Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SAMENSPRAAK TUSSEN EEN KOE EN EEN BOER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SAMENSPRAAK TUSSEN EEN KOE EN EEN BOER

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een oud gedicht over de veepest

De boer

Waartoe mijn rede strekt Deel ik u heden mee, Een landman had gesprek Met zijn besmette vee Wat deze zaak betreft Het is een vreemd geval Maar zo gij het beseft Toch wel begrijpen zal. Het vee heeft gene stem Te melden zijn geest De landman spreekt voor hem En ik spreek voor het beest. De landman heeft zijn stal Met droevig oog beschouwd Dat hij door 't ongeval Zo weinig vee behouwd Hij slaat zijn ogen rond Bemerkt dit wonder ras Het beest waarvoor hij stond Was hevig aangetast De landman spreekt aldus Wat klaagt gij stomme beest Hoe staat gij zonder lust En zo bedroefd van geest Gewis is ook het kwaad De pest tot u gekomen Terwijl gij daar zo staat Van alle lust ontnomen

De Koe

Ja landman, ja de mens Zij is geheel verblind, Zo dat zij na haar wens Hiervoor geen middel vindt, De mens zoekt in haar stof Een middel voor 't verdriet, Ik zeg tot Godes Lof Hij vindt het zeker niet. Daarom klaagde ik de nood Ik vrees voor 't ongeval Dat het na zijn dood Nog veel verslinden zal. Wij hebben veel te strijden Dat zeg ik u voorwaar, Want voor een ander lijden Dat valt voorzeker zwaar, 't Is voor uw eigen kwaad Van onze levensdagen Wie zou in dezen staat, De nood niet aan u klagen En ziet, nu is ons hart Met droefenis vervuld

Wij lijden pijn en smart En dat voor uwe schuld.

De Boer

Hoe kan dit ongeval Door onze schuld ontstaan Men wil toch overal Het kwade tegen gaan Wel beest, uw klein verstand Beseft die dingen niet Hoe dat men in ons land Zo strenge weerstand biedt Men heeft getrouwe wachten Gesteld door onze Staat Zodat zij alle nachten Hier wachten voor dat kwaad Men heeft om dit te weren Aan boord is thans de nood Door raden van de heren 't Gezonde vee gedood Wij zijn ook alle dag Zo waakzaam voor dit kwaad Zo dat geen nacht Geen venster open laat Het is alom bekend Men heeft het ook vernomen Dat het ook door den wind Tot ons kan overkomen Een vogel aan de veren Die kan het kwaad verjagen De mens kan aan kleren De pest ook overdragen De heren in 't bestuur En ik begrijp het niet, Hoe dat ons de natuur Zo kwade stof gebiedt.

De Koe

Verdwaasde sterveling Wat zijt gij toch verblind Dat gij in onze dagen Gods hooge macht ontkent Verdwaasde van 't gemoed Komt 't niet van 's Heeren hand Het kwade en het goed Hij, de Schepper van 't land 't Is God, door Wien ik leef 't Is God Die mij behoedt. Die Zijne regen geeft En gras nog groeien doet. God heeft ons aangezegd Gij zult uw leven derven Hij neemt onzen adem weg

Zodat wij moeten sterven Houdt dit in uw gedachten Het kwaad dat u ontmoet Zijn Goddelijke krachten 't Is God alleen Die het doet Die Hem durft wederstreven Ik zeg: verdwaasde geest Gij zijt door zo te leven Nog dommer dan een beest Gij heren, met uw reden Gij Staten, met uw macht Geloofd dat God uw daden Wel gruwelijk belacht. Wilt gij Hem gaan bestrijden Hem slaande in 't gezicht Eens zal de dood u leiden Voor 't Goddelijk gericht Zo gij met dit gevoel Uw leven zal voleinden Dan zal Gods rechterstoel Voor eeuwig u verslinden.

De Boer

Gij zegt wat mij geschiedt, Zijn Goddelijke zaken En dit bestrijd ik niet; Of gij hebt wel geraden Maar gij hebt hier vermeld Dat wij de oorzaak waren Van 't kwaad dat kwelt, Dat gij moet wedervaren.

De Koe

O ja, o landman ja Gewis door uwe schuld En wonder van gewis Dat God de mens vervuld Van waar is Godes hand? Van waar zijn al die wonden? O, volk van Nederland Het is voor uwe zonden God zendt u ongeluk Voorziet u met dit kwaad Voor al uw boze stukken Wat is in onze dagen De zonde ver gegaan God wil het nog verdragen Hoe kan het nog bestaan?

De Boer

Zou Nederland gewis In zo een staat verkeren?

Die ons van node is De straffende hand des Heeren. Gij schijnt de aardse Staat En ons ook te beklagen; Wat is dat voor een kwaad, Dat God niet kan verdragen?

De Koe

Zwijg stoute Amoriet Gij zijt een duivelskind Gij ziet de zonde niet Omdat gij zijt verblind Gij hebt die zonde veel Met grote lust bedreven Want gij schijnt nog geheel Als zonder God te leven Zo is het ganse land Met duisternis omgeven Verduisterd van verstand Om tot Gods eer te leven Is niet de hovaardij Ten hoogsten top gestegen De mens ziet God voorbij En gaat zijn eigen wegen. Is niet de dag des Heeren De dag van heilig rusten Een dag van uw begeren? Een dag van alle lusten? Hoe velen zijn die braven Die God behouden zal Zij zijn als witte raven Zo weinig in getal Is 't niet een kenbaar merk Dat de overheden dolen De breuk in onze Kerk De val in onze scholen Hoe menig predikant Die zijne ziel bezondigt Zo dat er in ons land Gods recht niet werd verkondigd, God hoort de smaad en hoon Van vele mensen mede Het bloed van Zijnen Zoon Werd met de voet vertreden Een mens leeft voor gewis In velerlei gevoelen; Een leer die duivels is Gaat van de predikstoelen De liberalen razen Moderne spreken zot Zij zijn toch alle dwazen En schuldenaars voor God Zo wordt Gods dierbaar Woord Dat heilig is en goed Verdraaid en gans doorboord, Dat 's mensen boos gemoed Ja, droevig mens, uw lot Wat zijt gij ver geweken 't Is God Die het al doorziet Hij is rein van ogen

Hij duldt de zonde niet Hij kan ze niet gedogen Daarom zendt Hij het kwaad De pest in deze dagen Waarvan ik hevig staat En pijnlijk van moet klagen God heeft tot dezen tijd De mensen nog gespaard Maar heeft Zijn grimmigheid Aan mij geopenbaard. Ik zal niet lang meer zijn Ik moet te aarde stijgen Ik voel geduchte pijn Ik kan niet langer blijven Ondraagbaar is mijn smart O, God, mijn ingewand Het is alsof mijn hart Door hittig vuur verbrandt O mens ziet wat mij kwelt Aanschouwt toch onze wonden Wij zijn van God gesteld Tot straffen uwer zonden God heeft u nog bevrijd O volk van Nederland Omdat gij allen zijt Toch maaksels van Zijn hand; Bekeer. Bekeer u toch. God straft u steeds ten goede, Hij wil u heden nog Voor eeuwig steeds behoeden Zo gij u nog verhardt En niet tot God wilt gaan Zo zal ook onze smart U steeds te wachten staan Schoon ik van pijn versmacht Het is maar weinige uren Geeft op uzelven acht Want dat zal eeuwig duren. O, mens die eeuwigheid Ach wilt het toch verstaan Want ziet het is een tijd Daar is geen einde aan En dan in deze tijd De toorn Gods te dragen Dan zult gij toch te laat Uw levensdag beklagen; Vlucht, zondaars, Vlucht naar God, Valt neder voor Zijn troon En zoekt een heilig lot In 't bloed van Zijnen Zoon 't Is Jezus Die u duldt, Hij slaat uw wegen gade Belijd Hem uwe schuld En smeekt Hem om genade. Ach, laat toch uwe stem Laat Hem uw bede horen Gaat naakt en bloot naar Hem Gelijk gij zijt geboren Gij ware kinderen Gods, Valt neder; bidt en zucht; Beschouwt uw droevig lot

Als vaderlijke tucht En gij gekrookte riet Laat u bij Jezus vinden Want Hij verbreekt u niet Maar zal u nog verbinden Zo God, o mensenkind Uw beden nog verhoort, En Zijne Geest u zendt Geen rampen u verstoort Al is de nood ten top Van al uw vee beroofd, Dan zegt gij nog met Job; Uw Name zij geloofd, O, Nederland ziet toe O, Landman, 't is gezegd Ik ben het leven moe, God neemt mijn adem weg. Wie wijs is merkt de dingen En geeft verstandig acht; O, 's Heeren handelingen Zo vol van gunst als macht. Ach, dat elk zich hiertoe kere Die nog buiten Jezus leeft: Wil van vrome lessen leren, Zie wat deze hier ook geeft: Hoe hij hierdoor wordt bewogen Gans ontrusten zijn gemoed En vervuld van zielsverlangen Naar Jezus, Die uw schuld voldoet. Wilt ook letten op Zijn wegen Heilbegerigen van hart. Wat dan hier wordt toegelegen Zaligheid, het eind er smart. Daarom slaat aandachtig gade Wat Hij hieraan heeft gemengd; Vlucht tot Jezus, vroeg en spade Tot Hem, Die u in ruimte brengt, Ja, wil u tot Hem steeds keren Die door rampen wordt ontroert Wilt ook uit Zijn wegen leren, Hoe hem God heeft uitgevoerd, In bange en in ruime dagen, Waarin hij Gods hand aanschouwd Om hem langs die weg te leiden, Dat hij op Zijn naam vertrouwd, Daarom wat u mocht ontmoeten Och aanschouwt Gods wonderdaan Die na 't zure schenkt het zoete; Zalig, die de wegen gaan Geeft Hij aan het hart te treuren, Altijd duurt die smarte niet, Jezus zal u weer opbeuren, Als gij maar tot Hem toevliedt.

Uit Mengelwerk in de jaren dertig uitgegeven bij uitgeverij Van de Tol.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1997

In het spoor | 40 Pagina's

SAMENSPRAAK TUSSEN EEN KOE EN EEN BOER

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1997

In het spoor | 40 Pagina's