en ten derde, dat als zij te royaal aanvult de staatshulp vervalt of in elk geval minder wordt. Wie dit goed bekijkt, moet wel tot de conclusie komen, dat de primaire opzet, de plicht van de gemeenschap (lees de staat) niet zo wordt gerealiseerd, dat de eretaak van de kerk wordt erkend zoals dat behoort, want de taak van de kerk wordt als 'aanvullend' beschouwd, waarbij de overheid controleert of die aanvulling binnen de perken blijft, die de overheid stelt. Mijnheer de Voorzitter! Psalm 72, waar iets van de taak der overheid ons vermeld wordt, leert ons, dat de Heere niet uit plicht der overheid, noch uit het recht der onderdanen, doch uit gena de armen Zijn hulpe tot verlossing doet toekomen. Helaas, het droevige verval en het veelvuldig losmaken van de banden der kerk doet ons zien hoe velen van de kerk vervreemd zijn, hetwelk hun evenwel niet ontslaat van de eis en de plicht zich naar Gods wet te gedragen. Zo voorziet ook Gods Woord daarin, als de Apostel Paulus schrijft in de Galatenbrief (hoofdstuk 6 vers 10): zo dan, terwijl wij tijd hebben, laat ons goed doen aan allen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs. Dat geldt ook voor de overheid gelijk als voor allen, omdat allen onze naasten zijn. Resumerend, mijnheer de Voorzitter, moet ik besluiten met de opmerking, dat dit wetsonwerp-Bijstandwet ons niet sympathiek is."

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1997

In het spoor | 28 Pagina's

DE ALGEMENE BIJSTANDSWET

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 april 1997

In het spoor | 28 Pagina's